Hof 's-Hertogenbosch, 03-07-2007
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1683
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-07-2007
- Zaaknummer
[2007-07-03/VR_153072]
- LJN
BB1683
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1683, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑07‑2007; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2004:AR7780, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
VR 2008, 48
Uitspraak 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Het hof overweegt hierover het volgende. De bewezenverklaring van het strafrechtelijk arrest van dit hof van 14 november 2001 levert op grond van artikel 161 Rv, dat hier van toepassing is, dwingend bewijs op van het feit dat "appellant" "zijn ex-echtgenote" opzettelijk van het leven heeft willen beroven en dat hij haar met die opzet met een mes in de nek heeft gestoken. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat het hierbij ging om een opengeklapt mes met een lemmet van ongeveer 10 cm dat "appellant" in zijn rechterhand hield en dat hij met een kappende beweging in één vloeiende beweging links in de nek van "zijn ex-echtgenote" heeft gestoken, waarbij het complete lemmet in de nek van "zijn ex-echtgenote" terecht is gekomen. Uit dat gegeven en uit de verschillende getuigenverklaringen van de overige aanwezigen blijkt dat de steekbeweging met kracht is uitgevoerd. Voor enige andere lezing van het gebeurde is geen enkele aanwijzing te vinden in het proces-verbaal, het strafarrest of hetgeen overigens in deze procedure naar voren is gebracht. In het stafarrest is het beroep van "appellant" op noodweer dan wel noodweerexces verworpen, terwijl hij in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geoordeeld. De omstandigheden die "appellant" in dit verband als verweer heeft aangevoerd [...] hebben in de strafrechtelijke procedure niet tot een ander oordeel geleid. Ook in de onderhavige procedure is dat niet het geval. Immers, uit de bewezenverklaring van het strafarrest blijkt dat "appellant" met het toebrengen van de messteek heeft beoogd "zijn ex-echtgenote" van het leven te beroven. Dat feitelijke eindpunt van het strafarrest is tevens het beginpunt van de beoordeling in de onderhavige procedure. Hetgeen "appellant" met betrekking tot de omstandigheden van het geval naar voren brengt, kan daaraan niet afdoen. "Appellant" heeft "zijn ex-echtgenote" met een mes, een voorwerp dat geëigend is om ernstig letsel mee toe te brengen, met opzet in één vloeiende beweging met kracht diep in de nek gestoken. Dit handelen kan naar het oordeel van het hof niet anders worden geduid dan het beogen van het in feite toegebrachte letstel of zich ervan bewust zijn dat dit het gevolg van zijn handelen zou zijn. Dit betekent dat toepassing van het hiervoor onder 4.4 aangehaalde criterium meebrengt dat Fortis zich in dit geval met vrucht op de opzetclausule kan beroepen.
typ. MM
rolnr. C0501257/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vijfde kamer, van 3 juli 2007,
gewezen in de zaak van:
"APPELLANT",
wonende te "woonplaats",
appellant bij exploot van dagvaarding van 6 december 2004,
procureur: eerst mr. M.J.C. Zuurbier, thans mr. R.M. Kerkhof,
tegen:
de naamloze vennootschap FORTIS ASR SCHADEVERZEKERINGEN NV, voorheen AMEV SCHADEVERZEKERING NV,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 13 oktober 2004 tussen appellant - "appellant" - als eiser in vrijwaring en geïntimeerde - Fortis - als gedaagde in vrijwaring.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 91793 HA ZA 03-403)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. "Appellant" is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft "appellant" onder overlegging van één productie één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzen van zijn vordering.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Fortis onder overlegging van één productie de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van "appellant" in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3. Partijen hebben daarna hun standpunten op 26 april 2007 door hun raadslieden aan de hand van pleitnota's doen bepleiten. Ten slotte hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief luidt:
"Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat Fortis zich met recht heeft beroepen op de opzetclausule zoals opgenomen in de op de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van "appellant" van toepassing zijnde polisvoorwaarden."
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep, kort samengevat, om het volgende.
a) "Appellant" is getrouwd geweest met "ex-echtgenote van appellant". In 1995 zijn zij gescheiden; de samenwoning is medio 1997 definitief beëindigd. In september 1997 is "appellant" een relatie aangegaan met "vriendin van appellant". In de daarop volgende periode heeft "ex-echtgenote van appellant", onder meer, vernielingen aangericht aan de woning en de auto van "de vriendin van appellant".
b) In de nacht van [datum 1] heeft "ex-echtgenote van appellant" opnieuw de auto van "vriendin van appellant" vernield. "Appellant" heeft de politie gebeld die op dat moment geen actie ondernam. "Appellant" is daarop gewapend met een hamer en een mes naar de woning van "ex-echtgenote van appellant" gegaan om, aldus "appellant", daarmee haar auto te vernielen.
c) Op straat is "de ex-echtgenote van appellant" met haar nieuwe partner en een kennis tegengekomen. "Appellant" heeft "zijn ex-echtgenote" met het mes in haar nek gestoken. "Appellant" is hiervoor strafrechtelijk vervolgd en bij arrest van dit hof van 14 november 2001 wegens poging tot doodslag veroordeeld. Het hof heeft bewezen verklaard dat "appellant" "op [datum 1] te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk "zijn ex-echtgenote" van het leven te beroven, met dat opzet haar een mes in de nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid". Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan.
d) Ten tijde van deze gebeurtenis was "appellant" bij (toen) AMEV tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd. Krachtens artikel 3.1 sub a. van de toen geldende polisvoorwaarden is niet gedekt "de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten" (de opzetclausule).
e) AMEV heeft met een beroep op deze opzetclausule aan "appellant" dekking onder de polis geweigerd.
f) "ex-echtgenote van appellant" heeft tegen "appellant" een procedure aanhangig gemaakt waarin zij een schadevergoeding van € 141.000,= vordert vanwege het letsel dat zij door toedoen van "appellant" heeft opgelopen. "Appellant" heeft vervolgens AMEV, thans Fortis, in vrijwaring opgeroepen.
4.2 In de vrijwaringsprocedure vordert "appellant" op grond van de verzekeringsovereenkomst veroordeling van Fortis tot betaling van al datgene waartoe hij als gedaagde in de hoofdzaak ten behoeve van "zijn ex-echtgenote" mocht worden veroordeeld. Fortis stelt zich evenwel op het standpunt dat zij op grond van de opzetclausule niet gehouden is "appellant" dekking te verlenen. Bij vonnis van 13 oktober 2004 heeft de rechtbank in de vrijwaringszaak het verweer van Fortis gehonoreerd en de vordering van "appellant" afgewezen.
4.3 In de hoofdzaak heeft de rechtbank op 13 oktober 2004 een tussenvonnis gewezen en op 7 december 2005 een eindvonnis. Bij dat eindvonnis is "appellant" veroordeeld tot betaling aan "zijn ex-echtgenote" van een schadevergoeding van
€ 54.600,=. Van dit vonnis is "appellant" bij dit hof in hoger beroep gekomen. Deze appelprocedure is nog aanhangig.
4.4 In de vrijwaringsprocedure gaat het om de vraag of Fortis al dan niet een beroep op de opzetclausule toekomt. Met betrekking tot de strekking en reikwijdte van de opzetclausule heeft als uitgangspunt te gelden dat deze in een geval, waarin een verzekerde letsel heeft toegebracht, geen verdere strekking heeft dan van dekking uit te sluiten de aansprakelijkheid van een verzekerde die het in feite toegebrachte letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. Dit laatste kan onder omstandigheden uit gedragingen van de verzekerde worden afgeleid (HR 6 november 1998, NJ 1999,220).
4.5 In de toelichting op zijn grief voert "appellant" aan dat de strafrechtelijke bewezenverklaring alleen betekent dat vaststaat dat hij "zijn ex-echtgenote" met een mes heeft gestoken, maar niet (tevens) dat sprake is van opzet dat leidt tot uitsluiting van dekking op grond van de opzetclausule. Verder wijst hij erop dat het verband tussen het steken met het mes en het letsel zoals dat uiteindelijk bij "zijn ex-echtgenote" is opgetreden, niet vaststaat en in ieder geval voor hem niet voorzienbaar was. "Ex-echtgenote van appellant" is ten val gekomen en daarbij hard met haar hoofd op de grond terechtgekomen. De beschadiging van het myelum is daardoor ontstaan, niet door het binnendringen van het mes. Bij het ten val komen heeft verder het eerdere alcoholgebruik door "ex-echtgenote van appellant" een rol gespeeld, aldus "appellant". Bovendien hebben zich bij de behandeling van het opgelopen letstel zeldzame complicaties voorgedaan, die het uiteindelijke letsel (aangeduid als hoge halsdwarslaesie) hebben doen ontstaan. Voorts stelt "appellant" zich op het standpunt dat in aanmerking genomen dient te worden dat hij door "zijn ex-echtgenote" voortdurend geprovoceerd was en op het moment van het steekincident handelde in angst en emotie waardoor hij niet volledig toerekeningsvatbaar was.
4.6 Het hof overweegt hierover het volgende. De bewezenverklaring van het strafrechtelijk arrest van dit hof van 14 november 2001 levert op grond van artikel 161 Rv, dat hier van toepassing is, dwingend bewijs op van het feit dat "appellant" "zijn ex-echtgenote" opzettelijk van het leven heeft willen beroven en dat hij haar met die opzet met een mes in de nek heeft gestoken. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat het hierbij ging om een opengeklapt mes met een lemmet van ongeveer 10 cm dat "appellant" in zijn rechterhand hield en dat hij met een kappende beweging in één vloeiende beweging links in de nek van "zijn ex-echtgenote" heeft gestoken, waarbij het complete lemmet in de nek van "zijn ex-echtgenote" terecht is gekomen. Uit dat gegeven en uit de verschillende getuigenverklaringen van de overige aanwezigen blijkt dat de steekbeweging met kracht is uitgevoerd. Voor enige andere lezing van het gebeurde is geen enkele aanwijzing te vinden in het proces-verbaal, het strafarrest of hetgeen overigens in deze procedure naar voren is gebracht.
4.7 In het stafarrest is het beroep van "appellant" op noodweer dan wel noodweerexces verworpen, terwijl hij in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geoordeeld. De omstandigheden die "appellant" in dit verband als verweer heeft aangevoerd (de relatie met "zijn ex-echtgenote", de provocaties die aan het incident voorafgegaan zijn, de gang van zaken tijdens het incident zelf) hebben in de strafrechtelijke procedure niet tot een ander oordeel geleid. Ook in de onderhavige procedure is dat niet het geval. Immers, uit de bewezenverklaring van het strafarrest blijkt dat "appellant" met het toebrengen van de messteek heeft beoogd "zijn ex-echtgenote" van het leven te beroven. Dat feitelijke eindpunt van het strafarrest is tevens het beginpunt van de beoordeling in de onderhavige procedure. Hetgeen "appellant" met betrekking tot de omstandigheden van het geval naar voren brengt, kan daaraan niet afdoen.
4.8 "Appellant" heeft "zijn ex-echtgenote" met een mes, een voorwerp dat geëigend is om ernstig letsel mee toe te brengen, met opzet in één vloeiende beweging met kracht diep in de nek gestoken. Dit handelen kan naar het oordeel van het hof niet anders worden geduid dan het beogen van het in feite toegebrachte letstel of zich ervan bewust zijn dat dit het gevolg van zijn handelen zou zijn. Dit betekent dat toepassing van het hiervoor onder 4.4 aangehaalde criterium meebrengt dat Fortis zich in dit geval met vrucht op de opzetclausule kan beroepen.
4.9 Door "appellant" zijn in eerste aanleg en in hoger beroep voor het overige geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
4.10 De slotsom is dat de grief wordt verworpen, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. "Appellant" dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt "appellant" in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fortis begroot op € 4.230,= aan verschotten en op € 7.896,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Feddes en Van Erp en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 3 juli 2007.