Hof 's-Hertogenbosch, 16-06-2004, nr. 03/01398
ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ5908
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-06-2004
- Zaaknummer
03/01398
- LJN
AQ5908
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ5908, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑06‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2004/57.28 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/1179
Uitspraak 16‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: 1. Naar welk tijdstip dient de verkrijging te worden gewaardeerd? 2. Dient de verkrijging te worden gewaardeerd rekening houdend met bewoonde/verhuurde staat van de woning?
BELASTINGKAMER
Nr. 03/01398
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag voor het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van ƒ 477.900,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een verkrijging van ƒ 332.455,--.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,--.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 april 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur de heer mr. G.
Belanghebbende noch haar gemachtigde zijn verschenen. De griffier heeft verklaard, dat hij (de gemachtigde van) belanghebbende bij op 1 maart 2004 aangetekend met handtekening retour naar het door (de gemachtigde van) belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, tijdig heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tevens heeft de griffier verklaard, dat de gemachtigde van belanghebbende op 7 april 2004 telefonisch heeft laten weten dat niemand ter zitting zal verschijnen.
1.4. Belanghebbende heeft voor de zitting aan het hof een kopie doen toekomen van de "Intentieverklaring tot ontbinding vennootschap onder firma en overdracht van een gedeelte van een onderneming" gedagtekend 18 december 1998, bij het hof ingekomen op 5 april 2004. Dit stuk is ter zitting in afschrift verstrekt aan de wederpartij, die heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging daarvan. Het hof rekent het stuk tot de stukken van het geding.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Op 1 december 1998 heeft belanghebbende aan de heer J., verbonden aan J, makelaar o.g. B.V., de opdracht verstrekt om de woning met bedrijfsruimten, ondergrond, plaats, erf en tuin, gelegen aan de Q-laan 00 te Y te taxeren met als doel
" (...) het verkrijgen van inzicht in diverse waarden van deze onroerende zaken in verband met een mogelijke (gedeeltelijke) overdracht, verkoop of verhuur van deze zaken aan de dochter van de huidige eigenaar. (...)".
De heer J heeft de hierboven genoemde onroerende zaken opgenomen op 8 december 1998 en op 12 december 1998 heeft hij een taxatierapport uitgebracht, waarin hij de waarde van de woning met tuin en wei in verhuurde staat taxeert op ƒ 191.000,--, uitgaande van de verkoopwaarde geheel vrij van huur en gebruik van ƒ 342.780,--.
2.2. Op 18 december 1998 hebben belanghebbende en haar vader de "Intentieverklaring tot ontbinding vennootschap onder firma en overdracht van een gedeelte van een onderneming" (hierna: de intentieverklaring) getekend, waarin werd verklaard, dat partijen de intentie hebben het aandeel van belanghebbendes vader (verkoper) in hun sedert 1 januari 1988 in vennootschapsverband gezamenlijk geëxploiteerde onderneming met de doelomschrijving: de levering, de montage en het onderhoud van melkinstallaties, stalinrichtingen en computerinstallaties (hierna: de vennootschap), aan belanghebbende (koopster)
" (...) per 1 januari 1999 onder nader te bepalen condities te verkopen respectievelijk te kopen tegen een koopsom die gelijk zal zijn aan de waarde in het economische verkeer; (...)".
Verder verklaarden partijen in de intentieverklaring, dat zo spoedig mogelijk na het gereedkomen van de jaarrekening 1998 van de vennootschap en het bekend zijn van de relevante taxaties
" (...) nadere details zullen worden ingevuld en de definitieve overeenkomsten zullen worden opgesteld en ondertekend; (...)".
Ten slotte verklaarden partijen in de intentieverklaring:
" (...) dat verkoper eveneens de door koopster bewoonde woning aan de Q-laan 00 te Y aan koopster wenst te verkopen, welke koopster wenst te kopen tegen de door deskundigen te bepalen waarde in bewoonde staat. (...)".
2.3. De afwikkeling van de bedrijfsopvolging heeft als gevolg van het gereedkomen van de jaarrekening van de vennootschap, het maken van diverse berekeningen en het opstellen van de notariële (concept) akten enige tijd op zich laten wachten. Bij notariële akte van 17 maart 2000 verkreeg belanghebbende de woning alsmede bedrijfsgebouwen, telkens met ondergrond, gelegen aan de Q-laan 00 Y, welke onroerende zaken voorheen eigendom waren van belanghebbendes vader. De woning, welke gedurende haar hele leven door belanghebbende - aanvankelijk met haar ouders en vanaf 1997 alleen - wordt bewoond, behoorde tot het privé-vermogen van belanghebbendes vader; de bedrijfsgebouwen behoorden tot diens ondernemingsvermogen. Ter zake van de bewoning van de woning bestond tussen belanghebbende en haar vader geen schriftelijke huurovereenkomst noch was er sprake van enig ander schriftelijk vastgelegd recht.
2.4. In de akte van 17 maart 2000 werd verwezen naar de, niet aan de akte gehechte, intentieverklaring. Volgens de akte bedroeg de koopprijs van de woning met ondergrond ƒ 191.000,--. Van de koopsom werd bij onderhandse akte van 17 maart 2000 een bedrag groot ƒ 82.713,-- kwijtgescholden. Per saldo heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 108.287,-- voor de woning betaald.
2.5. De Inspecteur heeft, naar aanleiding van de op 23 februari 2001 ingediende aangifte schenkingsrecht, op 14 december 2001 aan Registratie en Successie te Roermond opdracht gegeven de woning en de bedrijfsgebouwen te taxeren. In een brief van 23 april 2002 van de taxateur van de Belastingdienst aan de Inspecteur het volgende is opgenomen:
"(...)De koopster deelde mij op 22 april 2002 mee dat er geen sprake was van een schriftelijk huurcontract en dat er geen huurbetaling plaatsvond maar dat e.e.a. werd verdisconteerd in het overnameverhaal. Mijns inziens is het zeer twijfelachtig dat de waarde in verhuurde staat van toepassing is.(...)"
De taxateur van de Belastingdienst heeft de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer van de woning per 17 maart 2000 getaxeerd op € 200.000,-- (ƒ 440.742,--). De Inspecteur heeft op basis van deze waarde de aanslag bij uitspraak als volgt vastgesteld:
Waarde woning ƒ 440.742,--
Af: Door belanghebbende betaald ƒ 108.287,--
Af: Vrijstelling ƒ 8.394,--
Belaste verkrijging ƒ 323.975,--
Met de aanslag werd een bedrag van ƒ 8.480,-- overdrachtsbelasting verrekend.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Naar welk tijdstip dient de verkrijging te worden gewaardeerd?
2. Dient de verkrijging te worden gewaardeerd rekening houdend met bewoonde/verhuurde staat van de woning?
Met betrekking tot de eerste vraag is belanghebbende van oordeel, dat uitgegaan moet worden van de verkrijging per 31 december 1998; met betrekking tot de tweede vraag is zij van oordeel, dat bij de waardering rekening dient te worden gehouden met de bewoonde/ verhuurde staat van de woning.
Primair is belanghebbende van oordeel, dat uitgegaan dient te worden van de door de heer J getaxeerde waarde in verhuurde staat ad ƒ 191.000,--. Subsidiair stelt belanghebbende, dat een afwaardering van 20% ten opzichte van de vrije waarde in economisch verkeer per 31 december 1998 redelijk is en meer subsidiair stelt zij zich op het standpunt, dat uitgegaan dient te worden van de vrije waarde van de woning per 31 december 1998 ad ƒ 342.780,--.
De Inspecteur is van mening, dat de verkrijging terecht is gewaardeerd naar het tijdstip van de notariële akte van levering van 17 maart 2000 en dat ten aanzien van de woning terecht is uitgegaan van de "vrije" waarde, waarbij geen rekening is gehouden met verhuur of aanwezigheid van gebruiksrecht.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
- Onze taxateur heeft mij op 23 april 2002 het volgende bericht:
"(...)De koopster deelde mij op 22 april 2002 mee dat er geen sprake was van een schriftelijk huurcontract en dat er geen huurbetaling plaatsvond maar dat eea werd verdisconteerd in het overnameverhaal. Mijns inziens is het zeer twijfelachtig dat de waarde in verhuurde staat van toepassing is. (...)".
- Er wordt door belanghebbende steeds iets anders gezegd: dan weer huur, dan weer gebruiksrecht, dan weer vruchtgebruik. Voor mij is het niet meer dan gedogen. Er werd in de bezwaarfase ook niets aangeleverd. Bewoning heeft geen invloed op het object. Gedogen is geen zakelijk recht. Als ik dat pand van vader wilde kopen, dan moet zijn kind er uit, zij kan mij als koper niets maken.
- Overigens is de aanslag veel te laag. Ik heb teveel overdrachtsbelasting verrekend.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en primair vernietiging van de aanslag schenkingsrecht, subsidiair vermindering van de aanslag tot een bedrag van ƒ 5.807,-- en meer subsidiair vermindering van de aanslag tot een bedrag van ƒ 15.780,--.De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf en ambtshalve
4.1. Blijkens de ter griffie terugontvangen retourkaart van de onder 1.3 vermelde uitnodiging, is deze postzending op 2 maart 2004 op het adres van de gemachtigde van belanghebbende uitgereikt en aldaar in ontvangst genomen. Op die grond is het hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op regelmatige wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Ten aanzien van het geschil
4.2. Belanghebbende stelt in feite , dat zij de woning heeft gekocht naar de per 31 december 1998 geldende waarde. Deze stelling vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de tekst van de intentieverklaring. In de intentieverklaring, gedagtekend 18 december 1998, wordt immers door belanghebbende en haar vader slechts de wens geuit om de woning te kopen respectievelijk te verkopen "(...)tegen de door deskundigen te bepalen waarde in bewoonde staat(...)", zonder dat partijen zich ook verbinden per bepaalde datum tot koop en verkoop over te (zullen) gaan. De door belanghebbende gestelde verkoopdatum van de woning - 31 december 1998 - komt in de intentieverklaring in het geheel niet naar voren en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
4.3. Vaststaat, dat de taxateur van belanghebbende, de heer J, reeds op 12 december 1998 zijn taxatierapport heeft uitgebracht, zodat - indien belanghebbende de woning ten tijde van de ondertekening van de intentieverklaring op 18 december 1998, dan wel per 31 december 1998, zoals zij stelt, wenste te kopen cq heeft gekocht - de waarde reeds bepaald was en derhalve niet meer bepaald hoefde te worden. In dat licht is de onder 2.2 geciteerde bepaling, dat belanghebbende de woning wenst te kopen tegen de door deskundigen te bepalen waarde, zonder dat die - inmiddels bekende - waarde wordt genoemd, onbegrijpelijk.
4.4. Overigens rept de intentieverklaring ook met betrekking tot het firma-aandeel van belanghebbendes vader van nader te bepalen condities, nadere nog in te vullen details en definitieve overeenkomsten. Ook ten aanzien van het firma-aandeel laat de intentieverklaring derhalve naar het oordeel van het hof nog te veel condities open om van een perfecte overeenkomst te kunnen spreken.
4.5. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is vermeld, mede gelet op de benaming van de intentieverklaring, niet gezegd worden, dat de intentieverklaring van 18 december 1998 als een perfecte koop-/verkoopovereenkomst geldt, laat staan dat de door belanghebbende verdedigde verkoopdatum van 31 december 1998 vast zou staan. In dat licht bezien ziet het hof geen redenen om een andere datum dan de datum van de levering van 17 maart 2000 aan te houden als de datum, waarop de koopovereenkomst betreffende de woning tot stand is gekomen.
4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.
4.7. Met betrekking tot de tweede vraag geldt het volgende. Vaststaat, dat belanghebbende de woning bewoonde zonder dat zij ter zake huur betaalde en zonder dat er een schriftelijke huurovereenkomst tussen haar en haar vader bestond. Evenmin was er sprake van enig ander schriftelijk vastgelegd recht. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt, dat de feitelijke bewoning door haar van de woning berustte op enig (huur)recht of zakelijk recht. Overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad, 7 juni 1989, nr. 26 133, BNB 1989/239, dient naar het oordeel van het hof de waarde van de woning daarom te worden vastgesteld uitgaande van de waarde in vrije staat.
4.8. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de tweede in geschil zijnde vraag eveneens aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en F. Sonneveldt en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 16 juni 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 juni 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.