Rb. Amsterdam, 24-01-2012, nr. 13/676372-11 (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV2292
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
13/676372-11 (Promis)
- LJN
BV2292
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV2292, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑01‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld voor doodslag tot 12 jaar gevangenisstraf. Doodslag op Krugerplein.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/676372-11 (Promis)
Datum uitspraak: 24 januari 2012
op tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [1988],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [plaats], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zwaag Hoorn' te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.C. Honig, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
- 1.
hij op of omstreeks 01 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een vuurwapen een of meer kogel(s) in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
2.
hij op of omstreeks 01 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een wapen van categorie II en/of III, te weten een vuurwapen, en/of munitie van categorie II en/of III, te weten een (aantal) kogel(s), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Zakelijk weergegeven heeft zij dit standpunt als volgt onderbouwd.i
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) onenigheid had met de broer van verdachte. Er zijn aanwijzingen dat de onenigheid over drugs ging en dat het slachtoffer in verband daarmee nog geld tegoed had van de broer van verdachte. Er zijn voldoende aanwijzingen dat deze omstandigheden ertoe hebben geleid dat het slachtoffer en verdachte elkaar op 1 mei 2011 twee maal hebben getroffen, waarbij de laatste confrontatie fataal is geworden voor het slachtoffer.
Op 1 mei 2011 is het slachtoffer samen met een vriend naar het huis van verdachte gegaan. Het slachtoffer ging geld halen bij verdachte. Verdachte heeft toen vanuit zijn woning het slachtoffer bedreigd met de woorden dat hij hem zou doodschieten. Op dat moment had hij een vuurwapen voorhanden. Uit het dossier blijkt dat verdachte toen ook meermalen telefonisch contact heeft gehad met zijn broer en dat hij dus kennelijk overleg heeft kunnen plegen over zijn handelingen. Een vooropgezet plan lijkt zeer wel denkbaar en er zijn ook aanwijzingen voor, maar is niet met zekerheid vast te stellen.
Verdachte is vervolgens diezelfde dag zwaar bewapend naar het Krugerplein gewandeld en heeft daar het slachtoffer zien staan. Hij is tot dicht bij het slachtoffer gelopen en heeft een vuurwapen getrokken en hem van dichtbij neergeschoten. Zelfs toen het slachtoffer al op de grond lag heeft verdachte nog doelbewust en gericht meerdere schoten gelost vanaf korte afstand, op het bovenlijf van het slachtoffer. Het slachtoffer is later in het ziekenhuis overleden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er sprake is van moord. Verdachte besluit in zijn woning niet de politie te bellen over het feit dat het slachtoffer en zijn vriend voor zijn deur hebben gestaan, maar om de woning te verlaten met een (door)geladen vuurwapen bij zich waarmee hij het slachtoffer kon neerschieten. Er is derhalve sprake van doelbewust en gericht handelen en niet van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Op het moment dat verdachte het slachtoffer ziet, had hij nog de mogelijkheid om zich om te draaien en weg te lopen. Tot slot had verdachte ook nog de mogelijkheid na te denken en zich te bezinnen tijdens de uitvoering van zijn daad nu er voldoende tijd heeft gezeten tussen de schoten. Na het eerste schot had hij zijn handelingen kunnen staken.
Hij heeft dus voldoende tijd en gelegenheid gehad om tussentijds zijn consequenties te overzien en het nodige te verrichten om op zijn daad terug te komen. Ook dat verdachte, na het incident tijdens zijn vlucht telefonisch contact heeft met een persoon en tegen hem zei 'het is geklaard' of 'ik heb het geklaard', levert een indicatie op voor moord.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is, zakelijk weergegeven, het navolgende verweer gevoerd.ii
Verdachte erkent dat hij op 1 mei 2011 [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Er is echter geen sprake van moord, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Er heeft met het slachtoffer eerst een confrontatie bij de voordeur van de woning van verdachte plaatsgevonden waarbij verdachte zich ernstig bedreigd voelde. Hij wilde daarna naar zijn ouders in Amsterdam Noord. Verdachte heeft vervolgens zijn huis niet verlaten met een pistool dat reeds was doorgeladen. Hij was op zijn hoede voor het slachtoffer, maar was niet in de vaste veronderstelling het slachtoffer tegen te komen en de confrontatie met hem aan te gaan. Ook op het moment dat hij het slachtoffer tegenkwam heeft hij niet dit idee gehad. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer een mes bij zich droeg, het mes trekt en het aan verdachte toont. Verdachte toont dan zijn wapen aan het slachtoffer maar deze komt op hem af waarop verdachte gedreven vanuit angst schiet. Het slachtoffer valt en verdachte schiet nogmaals twee keer. Verdachte heeft uit noodweer zijn wapen gepakt met de bedoeling het slachtoffer af te schrikken, niet om hem te doden. Door de bedreiging met het mes voelt verdachte zich belaagd en aangevallen en ziet geen mogelijkheid om te ontkomen aan een aanval van zijn belager [slachtoffer], waarop hij schiet. Er was dus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer en een andere mogelijkheid om te ontkomen aan de aanval dan door te schieten was er niet. Een en ander heeft zich afgespeeld binnen luttele seconden en verdachte heeft geen enkel moment van kalm beraad en rustig overleg gehad. Daarnaast is in dit kader van belang dat niet gebleken is welk schot uiteindelijk fataal is geweest voor het slachtoffer.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.iii
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Op 1 mei 2011 zegt het slachtoffer tegen zijn vriend [vriend van slachtoffer] dat hij nog even naar iemand wil om geld te halen. Bij verdachte, die op dat moment verblijft in het huis van zijn zus in Amsterdam Oost, aangekomen belt het slachtoffer aan.iv Verdachte zegt door het raam dat ze weg moeten gaan.
Het slachtoffer en [vriend van slachtoffer] gaan echter niet weg en wachten totdat zij het trappenhuis in kunnen en bellen aan bij verdachte. Verdachte doet de deur niet open en uiteindelijk gaan het slachtoffer en [vriend van slachtoffer] weg.v
Diezelfde middag, kort na het voorval, verlaat verdachte het huis van zijn zus. Verdachte heeft een geladen (maar (nog) niet doorgeladen) vuurwapen bij zich en draagt deze in een klein zwart schoudertasje. Verdachte gaat vanaf het huis van zijn zus richting het Krugerplein. Op de hoek van de apotheek ziet verdachte het slachtoffer staan ter hoogte van een fiets met de groene fietstassen, welke enkele meters van de hoek tegen de gevel is geplaatst. vi De rechtbank leidt hieruit af dat er sprake was van een korte afstand tussen verdachte en het slachtoffer. Op het moment dat verdachte en het slachtoffer elkaar tegenkomen, draagt het slachtoffer een koksmes bij zich.vii Verdachte haalt zijn wapen uit zijn tasje en laadt dit door. Verdachte schiet vervolgens op het slachtoffer.viii Het slachtoffer wordt getroffen en komt gestrekt op de grond terecht. Verdachte heeft vervolgens het mes van het slachtoffer in zijn handen. De rechtbank kan niet vaststellen hoe verdachte het mes in zijn handen heeft gekregen. Vervolgens vuurt verdachte nog twee schoten op het slachtoffer af, waarvan er één het lichaam van het slachtoffer raakt.
Na het schietincident loopt verdachte rustig weg. Hierbij draait hij zich nog een keer om en gooit het mes richting het slachtoffer. Hij stopt vervolgens zijn vuurwapen weg.ix Voordat verdachte wordt aangehouden op de Platanenweg heeft hij zich ontdaan van zijn vuurwapen.x
De politie heeft op 1 mei 2011 om 14:38 uur een melding ontvangen dat er een schietincident heeft plaatsgevonden op het Krugerplein. Ter plaatse treffen zij een man op de grond aan, van wie later blijkt dat dit het slachtoffer is. Zij zien en horen dat het slachtoffer naar adem snakt. Zij zien dat het slachtoffer een klein gaatje ter hoogte van zijn hartstreek heeft en een klein gaatje in zijn buikstreek. Later zien zij dat er ook een klein rond gaatje aan de linkerzijkant van het slachtoffer zit.xi
Het slachtoffer wordt van de plaats delict naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam gebracht, waar hij op 1 mei 2011 komt te overlijden.xii Uit het pathologisch onderzoek blijkt dat er letsel is bij het slachtoffer, recent opgelopen door inwerking van heftig uitwendig perforerend geweld, zijnde één inschot en één doorschot in de buik en de borst. Ten gevolge van deze letsels is inwendig en uitwendig fors bloedverlies opgetreden.
De patholoog concludeert dat het intreden van de dood zonder meer wordt verklaard door verbloeding, en al zeker in combinatie met functieverlies van de linkerlong, ten gevolge van schotletsels, één inschot en één doorschot.xiii
Bij nader onderzoek van de plaats delict, op 1 mei 2011, worden in totaal drie hulzen gevonden, een gedeformeerd projectiel en lood en manteldelen van een projectiel.xiv Daarnaast is door de patholoog die de sectie op het slachtoffer heeft verricht een stuk projectiel overhandigd aan de politie dat uit het lichaam van het slachtoffer afkomstig is.xv Onderzoek wijst uit dat de drie hulzen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen. De kogels - oftewel de projectielen - zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afgevuurd uit één en dezelfde loop. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Browning Kort. Het merk kan niet worden vastgesteld nu de afvuursporen in de kogels bij meerdere merken en type vuurwapens passen.xvi
Gelet op de conclusies van het rapport dat door de deskundigen R.C. Roepnarain en M.E. Bestebreurtje is opgemaakt, heeft verdachte een vuurwapen van categorie II of III, zoals weergegeven in artikel 2, eerste lid, Categorie II of III van de Wet wapens en munitie, voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen is strafbaar gesteld bij voornoemde wettelijke bepaling.
4.3.2.
Bespreking van de verweren
Ten aanzien van de voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad - na kalm beraad en rustig overleg - vereist dat vast komt te staan dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging heeft gehandeld maar tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij heeft de Hoge Raad bepaald dat het besluit om iemand te doden betrekkelijk kort voor de uitvoering kan worden genomen. Het is aldus niet noodzakelijk dat de verdachte tevoren een plan heeft gehad om iemand te doden.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel uit het dossier naar voren komt dat er sprake was van onenigheid tussen verdachte en het slachtoffer, het dossier onvoldoende overtuigende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte voordat hij het slachtoffer op of bij het Krugerplein tegenkwam het vooropgezette plan had om het slachtoffer van het leven te beroven, wat zou kunnen wijzen op kalm beraad en rustig overleg. In het bijzonder is niet gebleken dat verdachte nog voordat hij de woning had verlaten of reeds op zijn weg naar het Krugerplein het voornemen had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven.
Ook overigens ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor de aanname van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte. Toen verdachte het slachtoffer zag staan, op korte afstand, heeft hij zijn vuurwapen uit zijn schoudertasje gehaald, het vuurwapen doorgeladen en vervolgens gericht op het slachtoffer. Gezien de zeer snelle aaneenschakeling van deze gebeurtenissen, zoals hierboven onder 4.3.1 weergegeven, is niet komen vast te staan dat verdachte gelegenheid heeft gehad zich te beraden op zijn voorgenomen daad en de gevolgen daarvan te overzien, zoals door de officier van justitie is betoogd. De rechtbank constateert dat het slachtoffer door verdachte in een ogenblikkelijke opwelling is doodgeschoten. Dat er op zichzelf tussen het eerste en het tweede schot enige tijd, hoe gering ook, is verstreken leidt niet tot een andere conclusie nu bovendien niet vaststaat of is gebleken als gevolg van welk schot of welke schoten de dood van het slachtoffer is ingetreden.
De rechtbank acht daarom niet wettig bewezen de primair onder 1 ten laste gelegde moord, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, vervat in de bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte
- 1.
op 1 mei 2011 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen kogels in de borst en buik van voornoemde [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
- 2.
op 1 mei 2011 te Amsterdam een wapen van categorie II of III, te weten een vuurwapen en munitie van categorie II of III, te weten kogels, voorhanden heeft gehad.
6. De strafbaarheid van de feiten en verdachte (beroep op noodweer/noodweerexces)
6.1.
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsvrouw, zoals ook onder 4.2 weergeven, aangevoerd dat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
In de week voorafgaande aan het fatale incident op 1 mei 2011, is de spanning tussen verdachte en het slachtoffer meermalen opgelopen. Het slachtoffer heeft verdachte benaderd voor geld en op een bepaald moment is er een treffen geweest in het trappenhuis alwaar het slachtoffer verdachte heeft bedreigd met een mes. Ook op 1 mei 2011 heeft het slachtoffer verdachte opgezocht bij het huis van de zus van verdachte en heeft verdachte daar met de dood bedreigd. Diezelfde dag heeft vervolgens nog een confrontatie plaatsgevonden.
Verdachte wilde naar het huis van zijn ouders in Amsterdam Noord gaan en is het slachtoffer tegen gekomen. Vaststaat dat het slachtoffer een mes bij zich droeg. Zodra het slachtoffer verdachte ziet, heeft hij het mes tevoorschijn getrokken.
Verdachte haalt vervolgens zijn wapen uit zijn tas en in plaats van dat het slachtoffer schrikt, loopt hij juist de richting op van verdachte. Aan het vereiste van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is hiermee voldaan. Verdachte laadt vervolgens zijn wapen en schiet drie maal. Het slachtoffer heeft een mes in zijn hand en verdachte een wapen, in die zin kan gesproken worden van gelijke krachten. Verdachte ziet op dat moment geen andere mogelijkheid om te ontkomen aan de aanval die op hem gericht is, afkomstig van het slachtoffer. Als hij weg zou lopen, kon hij in zijn rug gestoken worden. Het was, aldus verdachte, 'hij of ik'. Verdachte is in 2009 zelf als slachtoffer betrokken geraakt bij een steekincident, als gevolg waarvan hij meerdere keren moest worden geopereerd. Bij verdachte is de diagnose PTSS gesteld. Het zien van het mes van het slachtoffer bracht hem in een angsttoestand die heftiger is dan bij de gemiddelde burger. Hierdoor verkeerde verdachte in een hevige gemoedstoestand die was veroorzaakt door de voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding door het slachtoffer. Uit die hevige gemoedsbeweging is zijn eventuele excessieve reactie te verklaren. Hij heeft zijn handelen niet meer kunnen controleren en gedreven uit angst heeft hij, nadat hij het pistool doorlaadde, deze gericht op het slachtoffer en hem dodelijk geraakt. Daarnaast viel slachtoffer verdachte al langer lastig omdat hij geld van hem wilde. Verdachte voelde zich belaagd en aangevallen.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, gezien haar standpunt dat verdachte schuldig is aan moord, geconcludeerd dat er geen sprake is van een noodweersituatie en evenmin van noodweerexces.
Het enkel bij zich dragen van een mes door het slachtoffer is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De stekende bewegingen die volgens verdachte gemaakt zouden zijn ten aanzien van verdachte blijken niet uit het dossier.
Verdachte wist heel goed wat hij deed die dag. Dit blijkt onder andere uit de woorden die hij ten tijde van het plegen van het aan hem ten laste gelegde heeft gebezigd, en ook uit het feit dat hij na het incident rustig is weggelopen. Hierdoor kan een hevige gemoedsbeweging niet vastgesteld worden. Zelfs indien al sprake zou zijn geweest van de door verdachte gestelde hevige gemoedsbeweging, die veroorzaakt zou zijn door de aanranding door het slachtoffer, dan nog zou, aldus uw rechtbank in een uitspraak van 2 december 2010 in een vergelijkbare casus, het op korte afstand door het hoofd en het lichaam schieten van een op de grond liggend, gewond, ongewapend slachtoffer niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding beweerdelijk veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet verdachte aannemelijk maken dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich diende te verdedigen en dat zijn verdediging noodzakelijk en proportioneel was.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van deze zaak en de verweren onder 4.3.1 de loop van de gebeurtenissen op die bewuste middag beschreven op basis van de vaststaande wettige bewijsmiddelen.
De verdediging gaat ter onderbouwing van het beroep op noodweer uit van de verklaring van verdachte dat hij vanaf de Krugerstraat richting het Krugerplein liep, dat hij het slachtoffer zag toen hij bij de apotheek de hoek om ging, het slachtoffer ter hoogte stond van de fiets met de groene fietstassen die op enkele meters van de hoek tegen de gevel was geplaatst, dat het slachtoffer met versnelde pas op verdachte kwam aflopen met het mes voor zich uit en dat verdachte toen de rits van zijn tasje heeft open gemaakt, zijn vuurwapen heeft gepakt en doorgeladen en vervolgens op het slachtoffer heeft geschoten.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer eerst het mes heeft getrokken en getoond en vervolgens op verdachte is toegelopen. Met uitzondering van de verklaring van de verdachte, heeft de rechtbank hiervoor in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen. Hierbij komt het volgende. De rechtbank heeft op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting onder 4.3.1 vastgesteld dat er sprake was van een korte afstand tussen verdachte en het slachtoffer. Wanneer ervan zou worden uitgegaan dat er sprake was van een korte afstand tussen verdachte waarbij het slachtoffer met versnelde pas op verdachte af kwam lopen met het mes in zijn hand, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte het slachtoffer in die positie zou hebben kunnen beschieten, nu hij daarvoor nog enkele handelingen moest verrichten om te kunnen schieten, zoals verdachte heeft verklaard (te weten: het openritsen van het schoudertasje, het daaruit halen van het vuurwapen, het doorladen daarvan en het richten daarmee op het slachtoffer). Ten slotte heeft getuige [getuige 1] verklaard dat het slachtoffer niet met een mes in zijn hand stond op het moment dat verdachte naar het slachtoffer toe liep en met zijn vuurwapen op hem schoot.
De omstandigheid dat er tussen verdachte en het slachtoffer eerdere confrontaties zijn geweest, waaronder op de dag van het schietincident, is op zichzelf - ook indien het slachtoffer bij die eerdere confrontatie een mes bij zich droeg - onvoldoende om te concluderen dat er op het moment van het treffen van verdachte en het slachtoffer op of bij het Krugerplein sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor verdachte.
Nu de rechtbank uitgaat van een andere lezing van de feiten dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer moet daarom worden verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer en dat derhalve het verweer op noodweer wordt verworpen. Er bestaan echter ook situaties waarbij, ondanks het niet meer bestaan van een aanval, toch een verdediging is of blijft toegelaten. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen verdedigingshandelingen die verricht zijn geheel na de tijd waarin het recht tot verdediging bestond, nog verontschuldigbaar zijn. Wel moet blijken dat de aanval de oorzaak is van de hevige gemoedsbeweging en de hevige gemoedsbeweging de oorzaak van de disproportionele verdediging.
Niet is uit het dossier of ter terechtzitting gebleken dat er sprake is geweest van een aanval van het slachtoffer op verdachte en derhalve evenmin van een aanval die reeds was beëindigd. Nog daargelaten dat er in het geheel geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer is de rechtbank op grond van de onder 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd van oordeel dat geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Ook overigens is daarvan niet gebleken. De verdediging heeft wel gesteld dat daarvan sprake was mede naar aanleiding van de gevolgen van een steekpartij waarvan verdachte in 2009 zelf slachtoffer was geworden, maar over de aard en de intensiteit van de gestelde hevige gemoedsbeweging op het moment van schieten is niets komen vast te staan.
Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregelen
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren, met aftrek van voorarrest.
Samengevat weergegeven onderbouwt de officier van justitie de hoogte van de strafeis als volgt.
Terwijl het slachtoffer op het Krugerplein stond, werd hij door verdachte op een kille wijze neergeschoten. Verdachte heeft door zijn handelen een jongeman het meest fundamentele recht, namelijk dat op leven, ontnomen. Het heeft zich afgespeeld op klaarlichte dag, op de openbare weg, midden in een drukke woonwijk. Dit brengt angst gevoelens en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad dat als moordwapen gebruikt is.
Voorts vordert de officier van justitie de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de beslaglijst vordert de officier van justitie de goederen onder de nummers 5 tot en met 11 en 15 aan de rechthebbende te retourneren. De goederen onder de nummers 13, 16, 17, 18, 19, 25 en 26 dienen te worden onttrokken aan het verkeer, terwijl de goederen onder de nummers 1, 2, 3, 4, 12, 14, 20, 21, 22, 23, 24 en 27 tot en met 72 bewaard moeten worden ten behoeve van de rechthebbende.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 1 mei 2011 gaat verdachte op klaarlichte dag willens en wetens de straat op met een geladen wapen. Daarmee aanvaardt hij bewust het risico dat hij dit wapen ook daadwerkelijk zal gaan gebruiken. Verdachte creëert hierdoor in de eerste plaats zelf een situatie waar de maatschappelijke veiligheid in het geding is. Op het moment dat hij het slachtoffer op straat tegenkomt schroomt hij vervolgens niet om het wapen te gebruiken en lost hij meerdere schoten op het slachtoffer in een woonomgeving en in de directe nabijheid van publiek. Er is hierdoor ook gevaar ontstaan voor anderen en heeft hij de gevoelens van algemene veiligheid in gevaar gebracht. Verdachte gaat er van door en het slachtoffer blijft dodelijk gewond achter. De toegesnelde mensen worden geconfronteerd met de zeer ernstig gewonde man en bellen met het alarmnummer. Korte tijd later start een ter plaatse gekomen verbalisant de reanimatie. Desondanks overlijdt het jonge - immers 32 jaar oude - slachtoffer die dag in het ziekenhuis.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zelfs nadat het slachtoffer na het eerste schot volkomen weerloos op de grond was gevallen, zonder mededogen en van korte afstand nog twee keer heeft geschoten op het slachtoffer. Vervolgens is hij rustig weggelopen, heeft het mes richting slachtoffer gegooid en heeft zich daarna ontdaan van zijn wapen. Verdachte heeft door zijn handelen het meest fundamentele recht van het slachtoffer ontnomen, namelijk dat op leven. Door het uiterst gewelddadige handelen van verdachte is de rechtsorde ernstig geschokt.
Daarnaast blijkt uit de slachtofferverklaring van de vader van het slachtoffer dat het incident een grote impact heeft op hem en zijn gezin en aan hen groot en onherstelbaar leed heeft toegebracht. Het slachtoffer was de spilfunctie binnen het gezin. De ouders hebben aangegeven dat het onverdraaglijk is als ouders hun kinderen moeten begraven.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict volledig toerekeningsvatbaar was. Uit het psychiatrisch onderzoek d.d. 4 oktober 2011 van verdachte opgesteld door drs. O.M. den Held komt naar voren dat verdachte kenmerken/symptomen vertoont die voorkomen in het kader van een post traumatische stress stoornis, maar dat verdachte niet aan voldoende criteria voldoet om deze diagnose te kunnen stellen, evenmin ten aanzien van zijn handelen zoals ten laste gelegd.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, is hij niet eerder met justitie in aanraking geweest wegens het plegen van een misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting enerzijds naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank niet moord, maar doodslag bewezen acht. Anderzijds rekent de rechtbank deze doodslag aan verdachte zeer zwaar toe op grond van de vorenstaande overwegingen waarbij slechts na te noemen vrijheidsbenemende straf van lange duur passend en geboden wordt geacht.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: drie kogelpunten en drie hulzen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1. en 2. bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: het koksmes dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade ingediend voor een bedrag van € 8.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit de kosten van de begrafenis van het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder
- 1.
bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 8.750,- (zegge achtduizend zevenhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2011 (zijnde de datum van de factuur van de begrafenisonderneming), tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
- 1.
doodslag;
- 2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, of een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, d.d. 16 december 2011, onder de nummers 13, 16, 17, 18, 19, 25 en 26 weergegeven voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, d.d. 16 december 2011, onder de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 15 weergegeven voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, d.d. 16 december 2011, onder de nummers 1, 2, 3, 4, 12, 14, 20, 21, 22, 23, 24 en 27 tot en met
72 weergegeven voorwerpen.
Wijst de vordering van [benadeelde partij], wonende op het adres [adres], [plaats], toe tot € 8.750,- (zegge achtduizend zevenhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 8.750,- (zegge achtduizend zevenhonderd vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 mei 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 78 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.R.S. Piekhaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2012.
- i.
Requisitoir, voorgelezen en aan de rechtbank overlegd ter zitting van 10 januari 2012, als bijlage aan het proces-verbaal van de zitting gehecht.
ii Pleitaantekeningen, voorgelezen en aan de rechtbank overgelegd ter zitting van 10 januari 2012, als bijlage aan het proces-verbaal van de zitting gehecht.
iii De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in de dossiers.
iv Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting; Een verhoor van getuige [vriend van slachtoffer] d.d. 1 december 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
- v.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
vi Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting; Pagina C6 (proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2011), Bijlage, pagina B, onderste foto.
vii Een verhoor van getuige [vriend van slachtoffer] d.d. 1 december 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank; Pagina I 46 (kennisgeving van inbeslagneming); Pagina 8 (niet doorgenummerde pag.) van een deskundigenrapport, met zaaknummer 2011.04.29.115 en aanvraagnummer 007, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 9 januari 2012, opgemaakt door de beëdigde deskundige dr. ir. J. van der Weerd.
viii Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting; Pagina C4 (proces-verbaal van bevindingen).
ix Een verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 6 oktober 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank; een verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 7 oktober 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
- x.
Pagina A1 1 (proces-verbaal van aanhouding); Pagina D10 (proces-verbaal van bevindingen).
xi Pagina D1 (proces-verbaal van bevindingen).
xii Pagina D1 (proces-verbaal van bevindingen); pagina D13 (een geschrift van lijkschouwer U.J.L. Reijnden); Pagina D79 (aangifte van overlijden).
xiii Pagina's C80 tot en met C83 van een deskundigenrapport met een bijlage, met zaaknummer 2011.04.29.115 en sectienummer 2011136, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 31 augustus 2011, opgemaakt door de beëdigde deskundige dr. P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, pag. C77 tot en met C82. Bijlage I, pagina's C83 tot en met C88.
xiv Pagina C4 (proces-verbaal van bevindingen); pagina's I 45, I 46 en I 47.
xv Pagina C81 van een deskundigenrapport met een bijlage, met zaaknummer 2011.04.29.115 en sectienummer 2011136, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 31 augustus 2011, opgemaakt door de beëdigde deskundige dr. P.M.I. van Driessche, arts en patholoog; Pag. 38 (kennisgeving van inbeslagneming).
xvi Pagina C32, C47 en C48 van een deskundigenrapport met bijlagen, met zaaknummer 2011.04.29.115 en aanvraagnummers 004 en 005, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 14 november 2011, opgemaakt door de beëdigde deskundigen ing. R.C. Roepnarain en ing. M.E. Bestebreurtje. Bijlage, pagina's C50 tot en met C63 en vakbijlage, pagina's C64 tot en met C76.