Hof 's-Hertogenbosch, 22-03-2018, nr. 200.219.526, 01
ECLI:NL:GHSHE:2018:1240
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-03-2018
- Zaaknummer
200.219.526_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:1240, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑03‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JGz 2018/27 met annotatie van Mil, I.G.M. van, Jong, J.J. de
GZR-Updates.nl 2018-0130
Uitspraak 22‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Bewind; Mentorschap.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 maart 2018
Zaaknummer: 200.219.526/01
Zaaknummers eerste aanleg: 5708083 BM VERZ 17-674
5708155 MS VERZ6
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C.T.E. Verhaeg,
tegen
Vincent van Gogh Instituut,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de kliniek.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
- [belanghebbende] (de zus van [appellant] ).
In deze zaak wordt als informant aangemerkt:
- Alpha Bewind B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 april 2017, gewezen onder voormelde zaaknummers. Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- -
de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant] wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld met ingang van 16 april 2017;
- -
ten behoeve van [appellant] een mentorschap ingesteld met ingang van 16 april 2017;
- -
Alpha Bewind B.V. tot bewindvoerder en mentor benoemd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2017, is [appellant] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking en heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- -
primair: de inleidende verzoeken af te wijzen;
- -
subsidiair: Limburg B.V. te benoemen tot mentor en bewindvoerder van [appellant] .
2.2.
Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de kliniek geen schriftelijk verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
mr. C.T.E. Verhaeg;
- -
de kliniek, vertegenwoordigd door mevr. [vertegenwoordiger van de kliniek 1] en mevr. [vertegenwoordiger van de kliniek 2] ;
- -
Alpha Bewind B.V., vertegenwoordigd door dhr. [vertegenwoordiger van Alpha Bewind B.V.] .
[appellant] en [belanghebbende] zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Ter zitting in hoger beroep heeft mr. C.T.E. Verhaeg namens [appellant] het subsidiaire verzoek gewijzigd en wel in die zin dat niet verzocht wordt Limburg B.V. te benoemen tot mentor en bewindvoerder van [appellant] , maar [bewindvoering] Bewindvoering te [vestigingsplaats] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van een aantekeningenblad van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 maart 2017, ingekomen ter griffie op 27 juli 2017.
3. De beoordeling
3.1.
[appellant] voert het volgende – samengevat – aan. Er is geen sprake van een lichamelijke of geestelijke toestand die maakt dat [appellant] niet in staat is ten volle zijn (vermogensrechtelijke) belangen behoorlijk waar te nemen. [appellant] verkeert sinds eind jaren ’80 in de psychiatrie en hij heeft sedertdien altijd zijn belangen (zowel financieel als niet financieel) zelf prima behartigd.
De maatregel mentorschap dient in het geval van [appellant] een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, namelijk het dwingen van [appellant] tot behandeling. Naast het feit dat beslissingen over eventueel in te zetten behandelingen zonder overleg met [appellant] zouden kunnen worden genomen, is het de vraag of de mentor voor het nemen van dit soort beslissingen is opgeleid. [appellant] heeft geen enkel vertrouwen in de mentor. Het mentorschap voegt, naast de BOPZ maatregel die voor [appellant] geldt, niets toe.
Ook het instellen van bewind is niet noodzakelijk. Er is geen sprake van problematische schulden. Indien en voor zover er al schulden zouden zijn, kan het spaargeld van [appellant] worden gebruikt om deze schulden af te lossen. [appellant] is bereid om hulp in vrijwillig kader, zoals budgetbeheer, te aanvaarden.
3.2.
De kliniek heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zo ver nodig – zal worden besproken.
3.3.
Het hof overweegt het volgende.
Bewind en mentorschap
3.3.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.3.2.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.3.3.
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat sprake is van een geestelijke stoornis bij [appellant] . [appellant] is in verband met deze stoornis langdurig bekend met psychiatrische zorg en is thans sedert geruime tijd met een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) in de kliniek opgenomen. Voorts is het hof gebleken dat hierdoor bij [appellant] sprake is van een geestelijke toestand waardoor hij niet ten volle in staat is zijn belangen, zowel de vermogensrechtelijke als de niet-vermogensrechtelijke, behoorlijk waar te nemen.
Uit de bij het inleidend verzoekschrift gevoegde medische verklaring van [psychiater] , psychiater verbonden aan de kliniek, d.d. 26 december 2016 blijkt dat [appellant] op grond van een psychiatrische ziekte niet in staat is zijn belangen, zowel op financieel als lichamelijk gebied, zelf behoorlijk waar te nemen en dat bij hem paranoïde schizofrenie is gediagnosticeerd. Aan de stelling van [appellant] dat deze verklaring van de psychiater, niet zijnde een behandelplan, buiten beschouwing moet worden gelaten wegens strijd met de richtlijnen van de Artsenfederatie KNMG, gaat het hof voorbij, omdat, wat van deze stelling ook zij, het aan het hof in deze procedure vrij staat om aan deze medische verklaring betekenis toe te kennen en het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid ervan.
Ter zitting is gebleken dat [appellant] zijn financiële huishouding niet op orde had en niet zelfstandig in staat was om hierin verandering te brengen. Zo was enerzijds sprake van diverse schulden tot een totaal bedrag van € 6.041,--. Anderzijds was ook sprake van een recht op achterstallig voedingsgeld zonder dat [appellant] zich daar bewust van was en bewaarde [appellant] aanzienlijke bedragen aan contant geld op zijn kamer. Er lagen bij [appellant] geopende enveloppen met gedateerde post over enkele jaren verzameld op een hoop. Het is de bewindvoerder geweest die een regeling voor de openstaande schulden (waaronder een schuld daterend uit 2009) heeft getroffen en voor de inning van de voedingsgelden heeft zorggedragen. De kliniek heeft op haar beurt er voor gezorgd dat [appellant] zorgtoeslag ontvangt. Op dit moment tracht de huidige bewindvoerder nog bij één schuldeiser, te weten [schuldeiser] , ter zake een openstaande schuld van € 5.840,-- een regeling te treffen. Het hof heeft dan ook de overtuiging dat [appellant] zonder deze professionele hulp zijn financiële zaken niet althans onvoldoende op orde had kunnen krijgen. De situatie van [appellant] , waarin hij duurzaam niet in staat is geweest om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof dan ook dat zijn vermogen onder bewind is gesteld. Gelet op de onbetwiste stelling van de kliniek dat [appellant] , ondanks zijn toezeggingen, geen hulp bij het beheren van zijn financiën heeft gezocht, acht het hof (een) minder verstrekkende maatregel(en) niet geïndiceerd. Ook het feit dat de schulden van [appellant] uit zijn vermogen konden worden afgelost, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Deze situatie maakt, naar het oordeel van het hof, dat [appellant] evenmin in staat wordt geacht om zijn belangen inzake verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding zelfstandig te behartigen. Daarom is de benoeming van een mentor noodzakelijk. Het mentorschap leidt – anders dan in geval van de onvrijwillige opname van [appellant] op grond van de Wet Bopz – op grond van art. 1:453 lid 1 BW tot onbevoegdheid bij [appellant] met betrekking tot kwesties inzake zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Dit neemt niet weg dat de mentor [appellant] zoveel mogelijk dient te betrekken bij behandelbeslissingen. Hij dient daarbij na te gaan in hoeverre [appellant] zelf in staat is om mee te beslissen of zelfstandig – met toestemming van de mentor – te beslissen.
Voorts wijst het hof er op dat door instelling van een mentoraat het zelfbeschikkingsrecht van [appellant] in het kader van de Wet Bopz niet geheel verloren gaat. Zo bepaalt art. 2 lid 5 van de Wet Bopz dat art. 1:453 lid 1 BW niet van toepassing is bij het bepalen van de bereidheid tot opname. De mentor is derhalve niet bevoegd om namens de betrokkene te beslissen tot een onvrijwillige opneming, de uiting van de betrokkene zelf is bepalend. Dat geldt eveneens voor het recht om behandeling te weigeren. [appellant] heeft als wilsonbekwame derhalve het recht om behandeling te weigeren óók als zijn wettelijke vertegenwoordiger wel met de behandeling instemt. Een behandelend arts of psychiater dient deze weigering te respecteren en kan dit enkel doorbreken onder de bij of krachtens de Wet BOPZ gereguleerde voorwaarden voor dwangbehandeling en bijbehorende rechtsbescherming. De instelling van het mentorschap doet daar niet aan af.
De persoon van de bewindvoerder respectievelijk mentor
3.3.4.
Ingevolge art. 1:435 lid 1 BW respectievelijk art. 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind respectievelijk mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder respectievelijk een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon. Ingevolge art. 1:435 lid 3 BW respectievelijk art. 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder respectievelijk de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende respectievelijk de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid kunnen tot bewindvoerder respectievelijk mentor worden benoemd.
3.3.5.
Gesteld en gebleken is dat [appellant] in eerste aanleg geen uitdrukkelijke voorkeur ten aanzien van de te benoemen bewindvoerder dan wel mentor heeft uitgesproken. In appel doet [appellant] dat wel. Het hof zal bij de beoordeling van de te benoemen mentor en bewindvoerder de voorkeur van [appellant] voorop stellen. Er zijn geen gegronde redenen gesteld of gebleken die zich tegen een zodanige benoeming verzetten en die tevens maken dat er aanleiding bestaat om af te wijken van de voorkeur van [appellant] . Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, doch uitsluitend voor zover het de persoon van de bewindvoerder en mentor betreft, en opnieuw rechtdoende [bewindvoering] Bewindvoering te Horst tot bewindvoerder en mentor benoemen. [bewindvoering] Bewindvoering heeft zich daartoe bereid verklaard.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 april 2017 met ingang van 22 maart 2018, doch uitsluitend voor zover de rechtbank Alpha Bewind B.V. tot bewindvoerder en mentor heeft benoemd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
benoemt met ingang van 22 maart 2018 [bewindvoering] Bewindvoering te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder en mentor;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.