Rb. Almelo, 29-12-2005, nr. 08/010483-03
ECLI:NL:RBALM:2005:AU9083
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
29-12-2005
- Zaaknummer
08/010483-03
- LJN
AU9083
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2005:AU9083, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 29‑12‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 29‑12‑2005
Inhoudsindicatie
De politierechter acht gedragingen die opleveren de eenvoudige belediging van de hoofdagent van politie en de jegens hem gepleegde smaadschrift bewezen. Artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht geeft aan dat in een bepaald geval van smaadschrift geen sprake is. Dat geval doet zich naar het oordeel van de politierechter voor, zodat verdachte slechts voor de belediging van de ambtenaar wordt veroordeeld. Bij de straf, een boete van 600 euro, is rekening gehouden met het feit dat verdachte in 2001 ook al voor een belediging van de hoofdagent is veroordeeld. Het verzoek van de hoofdagent om schadevergoeding wordt niet ontvankelijk verklaard.
Partij(en)
RECHTBANK ALMELO
STRAFVONNIS
(schriftelijk vonnis PR)
Parketnummer: 08/010483-03.
Uitspraak: 29 december 2005
De politierechter in de Rechtbank te Almelo, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte ],
geboren op [datum] 1953 te [plaats],
wonende te [plaats en adres],
terechtstaande terzake dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2003 tot en met 3 juni 2003, in de gemeente Haaksbergen, meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten de hoofdagent van politie Twente genaamd [slachtoffer], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Smerige rioolrat" en/of "Rioolrat" en/of "Rat"", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2. hij, in of omstreeks de periode van 16 september 2003 tot 19 september 2003, te Haaksbergen en/of te Enschede, in elk geval in het arrondissement Almelo, opzettelijk de eer en/of de goede naam van een ambtenaar, genaamd [slachtoffer], hoofdagent bij de Regiopolitie Twente gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij toen daar opzettelijk met voormeld doel aan het dagblad Twentsche Courant Tubantia - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [slachtoffer] voornoemd zich onder meer heeft schuldig gemaakt aan schending van het ambtsgeheim, meineed, bedreiging, afpersing en valsheid in geschrifte, waarna de Twentsche Courant Tubantia dat/die feit(en) in haar editie van donderdag 18 september 2003 heeft gepubliceerd en/of openbaar gemaakt;
De politierechter heeft gelet op het onderzoek ter terechtzitting, de vordering van de officier van justitie gehoord en gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in zijn strafvervolging, omdat de feiten slechts op klacht vervolgbaar zijn en die klachten ontbreken.
De politierechter verwerpt dit verweer, omdat voor de vervolging van belediging en smaad geen klacht nodig is indien zij, zoals in deze zaak is tenlastegelegd, worden aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De officier van justitie is dus ontvankelijk in zijn recht tot strafvervolging.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen – die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen – waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 31 mei in de gemeente Haaksbergen opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de hoofdagent van politie Twente genaamd [slachtoffer], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Rioolrat" en "Rat";
2.
hij in de periode van 16 september 2003 tot 19 september 2003 te Haaksbergen en te Enschede, in elk geval in het arrondissement Almelo, opzettelijk de eer en de goede naam van een ambtenaar, genaamd [slachtoffer], hoofdagent bij de Regiopolitie Twente, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij toen daar opzettelijk met voormeld doel aan het dagblad Twentsche Courant Tubantia - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat die [slachtoffer] voornoemd zich onder meer heeft schuldig gemaakt aan schending van het ambtsgeheim, meineed, bedreiging, afpersing en valsheid in geschrifte, waarna de Twentsche Courant Tubantia die feiten in haar editie van donderdag 18 september 2003 heeft gepubliceerd en openbaar gemaakt;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden.
De raadsman van verdachte heeft nog betoogd dat de naam [slachtoffer] in het gewraakte artikel niet voorkomt en dat ook anderszins niet duidelijk is dat op [slachtoffer] wordt gedoeld.
De politierechter verwerpt dit betoog. [slachtoffer] heeft immers in zijn aangifte verklaard dat door de publicatie bijna heel Haaksbergen weet dat hij degene is tegen wie verdachte aangifte heeft gedaan en dat hij al door heel wat Haaksbergenaren is benaderd die hem konden vertellen dat hij degene was die in de auto heeft gereden.
Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn ter zitting gesteld noch aannemelijk geworden.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert op:
sub 1, het misdrijf:
"Eenvoudige belediging, terwijl het feit wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening",
strafbaar gesteld bij artikel 266 juncto art. 267 Wetboek van Strafrecht,
sub 2, het misdrijf:
"Smaadschrift, terwijl het feit wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening",
strafbaar gesteld bij artikel 261 juncto 267 van het Wetboek van Strafrecht;
Namens verdachte is ter zake van feit 2 een beroep gedaan op de exceptie van het derde lid van artikel 261 Wetboek van Strafrecht.
Bij de beoordeling van dit beroep acht de politierechter aannemelijk geworden dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastegelegde waar was. Door en namens verdachte is dat gesteld, de officier van justitie heeft expliciet gezegd dat hij dat niet wenst te bestrijden en het tegendeel is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken.
Met dat uitgangspunt is naar het oordeel van de politierechter tevens gegeven dat de stelling van verdachte, dat het algemeen belang de uitlatingen eiste, juist is.
Hoewel verdachte onmiskenbaar zelf belang had bij die uitlatingen, is ook evident dat het algemeen belang in het geding is wanneer sprake is van herhaalde weigering van de politie om aangiften op te nemen en van het plegen van strafbare feiten door een politieambtenaar. Het gaat daarbij immers om het vertrouwen dat de burgers in het algemeen en Haaksbergenaren in het bijzonder moeten kunnen hebben in de integriteit van het politieapparaat en zijn ambtenaren.
Daarbij komt dat de door verdachte gezochte publiciteit, onder meer van 18 september 2003 kennelijk mede aanleiding is geweest tot de start van een onderzoek door de rijksrecherche in december 2003.
De officier van justitie heeft nog aangevoerd dat er sprake is van nodeloos grievende bewoordingen, schieten met hagel en het neersabelen van een persoon via de media, waarmee [slachtoffer] al is veroordeeld zonder dat er een rechter aan te pas is gekomen.
Namens verdachte is aangevoerd dat de proportionaliteit in acht genomen is. Er zijn geen heftige bewoordingen gebezigd en het artikel is beperkt van omvang zonder schreeuwende koppen.
Nu moet worden uitgegaan van de juistheid van de uitlatingen, valt niet in te zien op welke andere wijze dan met de gebruikte min of meer neutrale wettelijke termen verdachte zijn mening kenbaar had kunnen maken. Het gewraakte artikel is bovendien bescheiden van omvang en opmaak en er worden geen denigrerende of insinuerende kwalificaties gebezigd.
De politierechter is op grond daarvan van oordeel dat de door verdachte gebezigde bewoordingen niet nodeloos grievend zijn en dat de proportionaliteit in acht genomen is.
Het beroep op de exceptie treft dus doel, zodat verdachte ter zake van feit 2 van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen.
Verdachte is terzake van feit 1 strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De politierechter overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals hierna zal worden bepaald; de politierechter heeft daarbij nog in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte eerder (in 2001) is veroordeeld wegens belediging van [slachtoffer].
De via het voorgeschreven voegingsformulier ingediende vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is niet ontvankelijk, nu deze vordering niet van eenvoudige aard is, door verdachte wordt betwist en niet nader is gemotiveerd of onderbouwd. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De na te noemen straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 9, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
- R.
E C H T D O E N D E:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn recht tot strafvervolging.
Verklaart bewezen dat de tenlastegelegde feiten sub 1 en sub 2 zoals boven omschreven door verdachte zijn begaan.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Veroordeelt verdachte voor feit 1 tot een geldboete van € 600,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis.
Verklaart de ingediende vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoové, politierechter, in tegenwoordigheid van Hindriksen als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2005.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.