Hof 's-Hertogenbosch, 21-11-2006, nr. R200600632
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4506
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-11-2006
- Zaaknummer
R200600632
- LJN
AZ4506
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4506, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑11‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Wantrouwen en wegvallen van de persoonlijke vertrouwensrelatie tussen drie van de zes erfgenamen en de executrice leveren in casu gewichtige redenen voor het ontslag
Rekestnummer R200600632
BESCHIKKING VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 21 november 2006,
gegeven in de zaak van:
[A.],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen: [A.],
[B.],
wonende te [woonplaats],
[C.],
wonende te [woonplaats],
appellanten bij beroepschrift ingekomen ter griffie van het hof op 12 juni 2006,
verder te noemen: [X. c.s.],
advocaat: mr. M.C.A. Stoop te Heerhugowaard,
procureur: mr. F.C.J.J. Jessen,
tegen:
[D.],
wonende te [woonplaats],
[E.],
wonende te [woonplaats],
[F.],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerden,
verder te noemen: [Y. c.s.],
advocaat: mr. F.L.M. Heuts,
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van de onder zaaknummer 208604 BR 32-05 door de recht-bank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen op 31 mei 2006 gegeven beschikking tussen [Y. c.s.] als verzoekers, [A.] als verweerster en [B.] en [C.] als aangewezen belanghebbenden.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde beschikking.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. In het appelschrift hebben [X. c.s.] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de be-schikking waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van [Y.]c.s. in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij verweerschrift hebben [Y.]c.s. de grieven bestreden.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2006. Daarbij waren aanwezig aan de zijde van ap-pellanten [A.] en haar advocaat en van de zijde van geïn-timeerden [D.] en [E.] en hun advocaat.
2.4. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de aanwezigen partijen zich bereid verklaard mediation te beproeven en te onderzoeken of ook de niet verschenen be-langhebbenden daaraan willen meewerken. Het hof heeft daarop de uitspraak bepaald op heden, tenzij zou blijken van mediationonderhandelingen in welk geval de uitspraak voor vier maanden zou worden aangehouden. Het is het hof nadien gebleken dat partijen wel mediation ten aanzien van de geschillen met betrekking tot de nalatenschap willen beproeven maar dat zij geen aanhouding van de uitspraak in deze zaak willen.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het appelschrift.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het verzoek ex arti-kel 4:149 lid 2 BW van [Y.]c.s. om [A.] te ontslaan uit haar functie van executrice van de nalatenschap van dr. [Z.], hierna te noemen: erflater, geboren te [geboorte-plaats] op [geboortejaar] en overleden in de gemeente Sit-tard op 24 januari 1999, laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats].
4.1.1. Partijen, ook [A.] (die vriendin van erflater was), zijn, krachtens testament van 7 juli 1995, elk voor een-zesde deel erfgenaam. Ingevolge dit testament is [A.] enig uitvoerster van de uiterste wilsbeschikkingen van erflater met toekenning van alle macht en alle bevoegdheden, welke aan deze functie kunnen worden verbonden, speciaal de macht tot inbezitneming van de gehele nalatenschap van erflater zolang de vereffening daarvan zal duren.
4.1.2. [Y.]c.s. koesteren een diep wantrouwen jegens [A.]. Zij voeren onder meer aan dat zij [A.] ervan verdenken zich vóór het overlijden van erflater grote geldbedragen (fl. 619.000,-) te hebben toegeëigend en daarover geen verantwoording te willen afleggen. Ook na zijn overlijden heeft zij, aldus [Y.]c.s. een koffertje met inhoud en de inhoud van de kluis onder zich genomen en ook daarover legt [A.] geen verantwoording af. Voorts stellen [Y.]c.s. dat [A.] de notaris opdracht heeft gegeven aan haar een bedrag van € 1.100.000,- uit te keren, dat onder zijn Stichting derdengelden rust.
4.1.3. [A.] betwist de stellingen van [Y.]c.s. maar niet het bestaande wantrouwen dat zij lijkt te erkennen. In de toelichting op grief 3 stelt zij ten aanzien van de vast-stelling door de kantonrechter dat partijen elkander bij-zonder wantrouwend bejegen: ‘hetgeen niet geheel onjuist genoemd kan worden’.
4.1.4. De kantonrechter heeft het verzoek van [Y.]c.s. ge-honoreerd en [A.] met ingang van 1 juni 2006 uit haar functie van executrice ontslagen. Daartoe heeft hij, kort samengevat, overwogen dat er over en weer sprake is van een zodanig ernstige mate van wantrouwen dat dit een be-hoorlijke uitoefening van de taken van de executeur in de staat, wat een gewichtige reden oplevert, als bedoeld in de wet. Daartegen keren zich de grieven 2 tot en met 5.
4.2. Grief 1 verwijt de kantonrechter in de beschikking waarvan beroep niet te hebben vermeld waaruit de wijziging van het verzoek van [Y.]c.s. bestaat. Deze grief behoeft geen behandeling. Duidelijk is dat in hoger beroep alleen nog het ontslag van [A.] als executrice aan de orde is.
4.3. In de eerste drie alinea’s van de motivering van de beslissing heeft de kantonrechter overwogen dat het nieuwe erfrecht, in het bijzonder artikel 4:149 lid 2 BW van toe-passing is, zodat beoordeeld moet worden of er gewichtige redenen zijn voor toewijzing van het verzoek. Deze overwe-gingen zijn terecht niet bestreden, want ze zijn juist. Ook het hof zal uitgaan van deze beoordelingsmaatstaf.
4.4. Gewichtige redenen
4.4.1. In de toelichting op de grieven 2 tot en met 5 wordt, kort samengevat, betwist dat het gestelde wantrou-wen een gewichtige reden als bedoeld in artikel 4:149 lid 2 BW kan opleveren, omdat een dergelijke ontslaggrond in strijd is met het wezen van de executele. Dienaangaande overweegt het hof eerst en meer algemeen als volgt.
4.4.2. Uit de parlementaire geschiedenis op deze bepaling (Van der Burght c.s., Vaststellingswet erfrecht, p. 860) blijkt van de volgende opmerking in de memorie van ant-woord:
Uit die verwijzing blijkt ook dat een executeur kan worden ontzet, wanneer hij in ernstige mate is tekort geschoten in de vervulling van zijn taak;
Het hof begrijpt deze opmerking als een voorbeeld van een gewichtige reden. Zij heeft niet tot doel de gewichtige redenen te beperken tot die waarbij de executeur is tekort geschoten in zijn taak. In dat geval had het meer voor de hand gelegen tekortschieten, en niet gewichtige redenen, als maatstaf in de wet op te nemen.
4.4.3. Op nog tal van andere plaatsen gebruikt de wetgever de term ‘gewichtige redenen’. Een belangrijke bepaling is artikel 7:685 lid 2 BW (ontbinding arbeidsovereenkomst), waar onder gewichtige redenen mede wordt verstaan: ‘(ver-andering van) omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen’. Ontbinding van de ar-beidsovereenkomst is steeds mogelijk ook in het geval dat er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van een der partijen.
4.4.4. De term gewichtige redenen komt ook voor in de be-palingen die handelen over het ontslag van een curator (artikel 1:385 lid 1 onder d BW), een bewindvoerder (arti-kel 1:448 lid 2 BW) en een mentor (artikel 1:461 lid 2). Ten aanzien van laatstgenoemde bepaling verwijst het hof naar de conclusies van het openbaar ministerie vóór HR 12 november 2004, LJN AR1235, en HR 9 juni 2006, LJN AV6047, waarin wordt uiteengezet dat onder begrip ‘gewichtige re-denen’ niet alleen moet worden begrepen de situatie waarin de mentor is tekort geschoten, maar tevens – en zonder dat van een zodanig tekortschieten sprake is – die waarbij de persoonlijke vertrouwensrelatie is weggevallen en die waarbij de relatie ernstig is verstoord.
4.4.5. Ten slotte wijst het hof op de memorie van toelich-ting op het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Tweede Kamer, 28 746, nr. 3), p. 32 waar ten aanzien van artikel 7:820 (voorstel) BW wordt opgemerkt:
Van een gewichtige reden is sprake indien, alle om-standigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs van een of meer vennoten niet langer kan worden gevergd om het vennootschappelijk verband in zijn geheel of ten aanzien van een vennoot voort te zetten.
4.4.6. Naar het oordeel van het hof volgt uit een en ander dat van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 4:149 lid 2 BW mede sprake kan zijn wanneer van een of meer van de erfgenamen niet kan worden gevergd dat de nalatenschap waarin zij deelgenoot zijn nog langer wordt beheerd door de testamentair benoemde executeur. Bij de beoordeling van de vraag of die situatie zich voordoet dient weliswaar ge-let te worden op de aard van de rechtsverhouding en de om-standigheden die zich aandienen, maar het is daarbij niet zo dat de wetgever een of meer (gewichtige) redenen, in het bijzonder ernstig wantrouwen, bij voorbaat als reden heeft willen uitsluiten. Tegen deze achtergrond faalt ook het beroep van [X. c.s.] op Hof ’s-Gravenhage 29 januari 1976, NJ 1976/430, dat bovendien betrekking heeft op een andere maatstaf dan hier aan de orde is.
4.4.7. De conclusie is dan dat [A.] in haar betogen uit-gaat van een onjuiste, immers te beperkte uitleg van de term ‘gewichtige redenen’. Daarbij komt dat het hof zijn beoordeling niet beperkt tot het vastgestelde wantrouwen als zelfstandige grond, maar tevens constateert dat, als gevolg van het bestaande wantrouwen, de persoonlijke ver-trouwensrelatie tussen [Y.]c.s. en [A.], nodig voor een goede uitvoering van de executele, is weggevallen en dat de relatie tussen [A.] enerzijds en [Y.]c.s. anderzijds ernstig is verstoord.
4.5. Omtrent de grieven 2 tot en met 5, die reeds falen omdat zij zijn gegrond op een verkeerde uitleg van het be-grip ‘gewichtige redenen’, overweegt het hof verder nog het volgende.
4.5.1. In de toelichting op grief 2 betogen [X. c.s.]:
Doch in principe is de kantonrechter van oordeel dat wantrouwen een gewichtige reden kán opleveren tot executeursontslag. Dit nu komt niet juist voor, omdat het in strijd is met het wezen van de executele, als hier-na te betogen, met als uitgangpunt (van appellanten) dat een wantrouwen dat mocht uitgaan van de executeur zich niet uit in onredelijkheden en onbillijkheden je-gens de erven of jegens anderen.
4.5.2. Het hof verwerpt dit betoog. Er bestaat geen aan-wijzing dat de wetgever (ernstig, gemeend en op feiten ge-stoeld) wantrouwen van een of meer erven jegens de execu-teur als grond voor gewichtige reden heeft willen uitslui-ten. Het hof is hier van oordeel dat het diepgaand, niet aanstonds weg te nemen wantrouwen tussen [Y.]c.s. en [A.], en de daarmee samenhangende vertrouwensbreuk, juist een belangrijke gewichtige reden vormt die moet leiden tot toewijzing van het verzoek. Daarbij wordt mede in overwe-ging genomen dat, zoals blijkt uit de stukken en het ver-handelde ter zitting, dit wantrouwen ook van voldoende om-vang en gewicht, langdurig aan de gang en niet aanstonds van grond ontbloot is.
4.5.3. In dit verband is van belang, zoals [A.] ook zelf stelt, dat de executeur tot taak heeft de erfgenamen in het beheer van de nalatenschap te vertegenwoordigen. Ver-tegenwoordiging lijkt juist zeer bezwaarlijk, zo niet uit-gesloten, in het zich hier voordoende geval van een verre-gaand geworteld wantrouwen gedurende een lange periode (bijna 8 jaar).
4.5.4. Moeilijkheden, wrijvingen en wantouwen zal, zoals [A.] opmerkt, de executeur wel vaker ontmoeten en daarin kan geen grond voor haar ontslag zijn gelegen. Het hof is evenwel van oordeel dat het tot de taken van de executeur behoort deze aspecten binnen zodanige grenzen te houden dat afwikkeling van de nalatenschap binnen afzienbare tijd mogelijk is. [A.] is niet in staat gebleken deze moeilijk-heden binnen aanvaardbare grenzen te houden en een zodani-ge situatie te creëren dat een behoorlijke afwikkeling binnen afzienbare termijn zal plaatsvinden. Integendeel: partijen lijken zich op te maken (mocht mediation niet slagen) voor nog tal van nieuwe procedures, niet alleen tegen de executeur en onderling, maar ook tegen de inmid-dels benoemde boedelnotaris.
4.5.5. In de verdere toelichting op grief 2 stelt [A.] verder dat geen executeur alle moeilijkheden kan voorkomen en dat zij deze voorzover nodig aan de rechter kan voor-leggen. [A.] miskent hier nu juist dat het haar taak is deze moeilijkheden buiten de rechter om tot een oplossing te brengen. In het midden kan blijven of [A.] een verwijt kan worden gemaakt. Voldoende is reeds de vaststelling dat zij niet in staat is gebleken het wantrouwen bij [Y.]c.s. weg te nemen of zelfs maar binnen aanvaardbare grenzen te kanaliseren. En overigens: het hof kan [A.] inderdaad wel een verwijt terzake maken. Zij wordt van financiële mal-verstaties van niet geringe omvang beschuldigd. Het hof is niet kunnen blijken dat [A.] gedurende de toch al lang lo-pende executele op enigerlei wijze inzicht heeft gegeven in de wijze waarop zij de nalatenschap beheert en afwik-kelt of een begin heeft gemaakt met een verantwoording daarover. Jegens het hof ter zitting heeft zij volstaan met simpele ontkenningen, waarmee zij enkel het verzet van haar wederpartij verder opdreef. Deze handelwijze onder-streept slechts de volstrekt uitzichtloze situatie die is ontstaan en aanleiding geeft voor de beëindiging van de executele.
4.5.6. Tenslotte beroept [A.] zich op het feit dat zij ge-steund wordt door twee erfgenamen. Zij meent dat toewij-zing van het verzoek de weg opent voor iedere chicanerende erfgenaam zich van de executeur, en daarmee van de execu-tele, te ontdoen. Het hof is evenwel van oordeel dat ook het wegvallen van vertrouwen tussen een of meer erfgenamen en de executeur een gewichtige reden kan opleveren. De wet beperkt de toewijzing van het verzoek niet tot het geval dat alle erfgenamen of een meerderheid van hen dat verzoek doen. Het hof is niet kunnen blijken van een gechicaneer dat aan toewijzing van het verzoek in de weg zou staan.
4.5.7. In de toelichting op grief 3 wordt nog aangevoerd dat juist doordien de erven slechts op heel weinig punten het met elkaar eens zijn het uiterst dienstig is dat het beheer wordt gevoerd door één persoon. Wat daar ook van moge zijn, het geconstateerde wantrouwen en de vertrou-wensbreuk staan eraan in de weg dat juist [A.] deze be-heerstaak voortzet.
4.5.8. In de toelichting op grief 4 betoogt [A.] nog dat zij zich wel degelijk behoorlijk van haar taak kan kwij-ten, zonodig door de rechter in te schakelen. Wat er ook mogen zijn van wat [A.] zelf vindt van haar taakuitoefe-ning, [Y.]c.s. hebben daarin geen enkel vertrouwen en het is het hof thans nog niet kunnen blijken dat [A.] in staat zal zijn of worden gesteld dit vertrouwen op korte termijn op te bouwen, zodanig dat de afwikkeling van de nalaten-schap aanstaande is, en dat [Y.]c.s. de verantwoording van het beheer door [A.] zullen aanvaarden.
4.5.9. In de toelichting op grief 5 wordt de stelling ge-poneerd:
Als niet is aangetoond dat de executeur een van zijn wettelijke bevoegdheden heeft overschreden of heeft misbruikt of dat hij zijn taken en verplichtingen (…) heeft verwaarloosd (…), dan is het juridisch onbe-staanbaar om het enkele wantrouwen van een aantal er-ven, eenvoudigweg gegrond op de persoon van de execu-teur in casu executrice tot een gewichtige reden voor ontslag te bestempelen.
Het hof deelt, zoals hiervoor overwogen, deze opvatting niet, enerzijds omdat wantrouwen zoals hier aan de orde wel een gewichtige reden oplevert en anderzijds omdat dit wantrouwen slechts een kenmerk is van het ontbreken van de noodzakelijk geachte vertrouwensrelatie tussen een aantal erven en de executrice, die hier zodanig van aard, omvang, duur en gewicht is dat ontslag gerechtvaardigd en geboden is.
4.6. De conclusie is dat de grieven falen en de beschik-king waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
4.7. In eerste aanleg hebben [Y.]c.s. de uitvoerbaar ver-klaring bij voorraad verzocht. Het hof stelt vast dat de kantonrechter daaraan geen overweging heeft gewijd. Wel staat wordt in het dictum dat hetgeen overigens is ver-zocht afgewezen, maar niet blijkt dat deze beslissing mede betrekking heeft op de verzochte uitvoerbaarheid bij voor-raad. [Y.]c.s. hebben terzake geen bezwaar gemaakt, noch hebben zij in hoger beroep uitdrukkelijk om uitvoerbaar verklaring bij voorraad gevraagd. Echter de rechter kan een beschikking ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren (aldus de wetsgeschiedenis op artikel 288 Rv). Het hof is van oordeel dat het onderhavige ontslag uit-voerbaar bij voorraad moet worden verklaard. In het geval [X. c.s.] tegen de onderhavige beschikking beroep in cas-satie zouden instellen dan geldt dat, als geen uitvoerbaarheid bij voorraad zou volgen, [Y.]c.s. nog geruime tijd [A.] als executrice zouden moeten gedogen. Dit nu komt het hof strijdig voor met de vaststelling dat er een zodanige situatie tussen partijen bestaat dat [A.] als executrice behoort te worden ontslagen.
4.8. [A.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Het hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de overige appellanten in de kosten. De inzet van het geding in hoger beroep betreft immers hoofdzakelijk de positie van [A.] als executrice.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart de beschikking waarvan beroep alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [A.] in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van [Y.]c.s. gevallen, tot op heden begroot op € 248,- voor vast recht en op € 1.788,- voor salaris procureur.
compenseert de proceskosten voor het overige aldus dat elk der partijen haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Etten, Gründemann en den Hartog Jager en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2006.