Rb. Almelo, 11-11-2009, nr. 102328/FARK09-548
ECLI:NL:RBALM:2009:BK5651
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
11-11-2009
- Zaaknummer
102328/FARK09-548
- LJN
BK5651
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2009:BK5651, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 11‑11‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Wijziging partneralimentatie. Matiging van de onderhoudsverplichting. Het Hof heeft destijds de onderhoudsverplichting gematigd op grond van niet weersproken misdragingen van de vrouw jegens de man, waaronder beschuldiging van incest, bedreiging met geweld en de dood, achtervolging, vernieling en het lastigvallen van (oud) personeelsleden van de man. De rechtbank acht het redelijk te veronderstellen dat de man door die gedragingen zich nog steeds niet verplicht voelt om volledig bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw. Immers, voor de lotsverbondenheid die het huwelijk met zich meebrengt, dienen de echtgenoten een zekere verantwoordelijkheid jegens elkaar te voelen en dienen zij enig vertrouwen in elkaar te kunnen stellen. Dit vertrouwen is door het gedrag destijds van de vrouw zodanig geschonden dat van de man in redelijkheid nog steeds niet kan worden verlangd dat hij zijn volledige draagkracht benut voor het betalen van partneralimentatie. Dat de vrouw thans stelt dat zij geen wangedrag jegens de man meer vertoont, doet hieraan niets af.
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
Zaaknummer: 102328 / FA RK 09-548 (mw)
Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 11 november 2009, in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [Postcode] [Woonplaats], [Adres],
verzoekster,
advocaat: mr. P. Benders,
tegen
[GEDAAGDE],
verder ook de man te noemen,
wonende te [Postcode] [Woonplaats], [Adres],
belanghebbende,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil.
Het procesverloop
Bij op 8 mei 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de vrouw verzocht de partneralimentatie te wijzigen.
Op 2 juli 2009 is een verweerschrift ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
Dit verweerschrift bevat een zelfstandig verzoek. Op 28 augustus 2009 is hiertegen een verweerschrift ingediend.
Op 5 oktober 2009 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 oktober 2009. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw vergezeld door mr. Benders en de man vergezeld door mr. Oude Breuil. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.
De vaststaande feiten
De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
[Kind 1], geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedatum];
[Kind 2], geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedatum].
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 november 2003 de echtscheiding uitgesproken. Bij beschikking van deze rechtbank van 11 augustus 2004 is de kinderalimentatie vastgesteld op € 400,- per kind per maand en de partneralimentatie op € 526,- per maand.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem van 3 mei 2005 is de partneralimentatie vastgesteld op € 327,- per maand. Door indexering bedraagt de kinderalimentatie thans
€ 441,08 per maand en de partneralimentatie € 356,66 per maand.
De standpunten van partijen
De vrouw verzoekt de rechtbank om de partneralimentatie te wijzigen tot een bedrag van
€ 2.471,- bruto per maand. Zij stelt hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – in haar verzoekschrift dat de destijds door het gerechtshof vastgestelde partneralimentatie door een wijziging van omstandigheden niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. [Kind 1] is meerderjarig geworden en kan in haar eigen levensonderhoud voorzien. De man is opnieuw getrouwd en zijn echtgenote kan ook in haar eigen levensonderhoud voorzien. De man heeft nu geen dubbele woonlasten meer, omdat de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap inmiddels is geëffectueerd. Tot slot stelt de vrouw dat zij hogere woonlasten heeft en haar behoefte hierdoor is gestegen. De vrouw acht de man in staat om de verzochte alimentatie te voldoen.
De man heeft verweer gevoerd. Hij stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat de meerderjarigheid van [Kind 1] geen relevante gewijzigde omstandigheid is. De behoefte van de vrouw is door de meerderjarigheid niet gewijzigd. Ook het huwelijk acht de man geen gewijzigde omstandigheid. Ten tijde van de beschikking van het gerechtshof woonde de man al samen met zijn huidige echtgenote. Met die omstandigheid heeft het gerechtshof destijds ook rekening gehouden. Dat de man nadien met zijn partner is getrouwd, heeft geen invloed op de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. De man ontkent voorts dat hij geen dubbele woonlasten meer heeft. De woning in Emmen van zijn echtgenote is nog steeds niet verkocht. De man acht de gestelde huurlasten van de vrouw te hoog.
De man betwist de gestelde behoefte. Volgens de man is de behoefte van de vrouw niet hoger dan het bijstandsniveau voor een alleenstaande, omdat de vrouw al gedurende vijf jaren op dit niveau leeft. Voorts dient er rekening te worden gehouden met inkomsten uit vermogen. In het kader van de boedelscheiding heeft de vrouw een bedrag van € 166.588,- ontvangen. Bovendien heeft de vrouw sinds de echtscheiding voldoende tijd gehad om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man verzoekt de rechtbank dan ook om de partneralimentatie op nihil te stellen en om te bepalen dat de vrouw de teveel ontvangen alimentatie aan de man dient terug te betalen. Subsidiair verzoekt de man om de alimentatieverplichting in duur te beperken tot een periode van zes jaar en te bepalen dat die termijn niet voor verlenging vatbaar is, althans te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw na zes jaar definitief is geëindigd. De man stelt hiertoe dat het gerechtshof in haar beschikking de partneralimentatie heeft gemaximeerd als gevolg van grievend gedrag van de vrouw ten tijde van de echtscheiding. Zij heeft dit grievende gedrag ook na de beschikking van het gerechtshof voortgezet. Volgens de man dient de alimentatieverplichting hierdoor in duur te worden beperkt. De man betwist tot slot dat hij over voldoende draagkracht beschikt om de verzochte alimentatie te voldoen. Zijn draagkracht is sinds de beschikking van het gerechtshof nagenoeg niet gewijzigd.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de man. Zij ontkent dat zij in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw lijdt aan botontkalking. Hierdoor is zij niet in staat om zich een inkomen uit arbeid te verwerven.
Zij wijst de rechtbank en de man op de overwegingen in de beschikking van het gerechtshof over haar kansen op de arbeidsmarkt. Gelet hierop dient ook het verzoek van de man tot terugbetaling te worden afgewezen. Het verzoek tot limitering is in strijd met de wettelijke bepalingen. De vrouw heeft recht op een bijdrage gedurende een periode van twaalf jaar. Zij ontkent de stelling van de man dat zij nog steeds grievend gedrag jegens de man vertoont. Zij voert tot slot verweer tegen de verzochte terugwerkende kracht van het zelfstandige verzoek.
Ter zitting heeft de vrouw aanvullend gesteld dat het destijds door het gerechtshof meegewogen grievende gedrag van de vrouw thans geen invloed meer mag hebben op de onderhoudsverplichting van de man. De vrouw beschikt nu nog over een vermogen van “slechts” € 45.000,-. De rest van het vermogen is gebruikt voor het aflossen van schulden en voor het betalen van de advocaatkosten. De vrouw betwist dat de man geen draagkracht heeft voor een hogere bijdrage. De man heeft onvoldoende inzage verschaft in zijn financiële situatie. Het gerechtshof heeft destijds rekening gehouden met huurinkomsten. Ook nu dient met huurinkomsten rekening te worden gehouden.
De man heeft ter zitting aanvullend nog verklaard dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij niet kan werken. De vrouw heeft destijds geen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Hiermee staat vast dat de vrouw destijds grievend gedrag heeft vertoond. De man betwist dat ook nu rekening moet worden gehouden met huurinkomsten. Deze inkomsten vallen volledig weg tegenover de gestegen (hypothecaire) kosten.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
De gestelde wijziging van omstandigheden
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling mogelijk maakt van de partneralimentatie. De man heeft erkend dat hij geen bijdrage meer betaalt voor [Kind 1]. Bovendien staat vast dat de man de lasten van de voormalige echtelijke woning niet meer betaalt.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
Voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte acht de rechtbank het voormalige netto besteedbare gezinsinkomen van partijen relevant. Uit de beschikking van het gerechtshof van 3 mei 2005 blijkt dat het gerechtshof heeft gerekend met een jaarinkomen van de man uit arbeid van € 35.119,- bruto. Daarnaast heeft het gerechtshof gerekend met een netto inkomen uit verhuur van € 15.000,- per jaar. Uit de beschikking van de rechtbank van 28 augustus 2003 kan worden afgeleid dat de vrouw ten tijde van de echtscheiding een inkomen genoot van € 768,- netto per maand, te vermeerderen met een netto vakantietoeslag van 5%. Het netto besteedbare inkomen van partijen bedroeg hierdoor € 4.145,- per maand. De rechtbank gaat uit van een eigen aandeel in de kosten van de kinderen van in totaal
€ 800,- per maand. Hierdoor resteert een netto besteedbaar inkomen van € 3.345,- per maand.
De rechtbank stelt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast op 60% van dit netto besteedbare inkomen, zijnde € 2.007,- netto per maand. De rechtbank acht het niet onredelijk te veronderstellen dat de huwelijksgerelateerde behoefte voor een deel is afgenomen. De vrouw heeft immers een aantal jaren na de echtscheiding op een lager niveau geleefd. De rechtbank gaat echter voorbij aan de stelling van de man dat de behoefte van de vrouw moet worden vastgesteld op het bijstandsniveau voor een alleenstaande.
De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij volledig in die behoefte voorziet. Uit de beschikking van het gerechtshof blijkt dat de vrouw sinds 1988 niet meer aan het arbeidsproces buitenshuis heeft deelgenomen en dat zij in 2005 al zo’n tien jaar een drankprobleem had. De vrouw is thans 51 jaar oud en zij lijdt aan osteoporose. Het enige inkomen dat de vrouw ontvangt naast de partneralimentatie is een inkomen uit vermogen. De vrouw heeft in het kader van verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap een bedrag van ruim € 166.000,- van de man ontvangen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij nog slechts beschikt over een vermogen van
€ 45.000,-, omdat zij een groot deel van dit vermogen heeft gebruikt voor het aflossen van schulden en voor het betalen van de advocaatkosten. De man heeft die stelling betwist en de vrouw heeft haar stelling niet met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank acht het wel redelijk te veronderstellen dat de vrouw voor een deel heeft ingeteerd op haar vermogen. Zij acht het redelijk om rekening te houden met een inkomen uit vermogen van € 3.000,- per jaar (€ 250,- per maand). De man heeft destijds bij het gerechtshof gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht om door schoonmaakwerkzaamheden een inkomen van ongeveer
€ 600,- netto per maand te genereren. De man stelt ook nu dat de vrouw schoonmaak-werkzaamheden verricht, althans kan verrichten. De rechtbank overweegt hiertoe dat zelfs indien de vrouw in staat zou zijn om met schoonmaakwerkzaamheden een inkomen van
€ 600,- netto per maand te genereren, de vrouw daarmee en met haar inkomen uit vermogen niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, ook al is de huwelijksgerelateerde behoefte voor een deel afgenomen. De vrouw heeft dan ook thans behoefte aan een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud.
De draagkracht van de man
De rechtbank heeft rekening gehouden met een inkomen uit arbeid van € 4.150,78 bruto per maand, te vermeerderen met een bruto vakantietoeslag van 8%. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de fiscale bijtelling van € 1.217,85 per maand voor het privé gebruik van de door de werkgever beschikbaar gestelde auto. Dit is in overeenstemming met de aanbeveling van de werkgroep alimentatienormen op dit punt. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat het redelijk is om rekening te houden met een deel van de vergoeding die hij aan zijn onderneming betaalt voor het privé gebruik. De man vergeet hierbij rekening te houden met de omstandigheid dat deze vergoeding in mindering strekt op het bedrag dat voor de inkom¬stenheffing bij het loon moet worden opgeteld.
Tegenover de aan de werkgever betaalde vergoe¬ding staat dus een lagere belastingheffing.
De vergoeding die de man aan zijn onderneming betaalt is gelijk aan de fiscale bijtelling, zodat feitelijk geen bijtelling zou moeten plaatsvinden. Bovendien concludeert de rechtbank uit de bijtelling van € 1.217,85 per maand, dat de cataloguswaarde van de auto ruim
€ 58.000,- bedraagt. Van enige noodzaak om in een leaseauto met een zo hoge cataloguswaarde te rijden, is de rechtbank niet gebleken. De keuze van de man om een dure auto te rijden, dient daarom volledig voor zijn eigen rekening te blijven.
Het gerechtshof heeft destijds, naast de inkomsten uit arbeid, rekening gehouden met netto huurinkomsten van € 15.000,- per jaar. De rechtbank is van oordeel dat ook nu rekening dient te worden gehouden met inkomsten uit verhuur. De man heeft de grootboekkaarten over 2005 tot en met 2009 overgelegd. Uit die grootboekkaarten kan worden afgeleid dat de man in die jaren een bedrag van in totaal € 192.989,- aan huurinkomsten heeft ontvangen.
De kosten (aflossing, hypotheekrente, debetrente en verzekeringen) bedroegen in totaal
€ 139.757,-. De rechtbank heeft in haar berekening de cijfers over de eerste acht maanden van 2009 omgerekend naar jaarbedragen. De inkomsten bedroegen in totaal € 53.232,- meer dan de kosten.
De rechtbank heeft daarom rekening gehouden met een huurinkomen van gemiddeld
€ 10.646,- netto per jaar. De rechtbank gaat er van uit dat de waarde van het vermogen (de onroerende zaken) van de man minus de kosten lager is dan het heffingvrije vermogen en dat de man geen inkomstenbelasting in box 3 verschuldigd is.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met:
? een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) van € 2.233,- per jaar;
? de algemene heffingskorting en de arbeidskorting van € 3.487,- per jaar;
? de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 907,- per maand;
? een basis- en aanvullende premie ZVW van € 104,- per maand.
Zoals hiervoor overwogen, houdt de rechtbank geen rekening met de vergoeding die de man betaalt aan zijn onderneming voor het privé gebruik van de auto van de zaak.
Woon- en overige lasten heeft de man niet opgevoerd. De rechtbank gaat ervan uit dat de echtgenote van de man de woonlasten van haar woning in Emmen volledig voor haar rekening neemt.
Gelet hierop, heeft de man een draagkracht van € 1.708,- per maand. Aan kinderalimentatie betaalt de man een bedrag van € 442,- per maand. De man geniet een fiscaal voordeel van
€ 67,- per maand door het betalen van kinderalimentatie. Hierdoor resteert een draagkracht voor partneralimentatie van € 1.333,- netto per maand. Gebruteerd volgens de methode Buys resteert een draagkracht van € 2.304,- per maand.
De matiging van de onderhoudsverplichting
Het gerechtshof heeft de alimentatie destijds gematigd tot tweederde deel van de draagkracht van de man. Dit op grond van de niet weersproken misdragingen van de vrouw jegens de man, waaronder beschuldiging van incest, bedreiging met geweld en de dood, achtervolging, vernieling van persoonlijke eigendommen van de man en het lastig vallen van (oud) personeelsleden van de man. De rechtbank is van oordeel dat de alimentatie ook nu dient te worden beperkt tot maximaal tweederde deel van de draagkracht van de man. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat haar gedragingen van destijds niet nu nog een negatieve invloed kunnen hebben op de bijdrage van de man in de kosten van levens-onderhoud van de vrouw. De rechtbank acht het redelijk te veronderstellen dat de man door die gedragingen zich nog steeds niet verplicht voelt om volledig bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw. Immers, voor de lotsverbondenheid die het huwelijk met zich meebrengt, dienen de echtgenoten een zekere verantwoordelijkheid jegens elkaar te voelen en dienen zij enig vertrouwen in elkaar te kunnen stellen. Dit vertrouwen is door het gedrag destijds van de vrouw zodanig geschonden dat van de man in redelijkheid nog steeds niet kan worden verlangd dat hij zijn volledige draagkracht benut voor het betalen van partneralimentatie. Dat de vrouw thans stelt dat zij geen wangedrag jegens de man meer vertoont, doet hieraan niets af.
De rechtbank is van oordeel dat deze bruto bijdrage de behoefte van de vrouw, zelfs inclusief haar netto vermogensinkomsten van € 250,- per maand niet overstijgt en zij zal het verzoek van de vrouw toewijzen tot dit bedrag met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
Gelet hierop dienen de verzoeken van de man tot nihilstelling en tot terugbetaling van de teveel betaalde alimentatie te worden afgewezen. Ook het verzoek van de man om de alimentatieplicht in duur te beperken tot een periode van zes jaren dient te worden afgewezen. De man heeft zijn stelling dat de vrouw zich nog steeds misdraagt jegens de man niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren nu partijen gehuwd zijn geweest en de procedure de vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud betreft.
De beslissing
De rechtbank:
1. Wijzigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 3 mei 2005 in die zin dat de man vanaf 8 mei 2009 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud een bedrag van € 1.539,- (eenduizend vijfhonderd negenendertig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. T.M. Blankestijn en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2009 in tegenwoordigheid van G.M. Keupink, griffier.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem:
a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.