Hof 's-Hertogenbosch, 30-03-2001, nr. 2000193500
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0835
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-03-2001
- Zaaknummer
2000193500
- LJN
AB0835
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0835, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑03‑2001; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2001
Inhoudsindicatie
-
parketnummer : 20.001935.00
uitspraakdatum : 30 maart 2001 -1-
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 mei 2000 in de strafzaak onder parketnummer 01/034668-97 tegen:
[verdachte],
[geboorteplaats, [geboortedatum],
[woonplaats].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzittingen in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1975 tot en met 13 september 1993 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk (jarenlang) de mentale en/of fysieke integriteit van zijn dochter, [naam aangeefster] heeft aangetast (onder meer) door die [naam aangeefster] al dan niet in het bijzijn van anderen bij herhaling te kleineren en/of uit te schelden en/of te controleren en/of te vernederen (mede) waardoor bij die [naam aangeefster] een posttraumatische stressstoornis en/of een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of een braakfobie en/of angstklachten, en/of een persoonlijkheidsstoornis, en/of een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke gewichtsafname en/of somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn) ontstond(en) en aldus die [naam aangeefster]opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
(artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
Hij in of omstreeks de periode van januari 1975 tot en met februari 1993 te [woonplaats] ,
A:
opzettelijk mishandelend de mentale en/of fysieke integriteit van [naam aangeefster] heeft aangetast door (onder meer) al dan niet in het bijzijn van anderen (bij herhaling) (telkens) die [naam aangeefster] opzettelijk te kleineren en/of uit te schelden en/of te vernederen,
1. (mede) als gevolg waarvan die [naam aangeefster] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten (onder andere)
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een
persoonlijkheidsstoornis, en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke
gewichtsafname en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn,
eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn)
althans
2. (mede) als gevolg waarvan bij die [naam aangeefster] (onder andere)
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een
persoonlijkheidsstoornis, en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke
gewichtsafname en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn,
eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn)
ontstond(en), waardoor die [naam aangeefster] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
en/of
B:
opzettelijk de gezondheid van [naam aangeefster] heeft benadeeld door (onder meer) al dan niet in het bijzijn van anderen (bij herhaling) (telkens) die [naam aangeefster] opzettelijk te kleineren en/of uit te schelden en/of te vernederen,
1. (mede) als gevolg waarvan die [naam aangeefster] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten (onder andere)
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een
persoonlijkheidsstoornis, en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke
gewichtsafname en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn,
eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn)
althans
2. (mede) als gevolg waarvan bij die [naam aangeefster]
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een
persoonlijkheidsstoornis, en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke
gewichtsafname en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn,
eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn)
ontstond(en)
Meer subsidiair, althans indien al het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
[naam aangeefster] sedert (omstreeks) [datum], althans sedert (omstreeks) [datum], te [woonplaats] , lijdende is aan zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) aan een posttraumatische stressstoornis en/of een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of een braakfobie en/of angstklachten, en/of een persoonlijkheidsstoornis, en/of een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke gewichtsafname en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn), welk zwaar lichamelijk letsel (mede) veroorzaakt is, althans ontstaan is, doordat hij, verdachte in of omstreeks de periode van januari 1975 tot en met februari 1993 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig de mentale en/of fysieke integriteit van voornoemde [naam aangeefster] heeft aangetast, bestaande voornoemde aantasting van de integriteit (onder meer) uit het al dan niet in het bijzijn van anderen (bij herhaling) (telkens) kleineren en/of uitschelden en/of controleren en/of vernederen van die [naam aangeefster], waardoor het (mede) aan verdachtes schuld te wijten is dat [naam aangeefster] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht)
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg en in hoger beroep toegelaten wijzigingen begrepen.
Om praktische redenen heeft het hof in het subsidiair ten laste gelegde zowel onder A als onder B de nummers 1 en 2 toegevoegd.
A. Overwegingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
1. De raadsman heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met de verjaring van de ten laste gelegde feiten verweer gevoerd als in zijn pleitnota is weergegeven.
2. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt, waarbij het hof de subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten mede in beschouwing neemt.
De verjaringstermijn van een strafbaar feit vangt aan - enige hier niet ter zake doende uitzonderingen daargelaten - op de dag na die waarop het feit is gepleegd. In een geval als het onderhavige, waar sprake is van delicten waarbij het intreden van een gevolg - zwaar lichamelijk letsel, pijn of letsel, benadeling van de gezondheid - vereist is om de strafbaarheid van de gedraging in het leven te roepen, vangt naar algemeen heersende opvatting de verjaring aan op de dag nadat het gevolg is ingetreden: eerst dan is het feit "gepleegd".
Ten aanzien van de onderhavige tenlastelegging brengt dat met zich mee, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn strafvervolging voor zover de primair en subsidiair, aanhef en onder A, aanhef en onder 1 en subsidiair, aanhef en onder B, aanhef en onder 1 ten laste gelegde feiten in de hiervoor bedoelde zin zijn gepleegd -dat wil zeggen mede omvattend het intreden van het gevolg- vóór 16 februari 1987 en ten aanzien van de subsidiair, aanhef en onder A, aanhef en onder 2 en subsidiair, aanhef en onder B, aanhef en onder 2 en meer subsidiair ten laste gelegde feiten, voor zover deze zijn gepleegd vóór 16 februari 1993. De verjaringstermijnen voor deze feiten zijn immers twaalf respectievelijk zes jaren en de verjaring is gestuit door de betekening van de dagvaarding aan verdachte op 16 februari 1999.
3. De bepaling van het tijdstip waarop het gevolg is ingetreden is in deze zaak, gelet op de aard van de ten laste gelegde gevolgen moeilijk en nauw met bewijsvragen verweven. Of en zo ja, in hoeverre deze vaststelling van de verjaring der feiten, inhoudende dat de ten laste gelegde feiten zijn verjaard voor zover deze zijn gepleegd vóór 16 februari 1987 respectievelijk vóór 16 februari 1993, ook daadwerkelijk consequenties heeft, zal dan ook eerst blijken bij de beantwoording van de bewijsvragen.
B. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
I. Ten aanzien van het primair, het subsididiair aanhef en onder A,
aanhef en onder 1, het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en
onder 1 en het meer subsidiair ten laste gelegde (zwaar
lichamelijk letsel)
1. Verdachte wordt primair verweten dat hij aangeefster opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, bestaande in één of meer in de ten laste legging genoemde psychische stoornissen en al dan niet daaruit voortvloeiende lichamelijke klachten.
Ter beantwoording van de vraag of het hof in het strafdossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep daarvoor wettig en overtuigend bewijs heeft aangetroffen, is het van belang nader te bespreken wat onder 'zwaar lichamelijk letsel' moet worden verstaan.
2. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de aandoeningen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
3. In de tenlastelegging is als feitelijke omschrijving van het zwaar lichamelijk letsel het volgende opgenomen:
- een posttraumatische stressstoornis en/of
- een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
- een braakfobie en/of
- angstklachten en/of
- een persoonlijkheidsstoornis en/of
- een (daardoor veroorzaakt)
- verminderd immuunsysteem en/of
- slecht gezichtsvermogen en/of
- slecht gehoorvermogen en/of
- sterke gewichtsafname en/of
- somatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn,
buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn).
4. Het hof is van oordeel dat de hiervoor weergegeven psychische klachten niet opleveren een storing van de verstandelijke vermogens als bedoeld in artikel 82, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu deze storing, gelet op de wetshistorie, beperkt moet worden opgevat als een storing van de intellectuele vermogens en niet ruim als een storing van andere psychische functies.
5. Het hof is voorts van oordeel dat de hiervoor weergegeven psychische klachten niet kunnen worden aangemerkt als (zwaar) lichamelijk letsel, nu de wetgever steeds (zowel bij de totstandkoming van de huidige artikelen 82 en 300 tot en met 306 van het Wetboek van Strafrecht als bij latere wetswijzigingen) nadrukkelijk (slechts) heeft gedoeld op het toebrengen van lichamelijk nadeel.
6. Het hof overweegt daaromtrent nog het volgende.
In het oorspronkelijke regeringsontwerp dat heeft geleid tot het huidige artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht werd het delict dat wij thans aanduiden als 'mishandeling', omschreven als het opzettelijk toebrengen van lichamelijk leed aan een ander en het opzettelijk benadelen van eens anders gezondheid. Omdat er vormen zijn van opzettelijk toegebracht lichamelijk leed - door de commissie van rapporteurs werden tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer als voorbeelden genoemd 'heelkundige operaties' en de 'castigatio paterna' die niet strafwaardig werden geacht, maar wel onder de term lichamelijk leed konden worden qebracht, werd gekozen voor de term 'mishandeling'; het opzettelijk benadelen van de gezondheid werd ondergebracht in een afzonderlijk lid.
7. De wetsgeschiedenis stelt naar het oordeel van het hof buiten twijfel dat de wetgever bij de introductie van de term 'mishandeling' het oog heeft gehad op het toebrengen van fysiek leed of letsel. Deze zienswijze vindt het hof bevestigd in een arrest dat door de Hoge Raad kort na de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht werd gewezen en waarin de Hoge Raad oordeelde: 'Mishandeling is het opzettelijk toebrengen van pijn of letsel' (HR 25 juni 1894, W 6534).
8. Tenslotte heeft het hof onderzocht of de in de tenlastelegging weergegeven lichamelijke klachten kunnen worden aangemerkt als 'zwaar lichamelijk letsel'.
Het hof is van oordeel dat die klachten niet opleveren één van de letsels als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op hetgeen het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft vastgesteld omtrent de aard van die klachten, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het hof van oordeel dat die klachten niet van zodanig belang zijn dat zij naar gewoon spraakgebruik als 'zwaar lichamelijk letsel' zijn aan te merken.
9. Het hof is derhalve van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen en de verdachte daarom daarvan moet worden vrijgesproken.
10. Gelet op de voorgaande overwegingen omtrent het begrip "zwaar lichamelijk letsel" moet verdachte ook worden vrijgesproken van het subsidiair, aanhef en onder A, aanhef en onder 1, van het subsidiair, aanhef en onder B, aanhef en onder 1 en van het meer subsidiair ten laste gelegde.
II. Ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en
onder 2 ten laste gelegde (mishandeling)
1. Subsidiair, aanhef en onder A, aanhef en onder 2 is verdachte mishandeling als bedoeld in artikel 300, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd.
2. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Waar de steller van de tenlastelegging de verdachte verwijt dat hij, handelend zoals hij gedaan zou hebben, opzettelijk mishandelend de mentale en/of fysieke integriteit van [naam aangeefster] heeft aangetast, daarmee het opzet tot het toebrengen van pijn of letsel tot uitdrukking brengend, zal een vrijspraak moeten volgen.
Waar de steller van de tenlastelegging spreekt over de aantasting van de mentale integriteit, zal vrijspraak moeten volgen omdat de term mishandeling, zoals hiervoor overwogen, slechts ziet op het toebrengen van fysiek leed of letsel.
Waar in de tenlastelegging aan de verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk mishandelend de fysieke integriteit van [naam aangeefster] heeft aangetast, zal vrijspraak moeten volgen, omdat het ontstaan van fysiek leed of letsel als gevolg van de in de tenlastelegging beschreven gedragingen, zo deze al bewezen zouden zijn, naar het oordeel van het hof niet is te beschouwen als een voorzienbaar gevolg van die gedragingen, dat redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend.
III. Ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en
onder 2 ten laste gelegde (benadeling van de gezondheid)
1. Ter beoordeling blijft over het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 ten laste gelegde.
Subsidiair, aanhef en onder B, aanhef en onder 2 is aan de verdachte opzettelijke benadeling van de gezondheid als bedoeld in artikel 300, eerste lid, in verband met artikel 300, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. Gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen van de wet bestaat er naar het oordeel van het hof geen reden -ook in de wetsgeschiedenis is, mede gelet op het voortgeschreden medisch inzicht, geen indicatie te vinden die een andere uitkomst zou rechtvaardigen- om het veroorzaken van een psychische ongesteldheid niet als een benadeling van de gezondheid te kwalificeren.
2. Ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof voorts het volgende.
Deze feiten zijn verjaard, voor zover zij zijn gepleegd vóór 16 februari 1993. De vraag rijst derhalve, of de gevolgen van het beweerdelijk:
"(B) opzettelijk benadelen van de gezondheid van [naam aangeefster] door haar (...) te kleineren en/ of uit te schelden en/of te vernederen"
als omschreven in de tenlastelegging al waren ingetreden voor die datum.
De tenlastelegging beschrijft die gevolgen als één of meer psychische stoornissen en al dan niet daaruit voortgevloeide lichamelijke aandoeningen.
3. Op de nadere terechtzitting van 16 maart 2001 daaromtrent ondervraagd, heeft de getuige-deskundige Zwemstra verklaard dat de door hem bij aangeefster geconstateerde aandoeningen weliswaar zich onafhankelijk van elkaar kunnen ontwikkelen, maar dat het in het onderhavige geval niet mogelijk is om een onderbouwde uitspraak te doen over de vraag of deze "los van elkaar te weven zijn".
4. De vraag rijst dan of er van uit moet worden gegaan dat de verjaringstermijn is beginnen te lopen op het moment dat onmiskenbaar sprake was van enige aantasting van de gezondheid van aangeefster, of dat, zolang die gezondheidstoestand niet beter of zelfs slechter werd en de klachten zich uitbreidden, de verjaring nog niet intrad.
Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat het eerste standpunt wordt gehuldigd. Immers, in het andere geval zou het mogelijk zijn dat, terwijl de feitelijke gedraging bij het type delict als waarvan hier sprake is, al vele jaren kan liggen voor het intreden van het gevolg, het voortduren van dat gevolg het recht tot strafvordering tot in lengte van jaren zou doen voortbestaan. Hier dient naar het oordeel van het hof -gelet op de ratio van de verjaringsregeling- het belang van de rechtszekerheid zwaarder te wegen. Als het gevolg al aan de dag is getreden, ook al is dat wellicht nog niet in zijn uiteindelijke vorm, maar wel onmiskenbaar aanwezig, kan het vervolgend orgaan worden ingeschakeld en optreden en is er geen redelijke grond aanwezig om de verjaringstermijn niet te doen intreden.
5. Uit het onderzoek ter terechtzitting is met betrekking tot het aan het licht komen van de psychische beschadigingen van aangeefster het volgende naar voren gekomen.
a. Uit de verklaring van aangeefster:
In 1988 is aangeefster van huis weggelopen omdat zij ziek was van de zenuwen en niet meer naar huis terug durfde. Zij heeft zich toen ook tot het RIAGG gewend. Nadat vader besloten had het huis te verlaten, keerde aangeefster terug. Nadien, in elk geval voordat aangeefster het huis in augustus 1992 verliet, kreeg zij last van maagklachten. Nadat alle medische oorzaken waren uitgesloten, is zij door de arts verwezen naar een psychologe, [naam psychologe], [naam instantie], [adres instantie]. Daar is zij maar een paar keer naar toe gegaan, omdat zij alles moest opengooien wat zij verstopt had en dat wilde ze niet. Aangeefster voelde zich wel ziek en gespannen en was bang om te moeten braken. Een opleiding tot activiteitenbegeleidster in 1990 is spaak gelopen door paniekaanvallen.
b. Uit de verklaring van [naam], conrectrice en klassedocente van aangeefster:
Zij was vanaf schooljaar 1986/1987 klassedocente en heeft haar ook in het jaar 1988/1989 gevolgd. De laatste jaren liep aangeefster rond met een mager spits gezicht en werd zij steeds magerder. Zij noemt [naam aangeefster] een stil en moeilijk bereikbaar kind, een teruggetrokken eenling.
c. Uit de verklaring van de moeder van aangeefster:
De eerste langdurige relatie van aangeefster was met [naam partner] (het hof leidt uit de context af dat dit in elk geval was vóór februari 1991, toen haar relatie met [naam partner] begon). In die tijd was [naam aangeefster] gesloten en star. Zij begon lichamelijk zienderogen te veranderen. Zij at nagenoeg niets meer. Moeder kwam toen ook tot de ontdekking dat zij veel medicijnen gebruikte. Het enige dat [naam aangeefster] aangaf was dat zij darmklachten had. Moeder is toen nog met haar naar het ziekenhuis geweest, maar er werden geen afwijkingen vastgesteld.
d. Uit de brief d.d. 13 december 1995 van de psycholoog [naam psycholoog], bij wie aangeefster vanaf 1 februari 1995 in behandeling is geweest, aan de advocate mevrouw Breedijk:
[naam psycholoog] schrijft dat hij aangeefster behandelt wegens een aantal klachten, die wijzen naar een psychische beschadiging, die ontstaan is vanaf haar jeugd.
6. Naar het oordeel van het hof is uit het vorenstaande komen vast te staan, dat de psychische beschadiging van aangeefster al ruim vóór 16 februari 1993 aan het licht was gekomen: er was sprake van paniekaanvallen, braakfobie, vermagering, angst.
Dat leidt tot de conclusie dat het feit onder subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 verjaard is voor zover de genoemde gevolgen voortvloeiden uit deze eerder aan het licht gekomen beschadiging.
Gelet op de hiervoor onder 3 weergegeven verklaring van dr. Zwemstra over de verwevenheid van de aandoeningen geldt dit dus voor alle genoemde gevolgen.
7. De vraag rijst tenslotte of bewijs voorhanden is dat verdachte in het resterende laatste deel van de ten laste gelegde periode, te weten van 16 februari 1993 tot en met 28 februari 1993, nog verweten gedragingen materieel heeft gepleegd en/of, nu benadeling van de gezondheid als een gevolgdelict moet worden gekwalificeerd, die gedragingen zelfstandig een onder de tenlastelegging te brengen gevolg in het leven hebben geroepen.
8. Het hof neemt bij de beantwoording van die vraag in aanmerking dat aangeefster in die periode reeds zelfstandig woonde en haar ouders nog slechts incidenteel ontmoette, omdat zij wekelijks op zondag met hen de maaltijd gebruikte waarbij ook haar vriendin aanwezig was, welke afspraak ook wel eens werd afgezegd.
Wat er ook zij van de wijze waarop [naam aangeefster] die ontmoetingen heeft ervaren, bewijs dat verdachte haar in die specifieke periode van nog geen twee weken feitelijk zodanig heeft gekleineerd, uitgescholden en/of vernederd dat dat kleineren, uitschelden en/of vernederen zelfstandig zou kunnen hebben geleid tot effecten, die als benadeling van de gezondheid zoals ten laste gelegd mogen worden gekwalificeerd, is niet voorhanden.
9. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 ten laste gelegde benadeling van de gezondheid.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ten aanzien van het primair ten laste gelegde voorzover de feiten zijn gepleegd voor 16 februari 1987.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en onder 1 en subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 1 ten laste gelegde voorzover de feiten zijn gepleegd voor 16 februari 1987.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en onder 1 en subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en onder 2 en subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 ten laste gelegde voorzover de feiten zijn gepleegd voor 16 februari 1993.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en onder 2 en subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feiten voorzover gepleegd voor 16 februari 1993.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. Harmsen en Ficq, als raadsheren
In tegenwoordigheid van Mr. Schotanus, als griffier
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2001.