RvdW 2016/603:OM-cassatie. Checkpoint II. Ontvankelijkheid OM. Vervolg op ECLI:NL:HR:2013:126. Oordeel dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van feit 1, omdat verdachte en de medeverdachten ‘het gerechtvaardigd vertrouwen mochten koesteren’ dat de gedoogvoorwaarden niet werden overtreden en het OM wat betreft het opzettelijk verkopen, afleveren en/of verstrekken van hennep en/of hasjiesj niet tot vervolging zou overgaan, is niet begrijpelijk, reeds omdat het hof niet heeft vastgesteld dat dit vertrouwen is gewekt door uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen van het OM, dan wel door uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen die aan het OM moeten worden toegerekend. Daarnaast is oordeel dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging t.z.v. het onder 7 tenlastegelegde omdat geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met de vervolging t.z.v. deelneming aan een organisatie a.b.i. art. 11a (oud) Opiumwet in het onderhavige geval enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kon zijn, onvoldoende gemotiveerd.