Hof 's-Hertogenbosch, 12-11-2002
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF1051
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-11-2002
- Zaaknummer
[2002-11-12/VR_80048]
- LJN
AF1051
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF1051, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑11‑2002; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
VR 2003, 133
Uitspraak 12‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
typ. SK
rolnr. C0100159/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 12 november 2002,
gewezen in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap
NV MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720,
gevestigd te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar Belgisch recht
KBC VERZEKERINGEN NV,
gevestigd te Leuven (België),
3. de rechtspersoon naar Belgisch recht
OMNIVER NV,
gevestigd te Antwerpen (België),
4. de rechtspersoon naar Duits recht
AACHENER UND MÜNCHENER VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Aken (Duitsland),
5. de rechtspersoon naar Duits recht
ALTE LEIPZIGER VERSICHERUNGSAKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Oberursel, Taunus (Duitsland),
appellanten,
procureur: mr J.E. Lenglet,
t e g e n:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr J.H.M. Erkens,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 28 mei 2002.
6. Het verdere verloop van het proces
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de verzekeraars toegelaten een definitieve uitspraak in de strafrechtelijke procedure tegen [geïntimeerde] over te leggen.
De verzekeraars hebben bij akte drie producties overgelegd. [geïntimeerde] heeft een antwoordakte genomen.
Vervolgens hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
7. De verdere beoordeling
7.1 De verzekeraars hebben thans inzake de strafrechtelijke procedure tegen [geïntimeerde] overgelegd het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 4 mei 1999 en het arrest van dit hof van 27 maart 2000; voorts hebben zij verwezen naar het arrest van de Hoger Raad van 11 december 2001 waarbij het cassatieberoep van [geïntimeerde] werd verworpen.
7.2 Uit deze stukken blijkt dat [geïntimeerde] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden ter zake van:
1. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (diefstallen van bestelbussen en gewoonteheling met betrekking tot gestolen auto's en bestelbussen, in de periode van 1 juni 1998 tot en met 16 oktober 1998), en
2. medeplegen van: van opzetheling een gewoonte maken (betreffende in dezelfde periode onder meer de auto's die het tussenarrest van 28 mei 2002 onder 4.3 als nummers 1 en 3 zijn aangeduid).
7.3 Hiermee staat tot op tegenbewijs vast dat [geïntimeerde] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie op het gebied van diefstal en heling van auto's en dat hij zelf bij de heling van bedoelde auto's persoonlijk betrokken is geweest, zodat er ten aanzien daarvan tot op tegenbewijs sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:166 BW. Beide misdrijven, diefstal en heling van auto's, staan hierbij in een zodanig nauw verband tot elkaar dat de schade die door de verzekerden is geleden en die door de verzekeraars is vergoed, ook aan de heling kan worden toegerekend (zie voor een vergelijkbaar geval HR 12 februari 2002, Nieuwsbrief SR 2002, 108). Het gaat hier dus niet om eerst door de diefstal en daarna door de heling opnieuw geleden schade, zoals de verzekeraars ook stellen, maar om een en dezelfde schade.
7.4 Het hof zal [geïntimeerde] tot tegenbewijs toelaten.
7.5 Indien [geïntimeerde] niet slaagt in het tegenbewijs geldt het volgende.
Hij is dan aansprakelijk voor de in r.o. 7.3 genoemde schade, zodat de grieven van de verzekeraars in zoverre slagen.
Het gaat hierbij alleen om de hierboven in r.o. 7.2 genoemde auto's. Hetgeen de verzekeraars ten aanzien de overige auto's (in het tussenarrest onder 4.3 als nummers 2, 4 en 5 aangeduid) hebben aangevoerd, biedt onvoldoende grondslag voor hun vordering. Ten aanzien van laatstbedoelde auto's dient de vordering van de desbetreffende verzekeraars afgewezen te worden.
7.6 Met betrekking tot de hoogte van de schade heeft [geïntimeerde] bij conclusie van dupliek een aantal verweren gevoerd, die thans aan de orde dienen te komen (voor zover deze de auto's 1 en 3 betreffen) en waar de verzekeraars nog niet op ingegaan zijn. Het hof zal de verzekeraars in de gelegenheid stellen bij antwoordmemorie na enquête op deze verweren in te gaan.
8. De beslissing
Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijs van de stelling dat hij van 1 juni 1998 tot en met 16 oktober 1998 deelgenomen heeft aan een criminele organisatie op het gebied van diefstal en heling van auto's en dat hijzelf in die periode persoonlijk betrokken is geweest bij de heling van de auto's aangeduid in r.o. 4.3 van het tussenarrest van 28 mei 2002 met de nummers 1 en 3.
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. C.H.W.M. Sterk als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 november 2002 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op woensdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [geïntimeerde] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Sterk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 november 2002.