Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-02-2016, nr. 200.172.595
ECLI:NL:GHARL:2016:1492
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-02-2016
- Zaaknummer
200.172.595
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:1492, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑02‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Wijziging kinderalimentatie. Bewust afgeweken van wettelijke maatstaven. Geen grond om door partijen in ouderschapsplan overeengekomen kinderalimentatie te wijzigen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.172.595
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 269353)
beschikking van 25 februari 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.G. Bollen te Groenlo, gemeente Oost Gelre.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 2 juli 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 7 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Buijsrogge van 4 januari 2016 met producties 1 tot en met 3, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Bollen van 6 januari 2016 met producties 1 en 2, ingekomen op 7 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is op 16 september 2011 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
verder gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen, die hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw.
3.3
Bij echtscheidingsbeschikking van 24 augustus 2011 heeft de rechtbank Zutphen, voor zover hier van belang, bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 550,- per kind per maand dient te voldoen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het tussen partijen gesloten en op 24 juli 2011 ondertekende echtscheidingsconvenant met als bijlage het ouderschapsplan als in de beschikking opgenomen moet worden beschouwd en dat hetgeen tussen hen is overeengekomen als ingelast geldt en van de beschikking deel uitmaakt, voor zover daarover in het dictum niet reeds is beslist.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: de kinderalimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2014 vast te stellen op € 225,- per kind per maand afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof het beroep van de man niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
5. De motivering van de beslissing
5.1
In voormeld ouderschapsplan van 24 juli 2011 is ten aanzien van de kinderalimentatie onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 1. De kinderen
(…)
1.4.
Kinderalimentatie
De man zal als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw betalen een bedrag van € 550,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van 1 september 2011.
Niet de wettelijke indexering is van toepassing, doch een vaste jaarlijkse indexering van 1%, voor het eerst per 1 januari 2012.
Partijen hebben uitgebreid overleg gevoerd over een niet-wijzigingsbeding en zij wensen een dergelijk beding in dit echtscheidingsconvenant vast te leggen. Zij komen derhalve overeen dat hetgeen in dit artikel ter zake kinderalimentatie is bepaald niet bij een rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een verandering van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. Van een dergelijke situatie kan sprake zijn indien het belang van de kinderen dit uitdrukkelijk vergt.
Partijen wensen vast te leggen dat zij overwegen om de kinderalimentatieaanspraken van de vrouw te verzekeren door middel van een zogenaamde ‘alimentatiepolis’. Zij zullen zich daaromtrent nog nader oriënteren. Indien tot het afsluiten van een dergelijke verzekering wordt gekomen zal de man de premie van deze verzekering betalen. In dat geval komen de bestaande overlijdensrisicoverzekeringen te vervallen.
Er is sprake van een spaarvorm voor de kinderen bij de Rabobank. De maandelijkse termijn daarvan bedraagt € 25,-- per kind. Partijen komen overeen dat voortaan de vrouw deze maandelijkse inleg voor de beide kinderen zal betalen. Het beheer van deze spaarvorm voor de kinderen komt te berusten bij de vrouw. Partijen zullen regelen dat opnames alleen kunnen plaatsvinden met
de handtekening van beide partijen. De vrouw zal de man op de hoogte houden van de mutaties op deze rekening c.q. deze spaarvorm.(…)”
5.2
Vast staat dat partijen bij de in het ouderschapsplan overeengekomen kinderalimentatie bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. In een dergelijk geval dient ten aanzien van een wijzigingsverzoek artikel 1:159 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar analogie te worden toegepast. Ingevolge het bepaalde in dit artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud in een geval waarin bewust van de wettelijke maatstaven wordt afgeweken slechts dan door een latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd, indien sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst mag worden gehouden en dat de wederpartij in het licht van alle dan bestaande omstandigheden ongewijzigde instandhouding daarvan niet mag verwachten. Bij de beoordeling hiervan dient de rechter zoveel mogelijk aan te sluiten bij wat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond. Op de man ligt een zware stel- en bewijsplicht.
5.3
De man heeft drie gronden aangevoerd voor zijn verzoek de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2014 nader vast te stellen op € 225,- per kind per maand.
5.4
Ten eerste stelt de man dat in de thans geldende kinderalimentatie een bedrag voor partneralimentatie is verdisconteerd. Volgens de man konden de vrouw en hij het niet eens worden over de hoogte van de partneralimentatie en heeft hij uiteindelijk ingestemd met het verzoek van de vrouw om een hogere kinderalimentatie. Volgens de man hebben partijen niet bewust geanticipeerd op een mogelijke samenwoning van de vrouw met een nieuwe partner; het was niet bedoeling dat de verkapte partneralimentatie dan in stand zou blijven. De man ging ervan uit dat ingeval de vrouw daadwerkelijk zou gaan samenwonen de kinderalimentatie gewijzigd zou kunnen worden en vastgesteld zou worden met inachtneming van de wettelijke maatstaven.
5.5
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. Zij stelt dat partijen welbewust hebben geanticipeerd op een mogelijke samenwoning; ook in dat geval zou de kinderalimentatie in haar geheel in stand blijven. Volgens de vrouw wilden partijen niet de verplichting hebben om elkaar verantwoording te moeten af leggen over de wijze van leven en inkomen. De vrouw verwijst daarbij naar een overgelegd e-mailbericht van 14 juli 2011 van partijen aan de mediator waarin staat “wij willen beiden dat de bedragen niet gewijzigd kunnen worden in de toekomst. Hoe wij ook gaan leven.”
5.6
Naar het oordeel van het hof heeft de man niet voldaan aan de op hem rustende zware stel- en bewijsplicht. Uit de stukken blijkt niet dat partijen niet hebben geanticipeerd op een mogelijke samenwonen door de vrouw. Integendeel zelfs, want uit het door de vrouw overgelegde e-mailbericht van 14 juli 2011 blijkt juist dat partijen niet wilden dat de bedragen genoemd in het convenant in de toekomst gewijzigd zouden kunnen worden, hoe partijen ook zouden gaan leven. Voor zover de man stelt dat hieronder niet valt de situatie dat de vrouw zou gaan samenwonen met een nieuwe partner blijkt dit niet uit het ouderschapsplan en ook niet uit overige stukken. Naar het oordeel van het hof hebben partijen dan ook bewust geanticipeerd op een (mogelijke) samenwoning van de vrouw met een nieuwe partner. Die samenwoning betekent dan ook niet een ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW.
5.7
Ten tweede stelt de man dat het inkomen van de vrouw is gestegen, zodat zij in staat is - althans moet worden geacht - de helft van de kosten van de kinderen voor haar rekening te nemen. Niet valt in te zien waarom de vrouw slechts een parttime arbeidsovereenkomst van 50% heeft, zeker ook niet gezien de leeftijd van de kinderen, die steeds zelfstandiger worden.
5.8
De vrouw voert aan dat al zou zij meer gaan werken, dit - zeker gezien haar relatief lage verdiencapaciteit - nooit zou kunnen kwalificeren als de ‘volkomen wanverhouding’ tussen verwachting en werkelijkheid, die nodig is om te kunnen spreken van een ingrijpende wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:159 lid 3 BW.
5.9
De wijziging van het inkomen van de vrouw is naar het oordeel van het hof niet zo ingrijpend dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst mag worden gehouden en dat de vrouw in het licht van alle thans bestaande omstandigheden ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Het inkomen van de vrouw bedroeg blijkens de jaaropgaven in 2011 € 17.329,-, in 2012
€ 17.734,-, in 2013 € 20.716,- en in 2014 € 18.643,-. De man stelt dat de vrouw meer kan gaan werken, maar het hof maakt uit de stukken niet op dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen hadden dat de vrouw in de toekomst meer zou gaan werken en de kinderalimentatie op dat moment zou worden gewijzigd.
5.10
Ten slotte stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aangetoond noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer in staat is met zijn inkomen de overeengekomen kinderalimentatie te betalen en dat hij evenmin heeft aangetoond dat vanwege doorbetaling een volkomen wanverhouding is ontstaan. Volgens de man kan, in het kader van de bedrijfsvoering, niet van hem gevergd worden dat hij het in 2011 genoten, hogere salaris uit de vennootschap blijft opnemen. Bovendien voldoet hij nu de vrouw samenwoont een bedrag van € 285,- per maand boven de behoefte van de kinderen, nog afgezien van het feit dat het afgesproken indexeringspercentage al jaren hoger ligt dan de wettelijke indexering, de vrouw thans draagkracht heeft, alsmede dat het fiscale voordeel ter zake de kinderalimentatie is komen te vervallen. Deze feiten en omstandigheden maken dat er sprake is van een wanverhouding, aldus de man.
5.11
Volgens de vrouw is het inkomen van de man sinds 2011 alleen maar gestegen en heeft de man zijn stelling dat van hem niet gevergd kan worden nog langer het hogere salaris uit de onderneming te blijven opnemen, niet onderbouwd. De man heeft dus niet aangetoond dat hij niet langer in staat is de overeengekomen kinderalimentatie te betalen en dat sprake is van een wanverhouding.
5.12
Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat hij niet langer in staat is met zijn inkomen uit onderneming de overeengekomen kinderalimentatie te betalen en dat sprake is van volkomen wanverhouding als hij de overeengekomen kinderalimentatie moet doorbetalen. Anders dan de man stelt is de afgesproken indexering van 1% niet al jaren hoger dan de wettelijke indexering. Het hof heeft becijferd dat de wettelijke indexering over 2012-2014 gemiddeld afgerond neer komt op 1,3 %.
Ten tijde van het tekenen van het ouderschapsplan bedroeg het inkomen van de man
€ 4.700,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en te verminderen met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Bovendien heeft de man een dividenduitkering van € 8.500,- ontvangen uit zijn onderneming. Rekening houdend met de heffingskorting en de arbeidskorting bedroeg in 2011 het netto besteedbaar inkomen van de man € 3.705,- per maand. In 2014 bedroeg het inkomen van de man € 5.700,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantieslag en te verminderen met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Daarnaast heeft de man een dividenduitkering van € 23.525,- ontvangen uit zijn onderneming. Rekening houdend met de heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 € 4.996,- per maand. Het netto-inkomen van de man in 2014 is ten opzichte van 2011 met € 1.291,- per maand gestegen. De man heeft zijn stelling, dat van hem niet langer gevergd kan worden dat hij het hogere salaris uit de onderneming blijft opnemen, op geen enkele wijze onderbouwd. Het vorenstaande betekent naar het oordeel van het hof dat hier geen sprake is van een “zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden” als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW.
Het hof heeft de behoefte van de kinderen aan de hand van de beschikbare gegevens over 2011 vastgesteld en de draagkracht van de man in 2014 om te bezien in hoeverre sprake is van de door man gestelde volkomen wanverhouding indien hij de kinderalimentatie, zoals afgesproken in het ouderschapsplan, dient te blijven betalen.
Zoals hiervoor overwogen bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man in 2011
€ 3.705,- per maand. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw heeft het hof becijferd op € 1.137,- per maand op basis van de jaaropgaaf 2011. Het netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk in 2011 in totaal € 4.842,- per maand. Het aantal kinderen van twee en het aantal punten van 8 in aanmerking genomen, berekent het hof het eigen aandeel van de ouders voor de kinderen op basis van de tabel 2011 op afgerond € 1.144,- per maand. Nu partijen niets hebben afgesproken over de indexering van de behoefte gaat het hof uit van de wettelijke indexering, hetgeen betekent dat de behoefte van de kinderen in 2014 afgerond
€ 1.189,- per maand bedraagt, hetgeen een hogere behoefte is dan de door de man gestelde behoefte van € 838,- per maand.
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [€ 4.996,- -/- (30% van € 4.996,- + € 860,-)], nu het netto besteedbaar inkomen van de man hoger is dan
€ 1.500,- per maand. Dit betekent dat de draagkracht van de man in 2014 voor kinderalimentatie afgerond € 1.846,- bedraagt. De kinderalimentatie geïndexeerd naar 2014 bedraagt in totaal € 1.133,32 per maand, rekening houdend met de tussen partijen afgesproken jaarlijkse indexering van 1%. Gelet op het vorenstaande is de man nog steeds in staat de geldende kinderalimentatie te voldoen en is van een volkomen wanverhouding, zoals de man stelt, geen sprake.
5.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en waarbij de besproken wijzigingen in onderling verband zijn bezien, is naar het oordeel van het hof geen grond aanwezig om de door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen kinderalimentatie te wijzigen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 april 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, P.M.M. Mostermans en B.F. Keulen, en is op 25 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.