Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
Artikel 2 [Nederlandse werknemer met buitenlandse werkgever]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
17-12-2021, Stb. 2021, 657 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
16-12-2020, Stb. 2020, 551 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2021, Stb. 2021, 657 (uitgifte: 27-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
16-12-2020, Stb. 2020, 540 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken: 35572)
- Vakgebied(en)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingheffing van motorrijtuigen / Belasting van personenauto's en motorrijwielen
1.
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die zijn ingeschreven in het buitenland en door een in dat land gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon, indien:
- a.
met het motorrijtuig in Nederland uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de weg door de werknemer of zijn inwonende gezinsleden;
- b.
de werkgever blijkens een schriftelijke verklaring te kennen heeft gegeven dat het motorrijtuig aan belanghebbende ter beschikking is gesteld en hoofdzakelijk is bestemd voor de uitvoering van de werkzaamheden buiten Nederland; en
- c.
de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land het motorrijtuig wordt ingeschreven.
2.
De vrijstelling wordt door de inspecteur op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend.
3.
Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het gebruik van de weg met het motorrijtuig.
4.
Indien de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen, trekt de inspecteur de vrijstelling in bij voor bezwaar vatbare beschikking.
5.
Degene aan wie de vrijstelling is verleend stelt de inspecteur ervan in kennis indien de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen.
6.
Indien degene aan wie de vrijstelling is verleend niet voldoet aan de verplichting bedoeld in het vijfde lid, wordt de vrijstelling geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen.