Rb. Oost-Brabant, 15-12-2017, nr. 16 , 2045T2
ECLI:NL:RBOBR:2017:6498
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
15-12-2017
- Zaaknummer
16 _ 2045T2
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:6498, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 15‑12‑2017; (Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
AR 2018/136
JBO 2018/50 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
Uitspraak 15‑12‑2017
Inhoudsindicatie
De rechtbank stelt voorop dat er meerdere methoden denkbaar zijn om de aanvaardbaarheid van de totale geurbelasting van een mestverwerkingsinstallatie in combinatie met een intensieve veehouderij te beoordelen. Bij de vraag of en op welke wijze, naast een afzonderlijke beoordeling van de geurbelasting vanwege elk van die onderdelen, een beoordeling van de totale geurbelasting vanwege de inrichting dient plaats te vinden, komt verweerder beoordelingsruimte toe. Het rapport dat ten grondslag ligt aan het herstelbesluit is onvoldoende inzichtelijk. Verweerder krijgt de gelegenheid dit te herstellen na inschakeling van de StAB. De voorlopige voorziening in de eerdere tussenuitspraak van 3 juli 2017wordt opgeheven.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 16/2045 T2 en SHE 16/2053
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2017 in de zaken tussen
[eisers 1] , te [woonplaats] eisers 1
(gemachtigde: mr. M.M.H. van Kuijk),
[eisers 2] , te [woonplaats] , eisers 2
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer, verweerder
(gemachtigden: ing. J.P.M. van Katwijk, M.M.L. van Lankvelt, ir. J.C. Jacobs en
mr. J.P.L.M. van de Velden).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster], te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. J.A.J.M. van Houtum en R.J.M.B. Derks).
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster) omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een varkenshouderij en het realiseren van een mestbewerkings- en verwerkingsinstallatie.
Eisers hebben hiertegen afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 16/2045 en het beroep van eisers 2 onder zaaknummer SHE 16/2053.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 september 2016 heeft een inlichtingencomparitie plaatsgevonden. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
Op 15 november 2016 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) verslag ex artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Van eisers 1 is [vergunninghoudster] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Van eisers 2 zijn verschenen [naam] , [naam] en [naam] , alsmede de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Voorts is verschenen ing. [naam] , werkzaam bij de StAB.
De uitspraak is enige tijd aangehouden met het oog op een - uiteindelijk niet geslaagd -overleg tussen partijen.
Op 3 juli 2017 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen
drie maanden na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek/de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van
26 september 2017 (herstelbesluit). Daarbij heeft hij het bestreden besluit ingetrokken en opnieuw een omgevingsvergunning verleend.
Eisers hebben hierop een schriftelijke reactie (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2.1
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in het bestreden besluit heeft miskend dat voor de verhoging van de ventilatiekokers een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist.
2.2
In het herstelbesluit heeft verweerder toestemming gegeven voor het bouwen van de verhoging van de ventilatiekokers.
2.3
Eisers hebben hierop geen reactie gegeven. Het gebrek in rechtsoverweging 16 van de tussenuitspraak is hersteld.
3.1
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt of met een kleinere luchtwasser wel een voldoende capaciteit kan worden behaald om zowel te voorzien in reiniging van de lucht van de intensieve veehouderij als reiniging van de lucht van de mestverwerkingsinstallatie. Ook heeft de rechtbank opgemerkt dat de aanvraag tegenstrijdige informatie bevat. Een luchtwasser met het dimensioneringsplan bij de aanvraag kan niet worden ondergebracht in het gebouw dat op de inrichtingstekening hiervoor is voorzien.
3.2
Verweerder heeft in het herstelbesluit een aanvullende motivering van de capaciteit van de luchtwasser gegeven. Op basis van de tekening en het dimensioneringsplan blijkt dat het luchtwassysteem wordt uitgevoerd met een ventilatiecapaciteit van 175.300 m³/uur. Verweerder heeft de ventilatiebehoefte van de stallen 4 (gedeeltelijk), 6 (gedeeltelijk) en 7 berekend op basis van de maximale ventilatienormen van het klimaatplatform. De capaciteit van de luchtwasser is volgens verweerder voldoende om te voorzien in de maximale ventilatiebehoefte van die stallen en de ventilatie van de loods met de mestverwerkingsinstallatie. Voorts heeft verweerder in voorschrift 8.2.2 van het herstelbesluit de uitdrukkelijke eis opgenomen dat het aanstroomoppervlak van het filterpakket van de biologische luchtwasser in het luchtwassysteem ten minste 87,7 m² moet bedragen.
3.3
Eisers hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank houdt het ervoor dat vergunninghoudster een luchtwasser met een ventilatiecapaciteit van 175.300 m³/uur heeft aangevraagd. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat een luchtwasser met deze capaciteit voldoende is om de lucht van de loods met de mestverwerkingsinstallatie aan te kunnen. Als de luchtwasser (noodgedwongen) met een kleinere capaciteit wordt uitgevoerd, handelt vergunninghoudster in afwijking van het herstelbesluit en in strijd met artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De tegenstrijdigheid die is opgemerkt in rechtsoverweging 10.5 van de tussenuitspraak is weggenomen door voorschrift 8.2.2 van het herstelbesluit. Het gebrek in rechtsoverweging 10 van de tussenuitspraak is hersteld.
4.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder de bestaande overbelaste situatie op basis van de Wet geurhinder en veehouderij onvoldoende heeft betrokken in de beoordeling van de totale geurbelasting vanwege de inrichting. Verweerder had beter moeten motiveren waarom in dit geval is volstaan met een afzonderlijke beoordeling van de geuremissie van de mestverwerkingsinstallatie aan de hedonisch gewogen richtwaarde in de Beleidsregel dan wel een beoordeling van de totale geurbelasting moeten uitvoeren. De rechtbank is tevens van oordeel dat de vormvrije MER-beoordeling om deze reden onvoldoende is gemotiveerd.
4.2
Aan het herstelbesluit ligt een nader onderzoek van Bureau Blauw van 31 augustus 2017 ten grondslag. In deze notitie zijn de hedonisch ongewogen emissies van de dierenverblijven alsmede de hedonisch ongewogen geuremissie van de mestverwerkingsinstallatie ingevoerd in een model op basis van het programma Geomilieu. Uitsluitend de geuremissie van de mestverwerkingsinstallatie via de luchtwasser (niet via de WKK) is als worst-case scenario berekend. Op onderdelen is afgeweken van de invoerparameters van de StAB van de geuremissie van de dierenverblijven in het
V-Stacksmodel. De gecumuleerde ongewogen geurbelasting van de dierenverblijven en de mestverwerkingsinstallatie neemt in de aangevraagde situatie af volgens Bureau Blauw. Deze conclusie is door verweerder overgenomen. Volgens verweerder is de bijdrage van de mestverwerking aan de totale geurbelasting zodanig laag dat netto een verlaging van de geurbelasting wordt gerealiseerd. Daarom ziet verweerder alsnog geen reden om de vergunning te weigeren.
4.3
Eisers hebben op deze conclusie gereageerd. Het had volgens de deskundige Peutz van eisers 1 in de rede gelegen om een hedonische correctie toe te passen. Het kan niet worden uitgesloten dat de geurbelasting van de mestverwerker als hinderlijker wordt ervaren dan de geurbelasting van de dierenverblijven. Dat zou kunnen leiden tot een toename van de hedonisch gewogen geurbelasting. Peutz stelt vraagtekens bij het rendement van de aangevraagde gaswasser. Ook merkt Peutz op dat de reductie van de geurbelasting berekend met het model Geomilieu hoger kan uitvallen dan de reductie van de geurbelasting berekend met V-Stacks, vooral bij stal 6. Peutz merkt ook een discrepantie op tussen de hedonisch ongewogen geurbelasting in het rapport van 15 oktober 2015 en het onderzoek van Blauw van 31 augustus 2017. De deskundige van eisers 2 merkt nog op dat de enkele omstandigheid dat de geurbelasting in de aangevraagde situatie lager is, niet wil zeggen dat deze ook aanvaardbaar is. Het aanvaardbare niveau van geurhinder van dierenverblijven ligt veel hoger dan dat van geurhinder van andere bronnen. Deze deskundige acht het tegenstrijdig dat voor de beoordeling van de totale geurbelasting wordt uitgegaan van de ongewogen geurbelasting terwijl in de Beleidsregel beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant (Beleidsregel) waar verweerder bij heeft aangesloten, wordt uitgegaan van hedonisch gewogen geurbelasting.
4.4
De opmerking van deskundige Peutz met betrekking tot de haalbaarheid van het rendement van de gaswasser is niet eerder aangevoerd. Het oorspronkelijke beroepschrift van eisers 1 richtte zich uitsluitend op de toepassing van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Ook in de reactie op het advies van de StAB hebben eisers 1 geen opmerkingen gemaakt bij het verwachte rendement van de gaswasser. De beoordeling van het rendement van de gaswasser is in het herstelbesluit niet gewijzigd ten opzichte van het bestreden besluit. De rechtbank beschouwt deze opmerking als een nieuwe beroepsgrond op het herstelbesluit. Het inbrengen van deze beroepsgrond acht de rechtbank in strijd met een goede procesorde. De beroepsgrond had eerder kunnen worden aangevoerd op een moment dat ook de StAB deze nog had kunnen beoordelen. De rechtbank beperkt de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond dan ook tot de opmerkingen dat het herstelbesluit voorziet in een controle van het luchtwassysteem, in paragraaf 4.4 van de voorschriften en dat de rechtbank in een andere uitspraak (de tussenuitspraak van 29 augustus 2017, ECLI:NL:RBOBR2017:4563, rechtsoverweging 18.4) heeft geoordeeld dat de enkele verwijzing naar vakliteratuur verweerder niet noodzaakt het rendement van de luchtwasser nader te onderzoeken.
4.5
De rechtbank stelt voorop dat er meerdere methoden denkbaar zijn om de aanvaardbaarheid van de totale geurbelasting van een mestverwerkingsinstallatie in combinatie met een intensieve veehouderij te beoordelen. Bij de vraag of en op welke wijze, naast een afzonderlijke beoordeling van de geurbelasting vanwege elk van die onderdelen, een beoordeling van de totale geurbelasting vanwege de inrichting dient plaats te vinden, komt verweerder beoordelingsruimte toe. Eisers merken weliswaar terecht op dat in de Beleidsregel wordt uitgegaan van de hedonisch gewogen geurbelasting, maar dezelfde Beleidsregel is uitdrukkelijk niet van toepassing op de geurhinder van een intensieve veehouderij. Verweerder heeft zich niet door de Beleidsregel hoeven laten leiden. De rechtbank ziet in de opmerkingen van de deskundigen van eisers geen aanleiding voor het oordeel dat een beoordeling van de totale geurbelasting op basis van de ongewogen geuremissie op voorhand niet toereikend is. De relatieve bijdrage van de geurbelasting van de mestverwerkingsinstallatie aan de totale geurbelasting wordt in ieder geval inzichtelijk gemaakt. Daarnaast hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de geurhinder van een installatie voor (uitsluitend) de verwerking van mest van een intensieve veehouderij veel hinderlijker is dan de geurhinder van een intensieve veehouderij. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat, als het rapport van Buro Blauw juist is, verweerder op basis van dit rapport heeft kunnen oordelen dat de totale geurbelasting vanwege de inrichting niet onaanvaardbaar is. Maar dan moet het rapport van Buro Blauw verder wel kloppen.
4.6
De deskundige van eisers 1 heeft vraagtekens gezet bij de keuze van het model en de inschatting van de ongewogen geuremissie van de mestverwerkingsinstallatie. Deze is volgens hem te laag. Hij heeft geen inzage gekregen in het gehanteerde model. In het onderzoek van Buro Blauw van 31 augustus 2017 is juist aangegeven dat de hoogst mogelijke geuremissie is ingevoerd en dat de emissieduur is overschat. Dit blijkt ook uit tabel 4 van het onderzoek van Buro Blauw van 31 augustus 2017, waar is uitgegaan van een emissieduur van 8.760 u/jr, een emissie van 42,3 MouE/u na een reductie van 75% voor de gaswasser in de combinatie hygiënisatie en ontwateren. Dat is hoger dan de invoergegevens in het rapport van Blauw van 15 oktober 2015 voor de gaswasser in de combinatie hygiënisatie en ontwateren dat opgeteld zou moeten leiden tot een emissieduur van 8.760 u/jr en een emissie van 39,1 MouE/u, voor hedonische correctie. Dat neemt niet weg dat in het onderzoek van Buro Blauw van 31 augustus 2017 geen verklaring is gegeven voor het gegeven dat de berekende ongewogen geurbelasting op de diverse objecten hoger is dan de geurbelasting die is berekend in het rapport van Buro Blauw van 15 oktober 2015 als in die resultaten de hedonische correctie ongedaan wordt gemaakt. De rechtbank vindt het ook vreemd dat geen inzage is gegeven in het model en dat de berekeningen niet zijn bijgevoegd. De rechtbank ziet in de twee kritiekpunten van de deskundige van eiser 1 concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het rapport van Buro Blauw. Het rapport is op deze onderdelen onvoldoende inzichtelijk en verweerder heeft het herstelbesluit niet zonder meer op het rapport kunnen baseren.
5.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat onduidelijk is wat in voorschrift 4.1.2 moet worden verstaan onder “representatieve bedrijfsomstandigheden met de hoogste emissie”. De rechtbank heeft overwogen dat het wel aanbeveling geniet om in beide situaties (met en zonder warmtekrachtkoppeling) te meten. Nu een dergelijke verplichting niet onredelijk bezwarend is, had het in dit geval in de rede gelegen om deze verplichting wel op te leggen en in ieder geval in het bestreden besluit uit het oogpunt van handhaafbaarheid te verduidelijken wat wordt bedoeld met de hoogste emissie.
5.2
Verweerder heeft hierin voorzien in het herstelbesluit door een aanpassing van voorschrift 4.1.2. Het meten moet nu gebeuren zowel met de warmtekrachtkoppeling in werking als met de warmtekrachtkoppeling buiten werking.
5.3
Eisers hebben niet gereageerd op de wijzigingen in het herstelbesluit. De deskundige van eisers 1 heeft wel gereageerd op voorschriften 4.3.1 en 4.4.1 tot en met 4.4.5 van het herstelbesluit en verzocht om ook de hedonisch gewogen totale geuremissie van de mestverwerkingsinstallatie als voorschrift vast te leggen evenals immissievoorschriften waarin de geurbelasting bij geurgevoelige objecten worden vastgelegd.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het gebrek in de tussenuitspraak is hersteld door het aangepaste voorschrift 4.1.2. Voorschrift 4.3.1 en voorschriften 4.4.1 tot en met 4.4.5 van het herstelbesluit zijn identiek aan de gelijk genummerde voorschriften in het bestreden besluit. De rechtbank beschouwt dit als een nieuwe beroepsgrond die ook eerder had kunnen (en moeten) worden aangevoerd. Ook het verzoek om de hedonisch gewogen totale geuremissie van de mestverwerkingsinstallatie alsmede de geurimmissie op diverse objecten als voorschrift vast te leggen, beschouwt de rechtbank als nieuwe beroepsgronden. De rechtbank laat deze beroepsgronden buiten beschouwing wegens strijd met een goede procesorde. Het gebrek in rechtsoverweging 20 van de tussenuitspraak is hersteld.
6.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de omstandigheid dat een achteruitrijsignalering hoorbaar is, maakt dat een straftoeslag had moeten worden meegenomen. Het akoestisch onderzoek schiet op dit onderdeel te kort. In het bestreden besluit is daarom ten onrechte opgenomen dat het onderzoek van 28 maart 2014 met kenmerk 2012-3107-0 deel uitmaakt van het bestreden besluit.
6.2
In het herstelbesluit zijn enkele aanpassingen opgenomen. Het onderzoek van 28 maart 2014 met kenmerk 2012-3107-0 maakt deel uit van het herstelbesluit met uitzondering van de resultaten van het onderzoek in paragraaf 6.1 en hoofdstuk 7 (anders dan in het bestreden besluit). Daarnaast heeft verweerder in voorschrift 3.2.2 van het herstelbesluit bepaald dat slechts vrachtwagens zonder een akoestische achteruitrijsignalering de inrichting mogen bezoeken.
6.3
In de tussenuitspraak is reeds geoordeeld dat uit het onderzoek van de Omgevingsdienst van 21 december 2016 voldoende blijkt dat de inrichting aan de geluidsvoorschriften in het herstelbesluit kan voldoen. Eisers hebben niet gereageerd op het herstelbesluit. De rechtbank is van oordeel dat door de aanpassingen in het herstelbesluit het gebrek in rechtsoverwegingen 14 en 15 van de tussenuitspraak is hersteld.
7.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de aanwezigheid van de maatregelen ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid wel is geborgd, maar het gebruik van de maatregelen niet. Dit had in een aanvullend voorschrift moeten gebeuren. Ook heeft de rechtbank overwogen dat verweerder niet alle voorschriften heeft gesteld zoals bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, onder f en h, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
7.2
Ter beperking van de risico’s voor de volksgezondheid heeft verweerder in het herstelbesluit voorschrift 6.1.1 opgenomen. Verder is de in rechtsoverweging 23.2 van de tussenuitspraak door verweerder voorgestelde aanvulling opgenomen in voorschrift 2.2.1 van het herstelbesluit.
7.3
Eisers hebben hier niet op gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat door de aanpassingen in het herstelbesluit de gebreken in rechtsoverweging 21 en 23 van de tussenuitspraak zijn hersteld.
8. Eisers hebben nog een opmerking gemaakt over de wijze waarop door de gemeente is getracht het conflict in goed overleg op te lossen. De rechtbank neemt deze opmerking voor kennisneming aan en leest hierin geen kritiek op het herstelbesluit of een nieuwe beroepsgrond. Dat neemt niet weg dat het jammer is dat partijen er niet in zijn geslaagd om tot een voor iedereen bevredigende oplossing van het geschil te komen.
9.1
Gelet op de overwegingen in deze uitspraak zijn de gebreken die zijn geconstateerd in de tussenuitspraak hersteld, met uitzondering van het gebrek in rechtsoverweging 4.6.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Daarom doet de rechtbank een tweede tussenuitspraak. De rechtbank zal hiertoe eerst nogmaals de StAB inschakelen en de StAB vragen het rapport van Buro Blauw van 31 augustus 2017 te beoordelen. Bij de beoordeling dient de StAB zich te beperken tot bespreking van de kritiek van de deskundigen van eisers 1 op het rapport van Buro Blauw met betrekking tot de modelkeuze en de mogelijke discrepantie met de uitkomst van het vorige geuronderzoek. De StAB hoeft zich niet uit te laten over de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de totale geurbelasting.
9.2
Verweerder krijgt voorts de gelegenheid om het herstelbesluit nader te motiveren of een nieuw besluit te nemen. De rechtbank bepaalt ook dat, als verweerder een nieuw besluit neemt, dit niet met afdeling 3.4 van de Awb hoeft te worden voorbereid. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na ontvangst van het rapport van de StAB. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat eisers ook de gelegenheid krijgen om te reageren op het StAB-rapport binnen vier weken na de ontvangst van het rapport en dat verweerder deze reacties kan betrekken bij het herstel van het geconstateerde gebrek.
9.3
De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding de eerder getroffen voorlopige voorziening op te heffen. De rechtbank wijst vergunninghoudster er op dat het herstelbesluit niet onherroepelijk is en dat uitvoering van het herstelbesluit voor eigen risico is.
9.4
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
geeft de StAB de volgende opdracht: “beoordeel op basis van de kritiek van eisers 1 het rapport van Buro Blauw van 31 augustus 2017 met betrekking tot de keuze van het model met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze tussenuitspraak”;
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na ontvangst van het StAB-advies het gebrek in rechtsoverweging 4.7 van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
bepaalt dat, indien verweerder een nieuw besluit neemt om het gebrek te herstellen afdeling 3.4 van de Awb op het nemen van dit nieuwe besluit buiten toepassing blijft;
heft de voorlopige voorziening die is getroffen in de tussenuitspraak van 3 juli 2017 op;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. V.E.H.G. Visser, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.