Rb. Almelo, 13-11-2002, nr. 48826HAZA01-1121
ECLI:NL:RBALM:2002:AF0658
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
13-11-2002
- Zaaknummer
48826HAZA01-1121
- LJN
AF0658
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2002:AF0658, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 13‑11‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK ALMELO
zaaknummer: 48826 ha za 01-1121
datum uitspraak vonnis: 13 november 2002 (hs)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
Eiser,
wonende te Woonplaats,
eiser,
verder te noemen [Eiser],
procureur: mr. H.A.A. Kienhuis,
advocaat: mr. C.R. van Breevoort te Arnhem,
tegen
De rechtspersoon naar publiek recht Gemeente Enschede,
zetelend te Enschede,
gedaagde,
verder te noemen de Gemeente,
procureur: W. van de Wetering.
Het procesverloop
[Eiser] heeft gevorderd zoals vermeld in de dagvaarding. Hij heeft daarbij 17 producties overgelegd.
De Gemeente heeft geconcludeerd voor antwoord, onder overlegging van 1 productie.
[Eiser] heeft geconcludeerd voor repliek, onder overlegging van producties.
Op 16 mei 2002 heeft de Gemeente ter griffie van deze rechtbank een tekening gedeponeerd.
Vervolgens heeft de Gemeente gedupliceerd, onder overlegging van producties.
[Eiser] heeft hierna een akte houdende uitlating producties genomen.
Tenslotte is vonnis gevraagd.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Tussen partijen staat het navolgende vast:
a. [Eiser] bewoont een woning op het perceel [Straatnaam] te Enschede, kadastraal bekend [kadastraal bekend]. Het perceel was ingericht en in gebruik als kwekerij, welke door [Eiser] werd gedreven.
b. Op 5 november 1996 is het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Eschmarke" door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel goedgekeurd. Dit bestemmingsplan laat voortzetting van de kwekerij niet toe; de kwekerij moet wijken voor woningbouw.
c. Omdat verplaatsing van de kwekerij naar een nabije locatie niet mogelijk bleek, hebben [Eiser] en de Gemeente getracht tot minnelijke onteigening te komen. Ruim 3 jaar later, in februari 2000, zijn partijen tot overeenstemming gekomen, welke is vastgelegd in een getekende, maar ongedateerde overeenkomst. Deze overeenkomst voorziet in de verkoop van het perceel, met uitzondering van het gedeelte waarop [Eiser] de mogelijkheid zou krijgen een vrijstaande woning/garage en berging te bouwen conform de voorschriften van het bestemmingsplan "De Eschmarke".
d. In de overeenkomst zijn onder andere de volgende bepalingen opgenomen:
Algemene bepalingen:
artikel 4: "Wederpartij verklaart dat hij uiterlijk 1 mei 2000 een bouwvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning op het bij hem in eigendom resterende gedeelte van het perceel (…) bij de gemeente Enschede zal aanvragen. De nieuw te stichten woning dient te voldoen aan het gestelde in het ter plaatse geldend bestemmingsplan, het Bouwbesluit en evt. overig van toepassing zijnde wetgeving.
Indien de gemeente niet voor 1 januari 2001 de hiervoor bouwaanvraag heeft gehonoreerd met een bouwvergunning, heeft de wederpartij het recht de koopovereenkomst te ontbinden.
Bij vervulling van deze ontbindende voorwaarde dient de wederpartij schriftelijk deze ontbinding van de koopovereenkomst in te roepen door dit binnen 7 dagen na
1 december 2001 middels aangetekend schrijven aan de gemeente kenbaar te maken".
Artikel 15: "Deze overeenkomst van koop en verkoop wordt tevens aangegaan onder de bij niet vervulling ontbindende voorwaarde:
dat verkoper voor uiterlijk 1 oktober 2000 de medewerking verkrijgt om het hem overblijvende gedeelte van de percelen (…) te bebouwen met een vrijstaande woning, zoals nader omschreven onder punt B. UITWERKING BESTEMMINGSPLAN "DE ESCHMARKE".
In verband met de te doorlopen procedure verlening bouwvergunning verplicht verkoper zich zo spoedig mogelijk, doch in elk geval voor 1 juni 2000 de nodige aanvraag met bijbehorende stukken in te dienen bij het college van B&W (directeur Bouwdienst) van de gemeente Enschede".
Bijzondere bepalingen:
Artikel 1: " Bij de uitwerking van het bestemmingsplan (inclusief voorschriften) zal de gemeente -onder voorbehoud hogere goedkeuring van Ged. Staten van Overijssel i.c. De Kroon- aan de aan verkoper in eigendom verblijvende gedeelten van de percelen (…) een woonbestemming geven, welke het mogelijk maakt ter plaatse één vrijstaande woning (in 1 of 2 bouwlagen) te realiseren.
De gemeente is gehouden om in redelijkheid al datgene te doen wat het mogelijk maakt deze bestemming te realiseren, onder andere door de daarvoor benodigde procedure o.g.v de Wet RO (waarbij voor het verkrijgen van een bouwvergunning medewerking wordt verleend middels een zogenaamde procedure artikel 19 W.R.O.). (…)".
e. Op 18 september 2000 heeft [Eiser] de definitieve bouwaanvragen voor een woonhuis met garage/berging bij de Gemeente ingediend. Deze bouwaanvragen waren (vrijwel) overeenkomstig de op 3 april 2000 ingediende en op 11 mei 2000 en 15 juni 2000 door de Welstandscommissie goedgekeurde schetsplannen.
f. Bij overeenkomst van 6 december 2000 hebben partijen afstand gedaan van hun rechten om de hiervoor genoemde eerste koopoverkomst van februari 2000 te ontbinden. De Gemeente heeft in die overeenkomst tevens verklaard dat de bouwvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning met garage aan [Eiser] kan worden verleend. [Eiser] heeft toen ingestemd met overdracht van de onroerende zaak voor 31 december 2000, welke overdracht ook feitelijk heeft plaatsgevonden.
g. Op 1 februari 2001 heeft het College van de Gemeente de gevraagde bouwvergunningen geweigerd op de volgende gronden:
- het bouwplan is niet in overeenstemming met het bepaalde in het voorschrift van artikel 17 van het bestemmingsplan omdat de voorgeschreven nadere uitwerking nog niet door de gemeente is gemaakt;
- op grond van nieuwe inzichten is het niet verantwoord te achten om met toepassing van artikel 19 Wro de gevraagde bouwvergunningen te verlenen voor een woning die binnen een straal van 800 meter rondom het vuurwerkopslagbedrijf Haarman komt te liggen.
h. Tegen het besluit van de Gemeente tot weigering tot het verlenen van de bouwvergunningen heeft [Eiser] op 20 februari 2001, 12 maart 2001 en 10 april 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 augustus 2001 heeft het College van de Gemeente de bezwaren ongegrond verklaard.
i. Bij beslissing van 1 oktober 2001 heeft deze rechtbank, sector Bestuursrecht, het beroep van [Eiser] tegen het niet tijdig beslissen van de Gemeente op zijn bezwaarschriften gegrond verklaard en tevens de beslissing op het bezwaar van 28 augustus 2001 vernietigd.
j. Per 1 september 2001 is de vuurwerkopslag van Haarman binnen de gemeente Enschede beëindigd.
k. Op 29 oktober 2001 is de Gemeente de vrijstellingsprocedure ex artikel 19 Wro gestart, middels het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel.
l. Op 29 januari 2002 zijn de door [Eiser] aangevraagde bouwvergunningen door de Gemeente verleend.
2. [Eiser] vordert voor recht te verklaren dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat, doordat de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen in februari 2000 en op 6 december 2000 gesloten overeenkomsten. Tevens vordert hij de Gemeente te veroordelen aan hem te vergoeden de hiervoor genoemde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
[Eiser] onderbouwt zijn vordering als volgt.
Hij had al in een vroeg stadium bij de Gemeente schetsplannen voor de nieuw te bouwen woning ingediend, welke plannen door de Welstandscommissie ook werden goedgekeurd. Op grond van die plannen heeft hij de definitieve bouwaanvragen ingediend. Hij mocht, overeenkomstig hetgeen partijen waren overeengekomen, dan ook verwachten dat de bouwvergunningen uiterlijk in januari 2001 zouden worden verleend.
De gemeente had een inspanningsverplichting jegens [Eiser] om in redelijkheid al datgene te doen wat het mogelijk maakt voor [Eiser] om een vrijstaande woning op zijn perceel te realiseren. De Gemeente heeft steeds verklaard dat het verlenen van een vergunning geen probleem zou zijn. Op 13 mei 2000 werd Enschede getroffen door de Vuurwerkramp. Naar aanleiding van deze ramp heeft het Directoraat-Generaal Milieubeheer, vooruitlopend op het nieuwe Vuurwerkbesluit, een brief opgesteld met adviesrichtlijnen ten aanzien van nieuw te verlenen vergunningen. [Eiser] acht deze adviesrichtlijnen niet op hem van toepassing. De Gemeente had zich jegens hem reeds verbonden de vergunningen te verlenen. Had de Gemeente enige voortvarendheid betracht bij het verwerken van de aanvragen van [Eiser], dan hadden de vergunningen zelfs al verleend kunnen zijn voordat de brief van het Directoraat-Generaal bekend was. Deze brief was bovendien slechts bedoeld adviserend en informatief te zijn. In ieder geval mag [Eiser] hiervan niet de dupe worden.
De Gemeente heeft de behandeling van de aanvragen van [Eiser] onnodig vertraagd; hierdoor heeft [Eiser] schade geleden, welke de Gemeente moet vergoeden.
3. De Gemeente betwist de stellingen van [Eiser]. Zij heeft alles gedaan wat in haar macht lag om mee te werken aan het verlenen van de benodigde vergunningen aan [Eiser]. Door de Vuurwerkramp en het naar aanleiding daarvan vast te stellen nieuwe Vuurwerkbesluit kon zij echter niet anders dan in eerste instantie de aangevraagde vergunningen weigeren. De minister zou nimmer hebben ingestemd met de bouwplannen van [Eiser] nu dit binnen een straal van 800 meter van het vuurwerkopslagbedrijf van Haarman lag.
Direct nadat de vuurwerkopslag van Haarman was verwijderd heeft de Gemeente de vergunningaanvragen van [Eiser] weer opgepakt en dat heeft er ook in geresulteerd dat de aanvragen zijn gehonoreerd met vergunningen.
De Gemeente is niet tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten van februari 2000 en 6 december 2000. Zij heeft weliswaar steeds aangegeven dat de vergunningen konden worden verleend, maar zij heeft zich daarbij nimmer aan een termijn gebonden. Door de Vuurwerkramp is een en ander enigszins vertraagd, maar dat kan de Gemeente niet worden aangerekend. Daar komt bij dat ook [Eiser] niet steeds even snel is geweest. Hij diende uiterlijk 1 mei 2000 een bouwaanvraag in te dienen, doch heeft dit pas op 18 september 2000 gedaan. Omdat de behandeling van de aanvraag en de daarvoor benodigde artikel 19 Wro-procedure tenminste zes maanden in beslag nemen, kon derhalve ook door toedoen van [Eiser] nooit voor 1 januari 2001 een vergunning zijn verleend.
De Gemeente acht zich dan ook niet aansprakelijk voor wat voor schade door [Eiser] geleden dan ook.
4. De vraag in deze zaak is in hoeverre de Gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten tussen partijen, waardoor [Eiser] schade zou hebben geleden. Duidelijk is in ieder geval dat de Vuurwerkramp van 13 mei 2000 van invloed is geweest op het door de Gemeente vertraagd verlenen van de vergunningen. De vraag is echter in hoeverre de Gemeente zich hierop kan beroepen waar het gaat om de bouwvergunningen welke zij aan [Eiser] zou verstrekken op grond van de overeenkomsten tussen partijen.
De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente zich in haar verhouding tot [Eiser] niet kan beroepen op de brief van het Directoraat-Generaal Milieubeheer met adviesrichtlijnen ten aanzien van nieuw te verlenen bouwvergunningen.
In februari 2000 zijn partijen overeengekomen dat de Gemeente zich zou inspannen zo snel mogelijk aan [Eiser] de benodigde vergunningen te verlenen. In deze overeenkomst was voor [Eiser] een ontbindende voorwaarde opgenomen, waarmee [Eiser] de overeenkomst kon ontbinden voor het geval de vergunningen niet (tijdig) zouden worden verleend. Het verweer van de Gemeente dat [Eiser] te laat was met het indienen van de aanvragen waardoor zij de vergunningen niet tijdig kon verlenen treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De artikel 19 Wro-procedure neemt weliswaar ongeveer zes maanden in beslag, doch de Gemeente had de schetsplannen van Roering al ruim voorafgaand aan de formele aanvraag in haar bezit en gelet op de reacties van de Gemeente hierop mocht [Eiser] er van uit gaan dat het moment van de definitieve aanvraag niet bepalend zou zijn voor de snelheid waarmee de vergunningen zouden worden verleend.
Vervolgens sluit de Gemeente op 6 december 2000 een nieuwe overeenkomst met [Eiser], waarbij onder andere de ontbindingsbevoegdheid van [Eiser] komt te vervallen.
De Gemeente heeft naar het oordeel van de rechtbank bij het sluiten van laatstgenoemde overeenkomst onvoldoende zorgvuldigheid betracht jegens [Eiser]. Zij zegde bij de overeenkomst van 6 december 2000 toe dat zij snel de vergunningen zou verlenen, terwijl zij op dat moment al wist, althans behoorde te weten, dat zij de vergunningen niet, althans niet snel, wenste te verlenen. Op 8 november 2000 had zij immers al eerdergenoemde brief van het Directoraat-Generaal met de adviesrichtlijnen met betrekking tot nieuw te verlenen vergunningen ontvangen, op grond waarvan zij de gevraagde vergunningen naar haar oordeel niet zou willen verlenen. Had [Eiser] dit geweten, dan zou hij op dat moment de ontbindende voorwaarde uit de overeenkomst van februari 2000 hebben kunnen inroepen, danwel de overeenkomst van 6 december 2000 niet onder dezelfde voorwaarden zijn aangegaan.
Vervolgens heeft de Gemeente op 1 februari 2001 en 28 augustus 2001 afwijzend beslist op de vergunningaanvragen. De Gemeente is hiermee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten met Roering. Zij had immers bij de overeenkomsten toegezegd zich te zullen inspannen om de vergunningen snel te verlenen, maar in plaats daarvan heeft zij afwijzend beslist op de aanvragen en geen vergunningen verleend. Zij wist bij het aangaan van de overeenkomst van 6 december 2000 ook al, gelet op de brief van het Directoraat-Generaal Milieubeheer van 8 november 2000, dat zij afwijzend zou gaan beslissen en is desondanks de overeenkomst aangegaan.
Dat de vergunningen uiteindelijk in januari 2002 wel zijn verleend, kan de Gemeente thans niet baten. Door haar toedoen heeft de verleningsprocedure een onacceptabele vertraging opgelopen, waardoor [Eiser] schade heeft geleden. De Gemeente dient die schade naar het oordeel van de rechtbank te vergoeden. De vordering van [Eiser] zal dan ook worden toegewezen.
5. De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeel in de kosten van dit geding.
De beslissing
I. Verklaart voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door [Eiser] geleden schade die een gevolg is van enerzijds de door de Gemeente genomen onrechtmatige besluiten
d.d.1 februari 2001 en 28 augustus 2001 en anderzijds de toerekenbare tekortkoming van de Gemeente in de nakoming van de door partijen aangegane overeenkomsten d.d. februari 2000 en 6 december 2000.
II. Veroordeelt de Gemeente aan [Eiser] te vergoeden de onder I. genoemde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
III. Veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Eiser] begroot op EUR 257,53 aan verschotten en EUR 975,-- aan salaris van zijn procureur.
IV. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Scholten, Verhoeven en Van Ommeren en is op
30 oktober 2002 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.