HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006:393, rov. 3.8.4. onder d.
HR, 11-02-2014, nr. 12/05418
ECLI:NL:HR:2014:308
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2014
- Zaaknummer
12/05418
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:308, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:40, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:40, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:308, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO
Partij(en)
11 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/05418
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2012, nummer 23/004312-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.
Conclusie 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO
Nr. 12/05418 Zitting: 21 januari 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2012. Namens verzoeker is tijdig een schriftuur houdende één middel van cassatie ingezonden.
2. Het middel stuit af op de omstandigheid dat de motiveringsplicht van art. 359, tweede lid, Sv niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.1.Dat brengt mee dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
3. Op grond van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑01‑2014