Rb. Zwolle-Lelystad, 02-04-2008, nr. 127383 / HA ZA 06-1498
ECLI:NL:RBZLY:2008:BD2201
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
02-04-2008
- Zaaknummer
127383 / HA ZA 06-1498
- LJN
BD2201
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2008:BD2201, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 02‑04‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Een burger brengt zijn civielrechtelijk conflict met een wethouder van de gemeente in de openbaarheid en wijst op zijns inziens aspecten in het handelen van de wethouder welke niet integer zijn. De burger meent dat zo iemand geen wethouder zou mogen zijn. E.e.a. komt in de publiciteit een week voor de gemeenteraadsverkiezingen; de wethouder wordt niet herkozen. De wethouder vraagt een verklaring voor recht dat de burger onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld tevens vordert hij onder meer schadevergoeding waaronder het derven van inkomen als wethouder. De rechtbank meent dat de burger in de gegeven omstandigheid van het geval met voldoende zorgvuldigheid jegens de wethouder heeft gehandeld en wijst de vordering af. Deels omdat delen van de klachten van de burger juist lijken te zijn deels omdat de burger eerst op andere, niet zo'n openbare wijze, de aandacht heeft willen vestigen op het zijn inziens laakbaar gedrag. Pas toen niemand van de aangeschreven autoriteiten daarop in wilde gaan, heeft hij de openbaarheid van de pers gezocht.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 127383 / HA ZA 06-1498
Vonnis van 2 april 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. H. Vorsselman te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H.A. Bosma,
advocaat mr. B.E. van der Molen te Woerden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 18 april 2007
- -
het proces-verbaal van comparitie van 14 augustus 2007.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 8 augustus 2003 is [gedaagde], voormalig huisarts, verhuisd van [woonplaats] naar [woonplaats]. Zijn woning in [woonplaats], aan [adres], stond te koop. Teneinde kraak van het pand te voorkomen is op 28 oktober 2004 tussen [gedaagde] en [eiser] een overeenkomst gesloten waarbij [eiser] met zijn gezin in de woning van [gedaagde] zou verblijven totdat deze verkocht zou zijn.
2.2.
[eiser] is tot de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006 gemeenteraadslid van de gemeente [gemeente] voor een lokale politieke partij, de [partij], geweest.
2.3.
Tussen partijen is, nadat [gedaagde] op 26 mei 2005 een aangetekend schrijven had gestuurd aan [eiser] inhoudende de opzegging van de overeenkomst per 1 augustus 2005, een geschil ontstaan over de reikwijdte van het contract. [gedaagde] meende dat [eiser] op grond van het contract per 1 augustus 2005 de woning moest hebben ontruimd, terwijl [eiser] zich op het standpunt stelde dat hij huurbescherming genoot.
2.4.
In week 29, waarschijnlijk op 22 juli 2005, heeft [gedaagde] telefonisch contact gezocht met [eiser] om een afspraak te maken over de sleuteloverdracht en inspectie van de woning. [eiser] heeft tijdens dit gesprek aangegeven bijna over een andere woning te beschikken en nog twee weken nodig te hebben om zijn eigendommen uit de woning van [gedaagde] te halen. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd. Tevens is afgesproken dat [gedaagde] zijn nog in de woning achtergebleven eigendommen op zou komen halen.
2.5.
Hierna is het [gedaagde] tot vrijdag 26 augustus 2005 niet meer gelukt contact te krijgen met [eiser].
2.6.
Op 20 augustus 2005 constateerde [gedaagde] dat er in de woning nog meubels aanwezig waren.
2.7.
Op woensdag 24 augustus 2005 heeft [gedaagde] een bericht op de voice-mail van [eiser] ingesproken, inhoudende dat hij, [gedaagde], op donderdag 25 augustus 2005 langs zou komen bij zijn woning om zijn laatste spullen op te halen.
2.8.
Op 25 augustus 2005 bleek de woning niet ontruimd. In de woning was [eiser] niet aanwezig. Een zoon van [eiser] gaf aan dat de familie op vakantie was naar Terschelling.
2.9.
Op 26 augustus 2005 is [gedaagde] opnieuw bij de woning geweest. Hij heeft hier wederom niemand aangetroffen. [gedaagde] heeft een brief achtergelaten met daarin de mededeling dat de woning uiterlijk 28 augustus 2005 ontruimd moest zijn.
2.10.
Op 26 augustus 2005, ’s avonds, is er tussen [eiser] en [gedaagde] contact geweest. Tijdens dat gesprek heeft [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat hij niet met hem wilde praten dan nadat [gedaagde] de brief had gelezen die inmiddels door [eiser] was verzonden.
2.11.
Op 29 augustus 2005 ontvangt [gedaagde] een aangetekend schrijven van [eiser]. [eiser] geeft hierin aan dat hij gepoogd heeft andere woonruimte te vinden maar dat dit niet is gelukt. [eiser] doet in de brief een beroep op huurderbescherming en weigert de woning van [gedaagde] te ontruimen.
2.12.
[gedaagde] heeft vervolgens over de kwestie contact opgenomen met de burgemeester van de gemeente [gemeente]: dhr. [burgemeester]. Deze heeft geprobeerd tussen partijen te bemiddelen, echter zonder resultaat.
2.13.
Partijen hebben uiteindelijk, door tussenkomst van de heer [A], op 8 september 2005, ter beëindiging van hun geschil, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin is onder meer het volgende tussen partijen afgesproken:
“I [eiser] zal de woning uiterlijk op 8 september vóór 16.30 uur ontruimd hebben. De kosten voor de werkzaamheden van [verhuisbedrijf] Verhuizingen B.V. op 7 september 2005 alsmede de opslag van de eigendommen van [eiser] bij [verhuisbedrijf] Verhuizingen B.V. tot uiterlijk 31 december 2005 zullen door [gedaagde] rechtstreeks aan [verhuisbedrijf] Verhuizingen B.V. worden betaald, met dien verstande dat als [eiser] eerder een andere woning dan de vakantiewoning, genoemd in artikel III, betrekt tot datum van de verhuizing zal worden betaald.
- II.
Op 8 september 2005 om 16.30 uur zullen Partijen gezamenlijk in het bijzijn van de makelaar van [gedaagde] de Woning inspecteren, waarna [eiser] de Woning zal verlaten en alle sleutels van de Woning die hij in zijn bezit heeft zal overdragen aan [gedaagde]. [eiser] is aansprakelijk voor alle schade en aangebrachte veranderingen aan de Woning die tijdens de looptijd van de Verblijfsovereenkomst zijn ontstaan.
- III.
De huur voor de door Partijen overeengekomen vakantiewoning te [woonplaats] waarin [eiser] tijdelijk zijn intrek zal nemen, zullen tot een maximum van twee maanden door [gedaagde] worden betaald. Overige kosten – inclusief maar niet beperkt tot energiekosten – zijn voor rekening van [eiser]. De door [gedaagde] uit hoofde van deze Overeenkomst verschuldigde huurprijs zullen door [gedaagde] rechtstreeks worden voldaan aan de verhuurder van voormelde woning. Indien [eiser] binnen twee maanden een andere woning zal betrekken, heeft [gedaagde] recht op het teveel betaalde bedrag.
- IV.
[gedaagde] zal [eiser] het daadwerkelijk uit hoofde van de Verblijfsovereenkomst betaalde bedrag terugbetalen nadat [eiser] de Woning heeft ontruimd, verlaten en alle sleutels van de Woning weer aan [gedaagde] heeft overgedragen. Voormeld bedrag is door Partijen vastgesteld op EUR 3.585,00. een bedrag van EUR 2.000,00 zal in bewaring worden gegeven aan de heer [A] uitsluitend ter voldoening van eventuele vorderingen van respectievelijk de beheerder van [bungalowpark], de heer [B] en het verhuisbedrijf “[verhuisbedrijf]” op [eiser]. Het restant van EUR 1.585,00 zal door [gedaagde] rechtstreeks aan [eiser] worden betaald.
- V.
Deze Overeenkomst is door Partijen aangegaan tegen volledige kwijting over en weer. Nadat Partijen uitvoering hebben gegeven aan bovenstaande bepalingen, hebben Partijen derhalve over en weer niets meer van elkaar te vorderen uit hoofde van de Verblijfovereenkomst en/of deze Overeenkomst.
2.14.
Op 8 september 2005 om 18.00 uur is de vaststellingsovereenkomst getekend.
2.15.
Op 11 september 2005 heeft [gedaagde] een brief gezonden aan burgemeester [burgemeester], waarin hij zich beklaagt over het gedrag van [eiser]. Op deze brief is geen actie ondernomen door de burgemeester.
2.16.
[gedaagde] heeft, in september 2005, contact gezocht met Peter R. de Vries. Eind september heeft [gedaagde] van de secretaresse bericht gekregen dat de klachten over [eiser] zich niet leenden voor behandeling in het programma van Peter R. de Vries.
2.17.
Op 5 oktober heeft [gedaagde] de ombudsman voor Overheidsdiensten benaderd over de kwestie met [eiser]. Een functionaris heeft hem toen medegedeeld dat de burgemeester niet verplicht was actie te ondernemen. [gedaagde] kon het beste de zaak aanhangig maken bij de gemeenteraad en als deze de zaak niet naar tevredenheid af zou handelen, zich tot de ombudsman wenden. Contact met de pers en aangifte bij de politie werden ook als mogelijkheden meegegeven.
2.18.
[gedaagde] heeft zich vervolgens nog gewend tot het ministerie van binnenlandse zaken met de klachten over [eiser]. Hier kreeg hij als reactie zich tot de politie of het openbaar ministerie te wenden.
2.19.
Op 24 januari 2006 heeft [gedaagde] tegen [eiser] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en afpersing.
2.20.
Op 8 februari 2005 heeft [gedaagde] een brief geschreven en gestuurd aan de gemeente, waarin hij uitgebreid ingaat op zijn klachten met betrekking tot het gedrag van [eiser]. Hij schrijft onder meer:
“Ik ben van mening dat iemand die valsheid in geschrifte pleegt niet thuishoort in een Gemeentebestuur (i.c. Dhr. [eiser]).
(…)
Ik ben van mening dat een Gemeente het in discrediet brengen van zijn goede naam door een Gemeenteraadslid (privé-bestellingen doen op naam van de Gemeente, lekken van informatie c.q. misbruik maken van de positie in het Gemeentebestuur voor persoonlijke doelen) moet bestraffen met het uit de Gemeenteraad stoten van het betreffende Gemeenteraadslid (Dhr. [eiser]).
Ik ben van mening dat een Gemeenteraad een Gemeenteraadslid, die door eigen toedoen en crimineel gedrag zich in de nesten heeft gewerkt, geen voorrang mag bezorgen bij woningtoewijzing, omdat andere inwoners van de Gemeente, die zich altijd netjes hebben gedragen hierdoor in mijn ogen ten onrechte achtergesteld worden.
(…)
De hele affaire heeft mij ca. Eu 15.000,-- gekost. Dat is zuur, maar dat overleef ik wel. Als dat het enige was, zou ik het misschien hierbij laten. De reden dat ik er toch meer mee wil is dat dhr. [eiser] een hele rij van slachtoffers heeft in het verleden, en als hij niet gestopt wordt, zal hij ook in de toekomst een hele rij slachtoffers maken.
Een groot deel van de Gemeenteraadsleden is op de hoogte van zijn handel en wandel, maar verbindt daar geen consequenties aan. De Burgemeester is op de hoogte, kent alle ins en outs, maar verbindt daar geen consequenties aan. De affaire is voor Peter R. de Vries niet smeuïg genoeg om een programma van te maken. Minister Remkes, onder wiens verantwoordelijkheid dit valt, geeft aan dat ik aangifte bij de Politie moet doen. De Politie geeft aan “niet zoveel te kunnen” met deze aangifte. De instantie die door dhr. [eiser] ten onrechte uitgekeerde huursubsidie moet terugvorderen doet er niets aan. Een vertegenwoordiger van het programma “Opgelicht” adviseert de pers te informeren. Mijn Advocaat adviseert daar heel voorzichtig mee te zijn: Voor je het weet heb je een claim wegens smaad.
Wat mij ergert is het gevoel van rechtsongelijkheid: Iemand kan een ander oplichten voor 15.000 Euro en vrijuit gaan en gewoon zijn functie als Gemeenteraadslid blijven bekleden gewoon zijn eerbiedwaardige prevelementjes tegen betaling bij begrafenissen en crematies houden, terwijl iemand die altijd eerlijk is, en zijn auto per ongeluk verkeerd parkeert, hard wordt aangepakt.
De misdrijven die te onderscheiden zijn in het onderstaande epistel zijn de volgende:
- 1)
Valsheid in geschrifte: Onder onze Verblijfsovereenkomst heeft Dhr. [eiser] de handtekening van zijn echtgenote vervalst. Dit heeft hij later toegegeven onder getuigenis van Dhr. [A], Gemeenteraadslid en [C], Makelaar van kantoor [D] te Heerenveen. Bijgaand de handtekeningen onder het contract met [B] en onder ons contract: De handtekening van mevr. [ van eiser] onder ons contract is vervalst.
- 2a)
misbruik maken van zijn functie in de Gemeente: Toen Dhr. [eiser] ca. 1 maand woonde op het adres [adres], wilde hij mij [gedaagde] onder 4 ogen spreken. In zijn hoedanigheid van Gemeenteraadslid kon hij mij vertellen dat de Gemeente [gemeente] veel belangstelling had voor mijn pand ( 3000 m2 grond !). Daarom moest ik het niet te snel verkopen, want de Gemeente zou wschl. veel meer bieden. Als ik deze informatie naar buiten zou brengen, zou hem dat zijn functie kosten. In dezen zijn er 2 mogelijkheden: A: De Gemeente heeft inderdaad belangstelling voor mijn pand. In dat geval kan dhr. [eiser] beschuldigd worden van lekken van vertrouwelijke informatie. B: De Gemeente heeft géén belangstelling voor mijn pand. In dat geval maakt Dhr. koopman misbruik van zijn positie van lid van de Gemeenteraad. In zowel geval A als geval B is er sprake van laakbaar (mogelijk strafbaar?) gedrag.
- 2b)
Op naam Gemeente [gemeente] bestellen van verhuisdozen voor eigen gebruik, en niet betalen als de rekening hem wordt gepresenteerd (Bij Fa. [verhuisbedrijf]).
- 3a)
Contractbreuk: Dhr. [eiser] is op tijd (26-05-05) per aangetekend schrijven (zie bijlage) op de hoogte gesteld dat hij op 01-08-2005 het pand verlaten moest hebben. Hij heeft zich in dezen niet aan het contract gehouden.
- 3b)
Niet betalen/te laat betalen van de vergoeding voor verblijf: Vanaf 21-06-05 geen betalingen meer gedaan, en maand december, die verrekend zou worden met kookplaat-reparatie: Deze reparatie is niet betaald door dhr. [eiser].
- 3c)
In gebruik nemen zonder toestemming van het gedeelte van het pand dat volgens ons contract onze opslagruimte was.
- 3d)
In gebruik nemen zonder toestemming van onze goederen uit onze opslagruimte.
- 3e)
Benutten van de voorkamer als kantoor, terwijl dit volgens contract niet was toegestaan.
4) Kwade trouw: Door op het moment dat het pand volgens contract ontruimd had moeten zijn, was dhr. [eiser] niet aanwezig en niet bereikbaar. Hij was op vakantie. Zijn inboedel stond oningepakt nog in ons pand.
5) (Mislukte) poging tot uitlokking tot huisvredebreuk: Door niet aanwezig te zijn en niet bereikbaar te zijn op het moment dat het pand ontruimd had moeten zijn, dacht dhr. [eiser] een zaak te hebben, (zie brief) als we het pand zouden betreden. Helaas voor hem stond in het contract dat we het pand wél mochten betreden: Het praktijkgedeelte was voor ons opslagruimte !
6) In gebreke blijven: Dhr. [eiser] heeft op geen enkele manier geprobeerd ons op de hoogte te stellen dat hij de uiterste vertrekdatum niet zou halen. Integendeel: Op dat moment zorgde hij ervoor dat hij onbereikbaar was.
7) Afpersing: Dhr. [eiser] wist dat wij 10 % van de verkoopprijs kwijt zouden zijn alsmede ontbinding van het verkoopcontract als wij niet zouden leveren op 08-09-05. hij wist dat wij de juridische procedure zouden winnen, maar hij wist ook dat hij dat bedrag van zijn levensdagen nooit zou kunnen opbrengen. Wij zouden dus de procedure wel winnen, maar het aanzienlijke geldbedrag missen. Met deze wetenschap kon hij ons een behoorlijke afkoopsom afhandig maken.
8) Bedrog van derden: [verhuisbedrijf] Verhuizingen, Bungalowpark [bungalowpark], Rotaryclub, Tennisclub, Apotheker. Dhr. [verhuisbedrijf] en de beheerder van Bungalowpark, dhr. [B], zijn bereid dit openlijk te verklaren.
2.21.
Een kopie van de brief stuurt [gedaagde] naar de lokale pers. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat in vier lokale kranten berichtgeving is verschenen over de kwestie. [gedaagde] heeft informatie gegeven aan één lokale krant, “[krant]”.
2.22.
Naar aanleiding van de brief van [gedaagde] besluit de gemeente [gemeente] het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeente (BING) in te schakelen om onderzoek te doen naar de handelingen van [eiser].
2.23.
Bij brief d.d. 17 februari 2006 heeft (de raadsman van) [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden schade die is veroorzaakt door de door [gedaagde] geïnitieerde negatieve publiciteit rondom de persoon van [eiser]. Tevens wordt [gedaagde] in deze brief uitgenodigd tot onderbouwing van de door hem geuite beschuldigingen jegens [eiser] in zijn brief aan de gemeente.
2.24.
[gedaagde] heeft bij brief d.d. 23 februari 2006 gereageerd op het voormelde schrijven van (de raadsman van) [eiser]. [gedaagde] schrijft hierin onder andere:
“Ik bestrijd ten stelligste Uw stelling dat het zou gaan om beschuldigingen of verdachtmakingen alleen om schade toe te brengen. Ik ben ook geen rechtzoekende: Ik heb geen eigen belangen bij deze zaak, in tegendeel. Het woord wraak wil ik niet eens in de mond nemen. Door over wraak te spreken geeft dhr. [eiser] zelf indirect toe dat hij iets op zijn kerfstok heeft. In de brief beschrijf ik wat mij is overkomen, ik voeg er een deel van bewijsmateriaal aan toe en ik geef er mijn persoonlijke interpretatie aan. Ik neem aan dat het aangedragen bewijsmateriaal voldoende is om de Gemeenteraad een gefundeerd oordeel te kunnen laten vellen. De bedoeling is dat de Gemeenteraad moet beslissen over het lot van dhr. [eiser]. De brief is geen aantijging tegen dhr. [eiser] maar tegen het functioneren van de Gemeente in relatie tot dhr. [eiser]. Dat dhr. [eiser] zich dit persoonlijk aantrekt, komt voor zijn rekening. Ik voel het als mijn Burgerplicht om als Klokkenluider op te treden en de Gemeenschap te waarschuwen. Het is mijn intentie niet om schade toe te brengen, maar het is mijn intentie om te voorkómen dat er nog meer mensen de dupe worden van de praktijken van dhr. [eiser].
(…)
Wij wachten het besluit van de integriteitscommissie af, daarmee is ons doel bereikt.”
2.25.
Op 7 maart 2006 zijn gemeenteraadsverkiezingen gehouden. De partij van [eiser], de [partij], verloor bij deze verkiezingen haar ene zetel. Hierdoor keerde [eiser] na de verkiezingen niet terug als gemeenteraadslid.
2.26.
BING brengt, na de gemeenteraadsverkiezingen, op 11 april 2006 rapport uit met de volgende uitkomst. Er zijn drie onderzoeksvragen gesteld:
- 1.
heeft het raadslid de gemeente in diskrediet gebracht door een privé bestelling te doen op naam van de gemeente, door verhuisdozen te bestellen op naam van de gemeente voor eigen gebruik?
- 2.
heeft het desbetreffende raadslid misbruik gemaakt van vertrouwelijke informatie of wetenschap uit hoofde van zijn raadslidmaatschap dan wel misbruik gemaakt van zijn raadslidmaatschap, door te doen voorkomen dat de gemeente plannen had voor de aankoop van het perceel dat eigendom van de klager was?
3.
is er sprake van hulp die namens de gemeente zou zijn gegeven om het desbetreffende raadslid met voorrang een andere woning te bezorgen?
Ten aanzien van het eerste punt concludeert BING als volgt. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen is niet eenduidig vast te stellen of er sprake is geweest van een privé bestelling op naam van de gemeente. Uit de verklaringen blijkt wel dat het raadslidmaatschap is genoemd en dat over de gemeente gesproken is, in de zin van ofwel een project van de gemeente ofwel de organisatie van de veiling op het gemeentehuis. Vastgesteld kan volgens BING worden dat bij de verhuizer in ieder geval de indruk heeft kunnen ontstaan dat het een bestelling voor de gemeente betrof en dat er kennelijk onvoldoende helderheid is gegeven over het privé karakter van de bestelling. Naar de mening van BING is dit onzorgvuldig. Hierbij acht BING de volgende omstandigheden van belang. Het spreken over gemeentelijke aangelegenheden in combinatie met het afhalen op rekening zonder een privé-adres achter te laten. Volgens de verhuizer is expliciet aangegeven dat de rekening naar de gemeente kon, maar dit wordt ontkend door het raadslid.
Ten aanzien van het tweede punt concludeert BING als volgt. Gelet op de afgelegde (tegenstrijdige) verklaringen en het ontbreken van onafhankelijke getuigen en/of vastleggingen is niet vast te stellen of het raadslid misbruik heeft gemaakt van zijn raadslidmaatschap, door te doen voorkomen dat de gemeente plannen had voor de aankoop van het perceel dat eigendom van de klager was.
Met betrekking tot de derde vraag stelt BING het volgende vast. Er is geen sprake geweest van hulp namens de gemeente om het betreffende raadslid met voorrang een andere woning te bezorgen. De gemeente heeft als zodanig geen bemoeienis gehad met het vinden of toewijzen van een woning aan het raadslid. Personen uit het netwerk van het raadslid, waaronder een collega-raadslid en collegeleden, hebben het betrokken raadslid wel getipt over mogelijk geschikte woningen, waarvan zij kennis hadden.
Voor zover het contacten betreft die samenhangen met de functie van overheidsbestuurder zijn er geen aanwijzingen dat daarbij de positie als overheidsbestuurder is misbruikt.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert
- I.
voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser];
- II.
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen het bedrag van de geleden schade ten gevolge van de onrechtmatige gedraging, althans onzorgvuldig gedrag van [gedaagde], bestaande uit verlies van verdienvermogen als gemeenteraadslid, verlies van opdrachten als spreker bij uitvaarten tot 1 november 2006, functie bij fa. Abrahams, immateriële schadevergoeding en kosten rechtsbijstand. In totaal EUR 222.000,00 excl. de kosten voor rechtsbijstand;
- III.
dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2006, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- IV.
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen het bedrag van alle nog te lijden schade ten titel van verlies van verdienvermogen als gevolg van het mislopen van opdrachten als spreker bij uitvaarten, vanaf 1 november 2006, welke schade nader opgemaakt dient te worden bij staat en moet worden vereffend volgens de wet;
- V.
[gedaagde] te verbieden [eiser] zonder objectief redelijke grond in verband te brengen met enig strafbaar feit en/of criminele handelingen en [gedaagde] te verbieden zich zonder objectieve grond tegenover derden al dan niet publiekelijk negatief uit te laten over [eiser], zoals [gedaagde] heeft gedaan in zijn brief van 8 februari en in de door hem gegeven interviews, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000,00 voor iedere keer dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld, zulks met een maximum van EUR 200.000,00.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat deze hem publiekelijk heeft neergezet als crimineel. Door de timing van de litigieuze publicaties kort voor de gemeenteraadsverkiezingen werd [eiser] politiek gezien aangeschoten wild. Naar aanleiding van de publicaties is een melding gedaan bij het BING, die onderzoek heeft ingesteld. Gedurende het onderzoek, dat in de aanloop naar de verkiezingen plaatsvond, heeft [eiser] zijn raadszetel neer moeten leggen en heeft hij zich terug moeten trekken als lijsttrekker van de [partij], om voor de partij de schade zo beperkt mogelijk te houden. Bovendien hebben de publicaties volgens [eiser] ook gevolgen gehad voor nevenwerkzaamheden. Volgens [eiser] is hij in de periode na de publicaties aanzienlijk minder vaak uitgenodigd als spreker bij uitvaarten. Ook een functie als lobbyist is om die reden niet doorgegaan. [eiser] meent dat [gedaagde] bij het laten publiceren van zijn verhaal oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn beroep, huisarts, om op die manier meer gezag aan zijn verhaal te geven. [eiser] is dan ook van mening dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem en dat door deze onrechtmatige handelwijze schade is ontstaan. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] met zijn handelingen als doel heeft gehad het aantasten van de eer en goede naam van [eiser] en dat hij dit heeft gedaan uit rancune over het gebeurde rondom het verblijf van de familie [eiser] in de woning van [gedaagde].
4.2.
Vooropgesteld moet worden dat een deel van de onderhavige vorderingen een inperking betekenen van het aan [gedaagde] op grond van artikel 10 lid 1 EVRM toekomend grondrecht op de vrijheid van meningsuiting. Ingevolge het bepaalde in lid 2 van dat artikel, kan het recht op de vrijheid van meningsuiting slechts worden beperkt indien deze beperking bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen.
4.3.
Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de inhoud en verspreiding van de litigieuze publicaties onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW geacht moeten worden. Voor een antwoord op de vraag of de publicaties onrechtmatig zijn moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen.
4.4.
Welk belang de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden, waarbij onder meer de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen (HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801):
- -
de aard van de gepubliceerde verdenking en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenking betrekking heeft;
- -
de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
- -
de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenking steun vond in het toen beschikbare feitenmateriaal;
- -
de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de hiervoor genoemde omstandigheden;
- -
de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op redelijk spoedig succes bereikt had kunnen worden;
- -
een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikbaarstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.
4.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij niet eerder de media heeft opgezocht dan nadat hij alle andere wegen had uitgeput. Hij heeft aangifte gedaan, maar de politie heeft hem te kennen gegeven hier niets mee te gaan doen. Hij heeft de burgemeester en gemeenteraad aangeschreven, maar die hebben niet gereageerd. Hij heeft de ombudsman benaderd, maar ook hier kreeg [gedaagde] geen ingang. Uiteindelijk heeft [gedaagde] zich tot de media gericht.
4.6.
Door [gedaagde] is betwist dat hij uit rancune heeft gehandeld. De ervaringen van [gedaagde] met [eiser] hebben wel de aanleiding gevormd voor de handelwijze van [gedaagde]. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij het onaanvaardbaar vindt dat een persoon die zich in privé zo gedraagt als [eiser] een publiek en politiek ambt bekleedt. Dit is ook wat hij aan de kaak heeft willen stellen. [gedaagde] heeft gesteld een maatschappelijk debat op gang te brengen over het moreel van bestuurders in het algemeen en die van [eiser] in het bijzonder. Naar de mening van [gedaagde] blijkt deze beweegreden ook uit de verschillende publicaties en uit de brieven aan de gemeente d.d. 8 februari 2006 en aan de raadsman van [eiser] d.d. 23 februari 2006.
4.7.
Door [gedaagde] is naar voren gebracht dat hij weliswaar het initiatief heeft genomen om een brief naar verschillende kranten te sturen, maar dat hij daarna slechts éénmaal een interview heeft gegeven nadat hem daar om was gevraagd. Dat de mediabelangstelling is blijven bestaan is vooral te wijten aan [eiser] zelf. Hij heeft, in plaats van de zaak dood te laten bloeden, het verhaal telkens opgerakeld door steeds interviews te geven.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. De kwestie tussen [eiser] en [gedaagde] heeft in augustus/september 2005 gespeeld en daarna heeft [gedaagde] eerst andere middelen geprobeerd om het gebeurde aan de kaak te stellen. Daarna is hij pas kranten gaan aanschrijven die in eerste instantie niet tot publicatie over wilden gaan. Dat de publicaties uiteindelijk dan in februari 2006, kort voor de gemeenteraadsverkiezingen plaats hebben gevonden is wellicht ongelukkig te noemen, maar in het licht van het bovenstaande niet bevreemdend. Blijkens het voorgaande heeft publicatie in kranten pas plaatsgevonden nadat andere pogingen van [gedaagde] om een en ander aan de kaak te stellen mislukten. Er kan dan ook niet worden geoordeeld dat [gedaagde] van meet af aan heeft aangestuurd op publicatie van zijn verhaal vlak voor de verkiezingen.
4.9.
Het versturen van de klachtbrief naar de gemeente is ook niet onrechtmatig te noemen. [gedaagde] heeft aan de gemeente stellingen voorgelegd die inhouden dat als iemand ([eiser]) zich schuldig maakt aan bepaalde gedragingen, deze persoon geen politiek ambt zou mogen bekleden. Hoewel deze brief over de handelwijze van met name [eiser] gaat, behelst het wel een groter belang, namelijk de moraal en integriteit van bestuurders in zijn algemeenheid. Ook vanuit de overheid wordt, waar [gedaagde] terecht op heeft gewezen, veel aandacht gegeven en belang gehecht aan bestuurlijke integriteit en moraal.
[gedaagde] heeft deze klachtbrief geschreven naar aanleiding van zijn eigen ervaringen met [eiser] (en ongetwijfeld ook uit verontwaardiging daarover) maar heeft vervolgens voor zijn klachten over [eiser] ook steun gevonden in verklaringen van derden die ook met [eiser] te maken hebben gehad. Deze brief, met de daarin vermelde beschuldigingen is niet gepubliceerd, hij is ter informatie aan de pers aangeboden. De artikelen in kranten die zijn verschenen, zijn opgemaakt naar aanleiding van gegeven interviews door [gedaagde] dan wel [eiser].
4.10.
De gemeente heeft uiteindelijk aanleiding gezien het BING in te schakelen om het gedrag van [eiser] te onderzoeken. Uit dit rapport blijkt dat in ieder geval ten aanzien van de kwestie met de verhuisdozen [eiser] onzorgvuldig heeft gehandeld. [eiser] heeft in die zaak in ieder geval bij de verhuizer de onjuiste indruk gewekt dat het om een bestelling voor de gemeente ging, in plaats van een privé-bestelling. Ook de beschuldiging van [gedaagde] dat [eiser] zelf de handtekening van zijn vrouw heeft geplaatst, wat iets heel anders is dan namens of in plaats van iemand te tekenen is juist. Dit is door [eiser] erkend. Voor de beschuldigingen van wanbetaling bestond voldoende steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. [gedaagde] heeft hiertoe diverse verklaringen overgelegd. [eiser] heeft door zijn eigen handelen een beeld van zichzelf geschapen waarbij ten aanzien van zijn integriteit en moraal vraagtekens kunnen worden gezet. Gelet op de politieke functie die [eiser] bekleedde is het niet onrechtmatig dat deze vraagtekens daadwerkelijk door iemand worden gezet.
4.11.
Onweersproken is dat op de eerste klachtbrief van [gedaagde], de brief van 11 september 2005 gericht aan de burgermeester van [gemeente], geen enkele reactie is gekomen. Hierdoor heeft [gedaagde] gepoogd elders ingang te krijgen voor zijn klachten, maar uiteindelijk is hij door de ombudsman met zijn klachten weer terugverwezen naar de gemeente. Dat [gedaagde] vervolgens een kopie van zijn klachtbrief aan de gemeente d.d. 8 februari 2006 aan enkele lokale kranten heeft gestuurd om zeker te stellen dat op deze brief wel gereageerd zal worden door de gemeente, acht de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook niet onrechtmatig. [gedaagde] heeft, nadat uiteindelijk één krant zijn belangstelling toonde, één interview gegeven. Naar aanleiding hiervan is een artikel verschenen in die krant dat is overgenomen in drie andere kranten. Dit is niet betwist door [eiser]. Dat de nadien gepubliceerde artikelen zijn verschenen naar aanleiding van door [eiser] gegeven interviews is ook niet betwist door [eiser].
4.12.
De inhoud van de artikelen die zijn verschenen naar aanleiding van het door [gedaagde] gegeven interview acht de rechtbank niet onrechtmatig. De schrijver van het stuk heeft weliswaar de nadruk gelegd op het oorspronkelijke conflict tussen [eiser] en [gedaagde], maar uit het stuk komt ook naar voren het door [gedaagde] nagestreefde belang: dat iemand die een bestuurlijke functie bekleedt, van onbesproken gedrag dient te zijn en dat dit naar de mening van [gedaagde] met [eiser] niet het geval is en dat [eiser] om die reden zijn functie niet zou mogen bekleden.
Daarnaast zijn de publicaties in aanvulling op de klachtbrief van [gedaagde] nodig geweest voor de gemeente om stappen te ondernemen. Immers, eerst nadat de publicaties hebben plaatsgevonden heeft de gemeente het BING gevraagd de kwestie rond [eiser] te onderzoeken. In de brief van de gemeente van 28 februari 2006, gericht aan [eiser], waarin zij het onderzoek door BING aankondigt valt ook met zoveel woorden te lezen:
“De beschuldigingen die de revue passeren zijn ernstig genoeg om er niet schouderophalend aan voorbij te gaan. Misschien is de zaak niet zo zwart-wit als voorgesteld, want je kunt geen meetlat leggen langs het gedrag dat je beoordeelt. Toch, kun je als integer overheidslichaam ook niet blind zijn voor de invloed van de publieke opinie. Door perspublicaties over de al dan niet vermeende gedragingen van u als raadslid in kwestie wordt maar al te snel het aanzien van het totale openbaar bestuur beschadigd.” [gedaagde] geeft in zijn brief aan de raadsman van [eiser] van 23 februari 2006 aan dat hij het integriteitsonderzoek afwacht en dat hiermee zijn doel is bereikt.
4.13.
Al met al is de rechtbank, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de handelwijze van [gedaagde] niet als onrechtmatig jegens [eiser] kan worden gekwalificeerd. Dit houdt in dat de vorderingen van [eiser] afgewezen zullen worden.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- -
vast recht EUR 1.120,00
- -
salaris procureur 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 5.120,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 5.120,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008.