Hof 's-Hertogenbosch, 10-04-2006, nr. R200600103 en R200600104
ECLI:NL:GHSHE:2006:AW1978
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-04-2006
- Zaaknummer
R200600103 en R200600104
- LJN
AW1978
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AW1978, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑04‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑04‑2006
Inhoudsindicatie
[X.] en [Y.] komen in beroep tegen het vonnis van de rechtbank waarbij hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. [X.] is bij vonnis van 24 augustus 2005 voorlopig toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Op 19 oktober 2005 is het faillissement van de V.O.F. waarvan [X.] vennoot was uitgesproken. Hiertegen is geen rechtsmiddel ingesteld. Nu de faillietverklaring van de V.O.F. de faillietverklaring van de hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennoot ([X.]) met zich mee brengt, dient [X.] niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep. [Y.] is de echtgenote van [X.] Zij heeft een zelfstandig belang om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het faillissement van de V.O.F. brengt weliswaar het faillissement van [X.] met zich mee, en daarmee ook het faillissement van de huwelijksgoederengemeen-schap, maar wanneer [Y.] na toelating tot de schuldsaneringsregeling een schone lei zou krijgen is zij niet langer met haar eventueel (nog te verkrijgen) privé-vermogen mede-aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarop de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Zij dient derhalve te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Partij(en)
KvS
10 april 2006
Rekestenkamer
Rekestnummers R200600103 en R200600104
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Arrest
In de zaak in hoger beroep met rekestnummer R200600103 van:
[Appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [X.],
procureur: mr. W.G.P. Berkers,
e n
in de zaak in hoger beroep met rekestnummer R200600104 van:
[Appellante] ev [X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [Y.],
procureur: mr. W.G.P. Berkers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de vonnissen met insolventienummer 05/518 R en met rekestnummer 134446/FT-RK 05.1990 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 januari 2006, waarvan de inhoud bij [X.] en [Y.] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschriften, ingekomen ter griffie op 31 januari 2006, hebben [X.] en [Y.] verzocht voormelde vonnissen te vernietigen en hen alsnog tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.
2.2.
Gelet op de verknochtheid van de onder rekestnummers R200600103 en R200600104 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof voeging hiervan gelast, opdat deze gezamenlijk worden behandeld en beslist.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2006. Bij die gelegenheid zijn [X.] en [Y.], bijgestaan door mr. Berkers, alsmede de bewindvoerder mr. M.A. Poelman, gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de producties, overgelegd bij de beroepschriften;
- -
de stukken van de eerste aanleg, afkomstig van de griffie van de rechtbank 's-Hertogenbosch;
- -
de brief met bijlage van de advocaat van [X.] en [Y.] d.d. 8 maart 2006;
- -
de brief met bijlage van de bewindvoerder d.d. 28 maart 2006;
- -
de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 maart 2006;
- -
de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 30 maart 2006.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1.
[X.] en [Y.] hebben de rechtbank respectievelijk op 11 mei 2005 en op 7 november 2005 verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De totale schuldenlast bedraagt blijkens de verklaringen ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) d.d. 12 oktober 2005 € 792.826,26, te weten drie schulden aan de belastingdienst van respectievelijk € 23.231,-, € 480.220,98 en € 289.374,28. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat [X.] en [Y.] een structureel lager inkomen hebben dan het vrij te laten bedrag.
4.2.
Bij vonnis van 24 augustus 2005 is [X.] voorlopig toegelaten tot de schuldsaneringsregeling met benoeming van mr. Poelman tot bewindvoerder. Het verzoek tot definitieve toelating van [X.] tot de schuldsaneringsregeling is bij het bestreden vonnis afgewezen.
4.2.1.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 sub en lid 2 sub b. Fw overwogen, dat er gegronde vrees bestaat dat [X.] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal nakomen en dat aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest.
4.2.2.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verslag van de bewindvoerder van 30 november 2005. Uit dit verslag is gebleken dat de bewindvoerder naar aanleiding van de voorlopige toelating tot de schuldsaneringsregeling een onderzoek heeft verricht, waaruit blijkt dat er door een van de bakkerijen van de V.O.F, de bakkerij in [vestigingsplaats1], een verkapte doorstart is gemaakt met behulp van een neef van [X.]. Tevens bestaat het vermoeden dat de bakkerij in [vestigingsplaats2] ook een verkapte doorstart heeft gemaakt met behulp van een ander familielid. Omtrent deze kwesties wil [X.] de bewindvoerder niet inlichten. Verder blijkt uit het verslag van de bewindvoerder dat [X.] zich onvoldoende houdt aan zijn informatieverplichting en te weinig c.q. onvoldoende informatie verschaft en dat hij zich onvoldoende inspant om betaalde arbeid te vinden. Tevens is naar voren gekomen dat naar aanleiding van het boekenonderzoek van de belastingdienst naheffingsaanslagen en boetes zijn opgelegd. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
4.2.3.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van [Y.] is bij het bestreden vonnis eveneens afgewezen. Ten aanzien van [Y.] heeft de rechtbank overwogen dat [Y.] in gemeenschap van goederen is gehuwd met [X.]. In verband met het bepaalde in artikel 313 jo 63 Fw strekt de werking van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar die tot de regeling is toegelaten zich ook uit over de huwelijksgoederengemeenschap waarvan de schuldenaar tezamen met zijn niet tot de schuldsaneringsregeling toegelaten partner deel uitmaakt. Het doel van de wettelijke schuldsaneringsregeling is het in het leven roepen van een regeling waarmee kan worden tegengegaan dat een natuurlijk persoon die in een problematische financiële situatie is terechtgekomen tot in lengte van jaren met zijn schulden achtervolgd kan worden. Indien [Y.] zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en in dat kader in aanmerking zou komen voor de schone lei, dan zal dit haar niet kunnen baten aangezien zij immers via de huwelijksgoederengemeenschap met haar echtgenoot die niet tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten aansprakelijk blijft voor de onbetaald gebleven schulden. Omdat het doel van de schuldsaneringsregeling in een situatie als de onderhavige niet kan worden bereikt en ook voor het overige gesteld noch gebleken is dat [Y.] desondanks een eigen, zelfstandig en door de Faillissementswet beschermd belang heeft bij haar toelating tot de schuldsaneringsregeling, dient het verzoek te worden afgewezen.
4.3.
[X.] betwist dat er sprake is van een situatie waarin schulden zijn ontstaan of onbetaald worden gelaten ten aanzien waarvan hij niet te goeder trouw is. Hij heeft niemand benadeeld. De belastingdienst en het UWV stellen zich ten onrechte op het standpunt dat er naheffingsaanslagen en boetes dienden te worden opgelegd. Voorts vindt [X.] dat genoemde instanties te snel de onderneming hebben beëindigd en de activa ver onder de waarde hebben verkocht. De beschuldigingen van de bewindvoerder worden onvoldoende onderbouwd c.q. gestaafd met bewijsmiddelen. De aangevoerde feiten dragen de vergaande conclusie, namelijk afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet. [X.] was onvoldoende duidelijk gemaakt wat er van hem verwacht werd, zowel met betrekking tot de informatieverschaffing als met betrekking tot de sollicitatieverplichting. [X.] merkt op dat hij 52 jaar oud is en weinig kans heeft op de arbeidsmarkt. [X.] betwist de beschuldigingen van een verkapte doorstart. Nadat de vennoten de onderneming hebben beëindigd is de nieuwe ondernemer een bedrijf begonnen met nieuwe activa.
4.4.
Hieraan heeft [X.] ter zitting toegevoegd, dat hij beseft dat hij als vennoot mede verantwoordelijk is voor het voeren van een deugdelijke boekhouding en het overhandigen van de boekhouding aan de bewindvoerder. In de praktijk was zijn broer en medevennoot [Z.] hier echter mee belast. Na het boekenonderzoek van de fiscus zijn [X.] en [Y.] met de belastingdienst gaan praten. Zij hebben echter geen bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen en de boetes. [X.] heeft ongeveer € 3.000,- geleend van familie om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Hij heeft thans geen betaalde baan. Hij helpt zijn zoon ongeveer 30 uur per week in de bakkerij. Hij krijgt hier geen vergoeding voor. [X.] heeft zich ingeschreven bij een uitzendbureau. De aanvraag voor een uitkering loopt nog.
[Y.] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij wél een zelfstandig belang heeft om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, bijvoorbeeld in het geval van een echtscheiding. [Y.] heeft op dit moment geen betaalde baan. Zij heeft de zorg voor twee zieke familieleden op zich genomen.
4.5.
De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden vonnis ten aanzien van [X.] bekrachtigd zou moeten worden. Aan de bewindvoerder is, ondanks herhaaldelijke sommaties daartoe, nog steeds niet de administratie van de V.O.F. ter beschikking gesteld. [X.] is daar als vennoot mede verantwoordelijk voor. De bewindvoerder moet het er daarom voor houden dat er geen administratie is en dit is op zichzelf voldoende om [X.] niet toe te laten tot de schuldsanerings- regeling, gelet op artikel 4 van de Recofa-richtlijnen.
[X.] is in ieder geval in september 2005 per aangetekende brief op de hoogte gesteld van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Desondanks heeft hij niet aan zijn sollicitatieplicht voldaan. Daarnaast heeft hij nieuwe schulden laten ontstaan door van zijn familie geld te lenen.
Ten aanzien van [Y.] refereert de bewindvoerder zich aan het oordeel van het hof.
4.6.
Het hof oordeelt als volgt.
4.6.1.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat op 19 oktober 2005 het faillissement van [W.], de vennootschap onder firma waarvan [X.] een van de twee vennoten was, is uitgesproken. Hiertegen hebben de vennoten geen rechtsmiddel ingesteld zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Op grond van artikel 18 WvK is elke vennoot van een VOF hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen van de vennootschap. De faillietverklaring van een VOF brengt de faillietverklaring van de hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennoten met zich. Nu [X.] in staat van faillissement verkeert dient hij niet ontvankelijk verklaard te worden in zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsanering.
4.6.2.
Ten overvloede, in het geval dat [X.] wél ontvankelijk zou zijn geweest in zijn beroep, oordeelt het hof dat zijn grieven geen doel treffen. Uit de stukken is gebleken dat de fiscus een boekenonderzoek heeft verricht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de administratie van de V.O.F. over de jaren 1999 tot 2005 niet voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR, hetgeen aanleiding was voor de belastingdienst om naheffingsaanslagen en boetes op te leggen. Voorts blijkt uit dat onderzoek dat er nog geen aangiften inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, premie WAZ en premie ZFW over de jaren 2003, 2004 en 2005 zijn ingediend. Het hof is van oordeel dat de schulden die als gevolg van de gebrekkige administratie zijn ontstaan, niet te goeder trouw zijn ontstaan zodat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling om die reden afgewezen kan worden. De omstandigheid dat [X.] die administratie niet zelf deed, maakt dat niet anders. Voorts heeft [X.] ter zitting erkend dat hij de administratie van de V.O.F. ondanks herhaald verzoek daartoe nog steeds niet aan de bewindvoerder is overgedragen. Gebleken is voorts dat [X.] sinds de voorlopige toelating tot de schuldsaneringsregeling niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij 30 uur per week om niet in de bakkerij van zijn zoon werkt en dat hij zich pas recentelijk heeft laten inschrijven bij een uitzendbureau. Daarnaast zijn er ook nog nieuwe schulden ontstaan. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat [X.] ten aanzien van schulden niet te goeder trouw is geweest en dat sprake is van gegronde vrees dat [X.] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen, en om die redenen het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling terecht afgewezen.
4.6.3.
Ten aanzien van [Y.] oordeelt het hof als volgt.
De enkele omstandigheid dat tussen echtelieden enigerlei gemeenschap van goederen bestaat, brengt niet mee dat afwijzing van het verzoek tot schuldsanering van de ene echtgenoot, tevens dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de andere echtgenoot (HR 13 juli 2001, NJ 2001, 525 en HR 4 juni 2004, NJ 2004, 638). Ten aanzien van ieder van hen dient individueel beoordeeld te worden of zij al dan in aanmerking komen voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof is met [Y.] van oordeel dat zij, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, wel een zelfstandig belang heeft om toegelaten te worden tot de schuldsaneringregeling. Het faillissement van de VOF brengt weliswaar het faillissement van [X.] met zich mee, en daarmee ook het faillissement van de huwelijksgoederengemeenschap, maar wanneer [Y.] na toelating tot de schuldsaneringsregeling een schone lei zou krijgen, is zij niet langer met haar eventueel (nog te verkrijgen) privé-vermogen medeaansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarop de schuldsanerings- regeling van toepassing is geweest. Nu [Y.] een zelfstandig belang heeft om toegelaten te worden tot de schuldsanerings- regeling en niet gebleken is van de aanwezigheid van enige grond voor afwijzing van dat verzoek, zal het hof het bestreden vonnis ten aanzien van [Y.] vernietigen en ten aanzien van haar alsnog de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreken.
4.7.
Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [Y.] voor het eerst in hoger beroep is uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 8 Fw.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [X.] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis met insolventienummer 05/518 R van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 januari 2006;
vernietigt het vonnis met rekestnummer 134446/FT-RK van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 januari 2006;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [Y.] ev [X.] wonende te [adres] [woonplaats];
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder;
Dit arrest is gewezen door mrs. Koens, Pouw en Van der Velden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 april 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.