CRvB, 09-12-2004, nr. 03/4217 AW
ECLI:NL:CRVB:2004:AR7791
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
09-12-2004
- Zaaknummer
03/4217 AW
- LJN
AR7791
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2004:AR7791, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 09‑12‑2004; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑12‑2004
Inhoudsindicatie
Is de functie van senior beleidsmedewerker bij de afdeling FP & O van de gemeente Winschoten te beschouwen als een voor betrokkene passende functie in de zin van artikel 3 van het hier toepasselijke Sociaal Convenant?
Partij(en)
03/4217 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winschoten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juli 2003, nr. AWB 01/389 AW V02, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 oktober 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.W. Brouwer, advocaat te Groningen, en J.H. Holscher, werkzaam bij de gemeente Winschoten.
II. MOTIVERING
- 1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
- 1.1.
Appellant is op 1 maart 1990 in dienst getreden bij de gemeente Winschoten en was laatstelijk bij deze gemeente werkzaam in de functie van hoofd van de afdeling Personeel & Organisatie (P & O), aan welke functie salarisschaal 11 was verbonden.
In het kader van een in 2000 gerealiseerde reorganisatie is genoemde functie vervallen.
Daaraan voorafgaand heeft gedaagde bij besluit van 21 december 1999, aan appellant bekend gemaakt bij brief van 18 januari 2000, diens verzoek om hem te benoemen als manager van de afdeling Facilitaire zaken, Personeel en Organisatie (FP & O) in de nieuwe organisatie afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
- 1.2.
Bij het bestreden besluit van 28 maart 2001 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant terzake van zijn plaatsing als senior beleidsmedewerker bij de afdeling FP & O in de nieuwe organisatie.
- 1.3.
Bij brief van 8 april 2001 heeft appellant gedaagde laten weten laatstgenoemde functie alsnog te aanvaarden, hoewel hij - naar hij daarbij stelde - nog steeds van mening was dat deze functie niet passend voor hem was.
- 1.4.
Bij besluit van 4 juli 2001 heeft gedaagde appellant met ingang van 16 september 2001 op zijn verzoek eervol ontslag verleend uit zijn functie van senior medewerker bij de afdeling FP & O in verband met het aanvaarden van een functie elders.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het onder 1.2. genoemde besluit niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat het belang van appellant bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil was vervallen nu hij de in geding zijnde functie heeft geaccepteerd en bovendien een functie elders heeft aanvaard. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat de vraag of met het oog op een eventuele schadevergoeding nog procesbelang aanwezig kan zijn, ontkennend dient te worden beantwoord. Daartoe is overwogen dat partijen reeds hebben onderhandeld over het eventueel toekennen van een vergoeding en dat het in de rede had gelegen dat in dat verband was aangestuurd op het nemen van een schadebesluit.
- 3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Naar hij heeft gesteld, is het besluit van gedaagde om hem in de functie van senior beleidsmedewerker FP & O te plaatsen onrechtmatig, aangezien het hier een niet passende functie betrof en zag hij zich tengevolge van dit besluit voor de noodzaak geplaatst een betrekking in Noord-Brabant te aanvaarden. Hierdoor heeft hij aanzienlijke financiële schade geleden, onder meer in verband met de aankoop van een ander huis, welke schade vanwege gedaagde dient te worden vergoed.
- 3.2.
Gedaagde kan zich daarentegen vinden in de uitspraak van de rechtbank, waartoe met name is aangevoerd dat causaal verband ontbreekt tussen het bestreden besluit en de door appellant gestelde schade.
- 4.
De Raad overweegt dat zijn vaste jurisprudentie inhoudt dat in een geval als dit het enkele feit dat door de betrokkene wordt gesteld - en niet op voorhand volstrekt onaannemelijk is - dat tengevolge van het door hem bestreden besluit schade is geleden die hem dient te worden vergoed, voldoende grond vormt om nog een belang van betrokkene bij een inhoudelijke beoordeling door de rechter van het geschil en een daaruit mogelijk volgende vernietiging van het bestreden besluit, aanwezig te achten. De omstandigheden van dit geval bieden geen basis om hierover te dezen anders te oordelen. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt.
- 5.
Gelet op het verzoek dienaangaande van partijen en in aanmerking genomen dat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft zal de Raad het bestreden besluit aan een inhoudelijke toetsing onderwerpen.
- 5.1.
Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of de functie van senior beleidsmedewerker bij de afdeling FP & O van de gemeente Winschoten kan worden beschouwd als een voor appellant passende functie in de zin van artikel 3 van het hier toepasselijke Sociaal Convenant. Ingevolge dit artikel wordt onder een zodanige functie verstaan: een betrekking die de werknemer redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. Onder persoonlijkheid, vooruitzichten en omstandigheden kunnen onder meer worden verstaan: interesse, capaciteit, ervaring, leeftijd, gezondheids-toestand, gezinsomstandigheden, scholing, salaris, salarisaanspraken en vastgelegde promotiemogelijkheden.
- 5.2.
Appellant heeft in het bijzonder aangevoerd dat gezien de gronden waarop hij door gedaagde niet geschikt is geacht voor de functie van manager van de afdeling FP & O, hij door gedaagde eveneens ongeschikt had moeten worden geacht voor de onderhavige functie van senior beleidsmedewerker. Daartoe is erop gewezen dat blijkens de beschrijving van deze laatste functie tot het taakveld onder meer behoort het opvangen van relevante signalen uit de organisatie en dat tot de functie-eisen onder meer behoren sociale vaardigheid en creativiteit, gevoel voor teamgeest en het bezitten van overtuigingskracht.
- 5.3.
Gedaagde heeft hiertegen ingebracht dat appellant wel geschikt was voor zijn oude functie van hoofd van de afdeling P & O, maar niet voor de nieuwe functie van manager van de afdeling FP & O. In deze laatste functie worden hogere eisen gesteld ten aanzien van managementvaardigheden dan in de oude functie van appellant. In die oude functie behoefde aan slechts zes, grotendeels zelfstandig werkende personen leiding te worden gegeven en werden vooral vakinhoudelijke kwaliteiten gevraagd, waarover appellant onmiskenbaar beschikt. In de nieuwe functie van manager wordt leiding gegeven aan 25 personen en ontbreekt een vakinhoudelijke component. Dat appellant voor deze functie is afgewezen, brengt geenszins mee dat de functie van senior beleidsmedewerker niet geschikt voor hem is, aldus gedaagde.
- 5.4.
Gelet op hetgeen gedaagde terzake naar voren heeft gebracht valt naar het oordeel van de Raad niet in te zien dat appellant om redenen als door hem aangegeven door gedaagde niet op goede gronden geschikt kon worden geacht voor de functie van senior beleidsmedewerker bij de afdeling FP & O. Aannemelijk is voorts dat de werkzaamheden die in de functie van senior beleidsmedewerker moeten worden verricht goeddeels overeenkomen met een zeer belangrijk deel van de werkzaamheden in de functie die appellant tot de reorganisatie vervulde. Weliswaar bevat de functie van senior beleidsmedewerker anders dan die oude functie geen leidinggevende aspecten maar dit levert op zichzelf geen grond op om deze functie als niet passend voor appellant te beschouwen. Nu deze functie voorts in salarisschaal 10 is ingedeeld, kan de Raad niet tot de conclusie komen dat gedaagde deze functie ten onrechte als voor appellant passend heeft aangemerkt. De Raad acht hierbij nog van belang dat het onder 1.1. genoemde besluit van gedaagde om appellant niet te benoemen als manager van de afdeling FP & O hier als een in rechte vaststaand gegeven dient te worden gezien.
- 6.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard. Dit laatste brengt mee dat het verzoek van appellant om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van schade die appellant stelt te hebben geleden, dient te worden afgewezen.
- 7.
Mede gelet op de omstandigheid dat gedaagde bij de rechtbank heeft bepleit het beroep van appellant bij gebreke van belang niet-ontvankelijk te verklaren en de rechtbank - ten onrechte - dienovereenkomstig heeft beslist, vindt de Raad aanleiding om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Wijst af het verzoek van appellant om schadevergoeding toe te kennen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- , te betalen door de gemeente Winschoten;
Bepaalt dat de gemeente Winschoten aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 175,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
HD
- 29.11.