Rb. Almelo, 30-10-2006, nr. 81050 HA RK 06-84
ECLI:NL:RBALM:2006:AZ1536
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
30-10-2006
- Zaaknummer
81050 HA RK 06-84
- LJN
AZ1536
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht (V)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2006:AZ1536, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 30‑10‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 685 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
JIN 2007/52
Uitspraak 30‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Ontbinding arbeidsovereenkomst op verzoek statutair directeur, op grond van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank onderkent dat het moment waarop de arbeidsovereenkomst door opzegging rechtsgeldig eindigt wel erg nabij de datum indiening verzoek en zittingsdatum is gekomen. In dat soort situaties is ook naar het oordeel van de rechtbank terughoudendheid noodzakelijk indien in een concreet geval zou blijken dat de partij die bijna tegen het einde van de opzegtermijn alsnog ontbinding aan de rechter verzoekt, dat uitsluitend doet om op de valreep de andere partij –veelal de werkgever– in procedureel opzicht te benadelen. Onder die omstandigheden kan sprake zijn van een oneigenlijk gebruik van de procedure ex artikel 7:685 BW. In dit geval oordeelt de rechtbank dat die situatie zich echter niet voordoet. Er wordt een ontbindingsvergoeding toegekend.
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 81050 HA RK 06-84
beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken
d.d. 30 oktober 2006
inzake:
[X = naam verzoeker]
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker in eerste aanleg,
verweerder in het kader van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek,
procureur: mr. D.K. Kalma,
tegen
[Bedrijf],
statutair gevestigd te [plaatsnaam],
verweerder in eerste aanleg,
verzoekster in het kader van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo,
advocaat: mr. T.L.G.M. Heebing te Arnhem.
Gezien het op 25 september 2006 ter griffie ingekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 BW van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het op 23 oktober 2006 ter griffie ingekomen verweerschrift waarin tevens een voorwaardelijk ontbindingsverzoek wordt gedaan.
Gelet op de door beide partijen in het geding gebrachte producties en op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van deze zaak op 27 oktober 2006.
Overweegt:
1. Verzoeker – na te noemen [X] – verzoekt de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met verweerder – na te noemen [Bedrijf] Nederland B.V. – op grond van gewichtige redenen, bestaande uit gewijzigde omstandigheden, welke met zich meebrengen dat op zeer korte termijn een einde aan de arbeidsrelatie tussen partijen dient te komen. Hij vordert de veroordeling van [Bedrijf] tot betaling van een vergoedingssom van € 367.500,- bruto. Bij de beoordeling daarvan is het navolgende feitencomplex van belang.
2. [X] trad per 1 juni 1996 in loondienst bij de Duitse onderneming [Bedrijf] GmbH & Co Kg gevestigd te Aich. [Bedrijf] houdt zich in hoofdlijnen bezig met de productie, verkoop en inbouw van keukens en keukenaccessoires. Nadat [X] in Duitsland verschillende verantwoordelijke functies had vervuld, kreeg hij vanaf 1 januari 2000 als statutair directeur de leiding van de nieuw opgerichte Nederlandse vestiging van [Bedrijf] in [plaatsnaam]. In verband daarmee is een (nieuwe) arbeidsovereenkomst tussen [Bedrijf] Nederland B.V. en [X] aangegaan. Daarnaast is bovendien middels een afzonderlijk contract tussen [Bedrijf] GmbH & Co Kg en [X] vastgelegd dat laatstgenoemde tevens ingaande 1 januari 2000 verantwoordelijk zou zijn voor Groot-Brittannië en Ierland terwijl middels afzonderlijke correspondentie bovendien de verantwoordelijkheid over de Scandinavische landen aan [X] werd opgedragen. [X] ontving dusdoende salaris van zowel [Bedrijf] Nederland als van [Bedrijf] GmbH.
3. In juli 2005 is door de aandeelhouder aan [X] een gewijzigde arbeidsovereenkomst voorgelegd. Zoals [X] ter zitting heeft bevestigd verving de nieuwe arbeidsovereenkomst zowel het lopende contract met [Bedrijf] Nederland, als het contract met [Bedrijf] GmbH. Omdat sprake was van slechtere arbeidsvoorwaarden en een achteruitgang in inkomen, heeft [X] de ondertekening van het nieuw aangeboden contract lange tijd uitgesteld. Uiteindelijk heeft hij door ondertekening op 17 oktober 2005 alsnog de aangepaste arbeidsvoorwaarden aanvaard. Naar [X] aangeeft is hij akkoord gegaan vanwege de zware psychologische druk die op hem werd uitgeoefend. Naar het oordeel van [Bedrijf] was aanpassing van de arbeidsvoorwaarden strikt noodzakelijk ter overleving van [Bedrijf] Nederland terwijl er van psychische druk in het geheel geen sprake is geweest. Partijen zijn het erover eens dat op basis van het in oktober 2005 door [X] ondertekende arbeidscontract een salaris aan [X] toekwam van laatstelijk € 8.542,- bruto per maand inclusief vakantiegeld. Naar [X] aangeeft bereikten hem vanaf eind 2005 en begin 2006 signalen dat een door [Bedrijf] ingeschakelde headhunter doende was om een opvolger voor [X] als statutair directeur van [Bedrijf] Nederland te zoeken, zonder dat [X] daarvan formeel op de hoogte was gesteld. [X] heeft brieven overgelegd waaruit blijkt dat hij herhaalde malen aan de directie in Duitsland heeft verzocht te reageren op die geruchten en hem rugdekking te geven. Nog op 3 april 2006 heeft [X] een laatste klemmend mailbericht over dit onderwerp naar Duitsland verzonden. Daags daarna, op 4 april 2006, ontving [X] bericht van (de raadsman van) [Bedrijf]. [X] werd met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van zijn functie en uitgenodigd voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 19 april 2006 alwaar zijn ontslag zou worden besproken. Onmiddellijk na de aandeelhoudersvergadering is aan [X], met inachtneming van de aan hem toekomende opzegtermijn van 6 maanden, ontslag aangezegd tegen 1 november 2006.
4. Blijkens de stukken en de toelichting van [Bedrijf] ter zitting zijn schorsing en daaropvolgend ontslag gebaseerd op onregelmatigheden die zichtbaar zijn geworden nadat zowel intern door functionarissen van de GmbH als extern door het accountantskantoor RSM Niehe Lancée onderzoek had plaatsgevonden. [Bedrijf] stelt dat het daarbij met name gaat om de drie navolgende elementen:
a. De personele bezetting van [Bedrijf] Nederland is met 4 werknemers
slechts bescheiden in omvang. Eén van die werknemers is de echtgenote van [X],
die in 2000 met instemming van de Duitse aandeelhouder op parttime basis in
loondienst is getreden. Zonder toestemming van de aandeelhouder heeft [X]
de arbeidsrelatie met zijn echtgenote laten uitgroeien naar een fulltime basis
met een bruto jaarsalaris (naar de rechtbank begrijpt inclusief de
werkgeverslasten) van meer dan € 50.000,-. Aan [X] wordt het verwijt gemaakt dat hij de aandeelhouder daarin niet heeft gekend.
b. [X] heeft, zonder aandeelhouder daarin te kennen, al in maart 2002 een
pensioenverzekering te zijne gunste afgesloten die ten laste van [Bedrijf] een
jaarlijkse premie kende van € 18.845,-. Naar het oordeel van [Bedrijf] is
sprake van een ongebruikelijke pensioenvoorziening die dusdanig riant is dat
aannemelijk is dat [X] zich op die manier ten koste van [Bedrijf] heeft willen
verrijken.
c. Er zou sprake zijn geweest van een onverantwoorde gang van zaken rond
onkostenvergoedingen aan zowel [X] als aan zijn echtgenote. Zo zou alleen al
in het jaar 2004 een totale onkostenvergoeding zijn uitbetaald van € 98.000,- en
zou er in dat jaar sprake zijn geweest van een opgenomen voorschot op te maken
onkosten terwijl er daarna vele maanden is gewacht alvorens tot verrekening
is overgegaan.
5. Waar het gaat om de stellingen en verweren van partijen komt de rechtbank tot het navolgende oordeel.
6. Ontvankelijkheid
[Bedrijf] heeft aangevoerd dat de rechtbank het verzoek van [X] niet-ontvankelijk dient te verklaren, nu het verzoek bij de rechtbank is ingediend door een gemachtigde in plaats van door een procureur. De rechtbank stelt vast dat deze kennelijke vergissing in het verzoekschrift tijdig, immers bij een op 11 oktober 2006 ter griffie ingekomen rectificatieverzoek, is hersteld, nog afgezien van het feit dat de gemachtigde van [X] tevens als procureur bij deze rechtbank is ingeschreven. Het verzoek van [X] is mitsdien ontvankelijk.
7. Bevoegdheid
Daarnaast heeft [Bedrijf] de onbevoegdheid van deze rechtbank ingeroepen, stellende dat [Bedrijf] Nederland op 12 oktober 2006 haar statutaire zetel heeft verplaatst van [plaatsnaam] naar Arnhem, zodat slechts de rechtbank Arnhem bevoegd zou zijn. Dit verweer wordt verworpen. Allereerst staat vast dat het verzoek van [X] ter griffie van deze rechtbank is ingekomen op een moment voordat de statutaire zetel van [Bedrijf] Nederland werd verplaatst. Bovendien heeft [Bedrijf] nog ter zitting aangegeven dat de feitelijke vestiging zich nog steeds in [plaatsnaam] bevindt, zodat de bevoegdheid van deze rechtbank tevens volgt uit artikel 1:14 BW.
8. Gewijzigde omstandigheden
Het staat vast dat door [Bedrijf] de arbeidsovereenkomst met [X] is opgezegd per
1 november 2006. [Bedrijf] betwist dat er thans nog sprake is van gewijzigde omstandigheden die rechtvaardigen dat de arbeidsovereenkomst nog voor het aflopen van de opzegtermijn wordt ontbonden. De rechtbank onderkent dat het moment waarop deze arbeidsovereenkomst door opzegging rechtsgeldig eindigt wel erg nabij is gekomen. In dat soort situaties is ook naar het oordeel van de rechtbank terughoudendheid noodzakelijk indien in een concreet geval zou blijken dat de partij die bijna tegen het einde van de opzegtermijn alsnog ontbinding aan de rechter verzoekt, dat uitsluitend doet om op de valreep de andere partij – veelal de werkgever – in procedureel opzicht te benadelen. Onder die omstandigheden kan sprake zijn van een oneigenlijk gebruik van de procedure ex artikel 7:685 BW.
9. In dit geval oordeelt de rechtbank dat die situatie zich echter niet voordoet.
[X] heeft gemotiveerd uiteengezet hoezeer hij lijdt onder de onzekerheid die na schorsing en ontslagaanzegging voor hem en zijn gezin is ontstaan en onder de tot op heden volstrekte onduidelijkheid omtrent de financiële afwikkeling van het dienstverband. Hij heeft een verklaring van zijn huisarts overgelegd waarin een en ander is omschreven. Duidelijkheid, waaronder mede begrepen financiële duidelijkheid, op korte termijn bepaalt het primaire belang van [X], hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in dit concrete geval als een belang kan worden aangemerkt waardoor gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW moeten worden aangenomen. Niet voor niets bepaalt lid 2 van artikel 7:685 dat veranderingen in omstandigheden van dien aard kunnen zijn dat mitsdien de arbeidsovereenkomst dadelijk, derhalve met onmiddellijke ingang, behoort te eindigen.
10. Ontbinding
Het verzoek van [X] tot (onmiddellijke) ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met [Bedrijf] ligt voor toewijzing gereed. De door [X] aangevoerde gronden voor zijn verzoek oordeelt de rechtbank van dien aard dat sprake is van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden die ontbinding rechtvaardigen. [Bedrijf] heeft zich, overigens volledig begrijpelijk, ook niet tegen ontbinding als zodanig verzet.
11. Vergoedingssom
Waar het gaat om de vraag of aan [X] een vergoedingssom toekomt en zo ja, tot welke omvang, oordeelt de rechtbank als volgt.
[Bedrijf] stelt dat zowel uit intern als uit extern onderzoek is gebleken dat binnen [Bedrijf] Nederland sprake is van onregelmatigheden die aan [X] kunnen worden verweten. Aan de rechtbank is daarvan evenwel onvoldoende gebleken. Conclusies zoals [Bedrijf] die trekt, kunnen niet worden gebaseerd op het rapport van de externe accountant, in welk rapport immers over onregelmatigheden in het geheel niet wordt gesproken. Aandeelhoudster heeft het goedgevonden dat de echtgenote van [X] vanaf de aanvang van de activiteiten in Nederland op de loonlijst van [Bedrijf] heeft gestaan. Met het groeien van de activiteiten in Nederland zijn ook de werkzaamheden van mevrouw [X] toegenomen. Dat het inkomen van mevrouw [X] mitsdien met het toenemen van de omvang van haar activiteiten is meegegroeid, acht de rechtbank niet ongebruikelijk. [X] heeft terecht aangegeven dat hij periodiek transparant en waarheidsgetrouw aan de aandeelhoudster in Duitsland opgave heeft gedaan van de personeelslasten per werknemer, zodat niet begrijpelijk is dat aandeelhoudster plotsklaps in 2006 de positie van mevrouw [X] verheft tot een ernstige onregelmatigheid.
12. Evenzeer is door [X] volstrekte transparantie betracht waar het gaat om de pensioenvoorziening. Die voorziening wordt door de rechtbank, vanuit de positie van [X] en met name zijn inkomen op het moment dat de pensioenvoorziening werd gecreëerd, niet als extreem aangemerkt. Ook hier is van belang dat de pensioenvoorziening dateert van tenminste begin 2002 en dat het bestaan van die voorziening en de premieverplichtingen telkens in de richting van aandeelhoudster in Duitsland inzichtelijk zijn gemaakt.
13. Waar het gaat om de fors opgelopen onkostenvergoeding over het jaar 2004, heeft [X] onweersproken aangegeven dat die voor een belangrijk deel is terug te voeren op de beurs in Milaan alwaar door [Bedrijf] na vele jaren een geheel nieuwe keuken zou worden gepresenteerd. In dat kader is in nauw overleg met de aandeelhoudster in Duitsland besloten dat alle dealers in Nederland zouden worden uitgenodigd om die beurs te bezoeken. Dat dit met forse reis- en verblijfkosten gepaard is gegaan, spreekt derhalve voor zichzelf. Voor het overige heeft [X] op voor de rechtbank genoegzame wijze uiteengezet dat hij in het jaar 2004 ten behoeve van [Bedrijf] nog volop actief was in Scandinavië, Groot-Brittannië, Ierland en de Benelux, hetgeen ook voor hem persoonlijk veel reis- en verblijfkosten met zich heeft meegebracht.
14. [Bedrijf] voert nog aan dat [X] bij het uitbreiden van de arbeidsovereenkomst van zijn echtgenote, bij het sluiten van de pensioenvoorziening en bij het maken van onkosten, zou hebben gehandeld in strijd met de zgn. Geschäftsordnung die binnen het [Bedrijf]-concern nadere grenzen stelt aan de bevoegdheid van directeuren. De rechtbank kan [Bedrijf] daarin niet volgen. Nog afgezien van de vraag of het aan [X] verweten handelen wel wordt beperkt door de Geschäftsordnung, blijkt in ieder geval dat de Geschäftsordnung pas tot de arbeidsvoorwaarden van [X] behoort door de verwijzing daarnaar in de arbeidsovereenkomst die door [X] in oktober 2005 is ondertekend. De verwijten die [Bedrijf] aan [X] maakt dateren allen van voor die tijd.
15. De rechtbank concludeert derhalve dat de concrete verwijten die aan [X] zijn gemaakt, niet als onregelmatigheden kunnen worden geduid. Het lijkt er veeleer op dat de verhouding tussen partijen is ontspoord doordat er onvoldoende en onduidelijk is gecommuniceerd. [X] had zich moeten realiseren dat hij zich in een kwetsbare positie bevond waar het gaat om het toekennen van salarisverhogingen aan zijn echtgenote. Afgezien van zijn bevoegdheid om salarissen toe te kennen, had hij juist waar het zijn echtgenote betrof, duidelijker met aandeelhoudster moeten communiceren. Ook bij het totstandkomen van de pensioenvoorziening lijkt de Duitse aandeelhoudster in belangrijke mate te hebben gevaren op informatie die [X] had gegeven omtrent de gebruikelijke omvang van pensioenvoorzieningen in Nederland. Waar dat onderwerp nu juist ter discussie staat, had [X] daarover meer terughoudendheid aan de dag kunnen leggen. Van verwijtbaar handelen is ook dan echter geen sprake.
16. Aan [X] komt dan ook naar het oordeel van de rechtbank een vergoedingssom toe. Daarbij weegt mee dat [X] van het ene op het andere moment is geschorst zonder recht op wederhoor, dat uit niets is gebleken dat [X] op enig moment zijn werkzaamheden voor [Bedrijf] niet naar behoren zou hebben verricht en dat de gevolgen van het ontslag voor [X] – en niet te vergeten voor zijn echtgenote die formeel nog steeds in loondienst van [Bedrijf] Nederland is – meer dan gemiddeld zijn. Bij het bepalen van de vergoedingssom houdt de rechtbank rekening met een anciënniteit die aanvangt per 1 juni 1996, mede omdat in alle door [X] ondertekende arbeidscontracten van na die datum telkens is verwezen naar de aanvang van het dienstverband bij het concern per genoemde datum. Op het moment van ontbinding van deze arbeidsovereenkomst is [X] 51 jaar oud. Op basis van de door [X] in oktober 2005 geaccepteerde arbeidsvoorwaarden, wordt uitgegaan van een salaris van
€ 8.542,- bruto per maand inclusief vakantiegeld. Waar het gaat om de correctiefactor in de kantonrechtersformule, overweegt de rechtbank dat in het hiervoor gestelde aanleiding wordt gevonden om die factor te stellen op 1,25. Aldus wordt aan [X] toegekend een vergoedingssom van € 165.501,- bruto.
17. Afstand mogelijkheid tot intrekking
Ter zitting is door [X] nadrukkelijk afstand gedaan van zijn bevoegdheid om zijn verzoek tot ontbinding alsnog in te trekken als bedoeld in artikel 7:685 lid 9 BW. Mede gelet daarop heeft [Bedrijf] ter zitting nadrukkelijk het harerzijds ingediende voorwaardelijke ontbindingsverzoek ingetrokken, zodat daarover niet meer behoeft te worden beslist.
18. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat het onderhavige ontbindingsverzoek geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod in de zin der wet. De rechtbank acht termen aanwezig om de op deze voorziening gevallen kosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beschikking:
I. Ontbindt wegens gewichtige redenen in de zin der wet, bestaande uit gewijzigde omstandigheden, de tussen [X] en [Bedrijf] Nederland B.V. bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 30 oktober 2006.
II. Kent toe aan [X] ten laste van [Bedrijf] Nederland B.V. een vergoedingssom van € 165.501,- bruto onder veroordeling van [Bedrijf] Nederland B.V. tot betaling van die som aan [X].
III. Compenseert de kosten van het geding aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2006 in tegenwoordigheid van H.E. Abbink, griffier.