ABRvS, 25-07-2012, nr. 201201014/1/A2.
ECLI:NL:RVS:2012:BX2564
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-07-2012
- Zaaknummer
201201014/1/A2.
- LJN
BX2564
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX2564, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑07‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2012/370 met annotatie van F. Spijker, R. Busscher
Uitspraak 25‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Op 15 november 2010 heeft het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (hierna: het BKK) namens de minister aan Oma van Roodkapje meegedeeld dat de beslistermijn met betrekking tot de door haar ingediende aanvragen tot vaststelling van subsidie wordt verdaagd met acht weken.
201201014/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Oma van Roodkapje B.V., gevestigd te Bladel,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 december 2011 in zaak nr. 11/155 in het geding tussen:
Oma van Roodkapje
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (thans: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; hierna: de minister).
1. Procesverloop
Op 15 november 2010 heeft het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (hierna: het BKK) namens de minister aan Oma van Roodkapje meegedeeld dat de beslistermijn met betrekking tot de door haar ingediende aanvragen tot vaststelling van subsidie wordt verdaagd met acht weken.
Bij besluit van 6 december 2010 heeft de minister het door Oma van Roodkapje daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Oma van Roodkapje daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de door Oma van Roodkapje ingediende aanvragen van 13 augustus 2010, 16 augustus 2010 en
18 augustus 2010, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Oma van Roodkapje bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Oma van Roodkapje heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak samen met de zaak201200696/1/A2gelijktijdig ter zitting behandeld op 8 juni 2012, waar Oma van Roodkapje, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. M. Hendriks, advocaat te Arnhem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.A. Gelauff, werkzaam bij het ministerie en C.M. Bienemann, werkzaam bij het BKK, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, voor zover thans van belang, dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 4:14, eerste lid, deelt, indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Ingevolge artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, wordt de termijn voor het geven van een beschikking voorts opgeschort zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, voor zover hier van belang, kan een beroepschrift dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Subsidieregeling goed gastouderschap kinderopvang 2010 (Stcrt. 2009, 18809; hierna: de Subsidieregeling) worden de voor subsidievaststelling in aanmerking komende kosten met bewijsstukken gestaafd en zijn deze overzichtelijk gespecificeerd gepresenteerd.
Ingevolge artikel 14 neemt de minister binnen dertien weken na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag een beschikking op de aanvraag.
2.2. Oma van Roodkapje heeft op 13, 16 en 18 augustus 2010 een aantal aanvragen ingediend om vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 14 van de Subsidieregeling. Die aanvragen zijn door de minister ontvangen op en na 17 augustus 2010.
Op 15 november 2010 heeft de minister aan Oma van Roodkapje meegedeeld dat, ten gevolge van de onoverzichtelijke wijze waarop zij haar aanvragen heeft ingediend, de behandeling daarvan een (onevenredig) grote inspanning vergt van de minister. De minister is uit coulance bereid deze te verrichten. Het is evenwel niet mogelijk de behandeling van de aanvragen binnen de daarvoor gestelde beslistermijn van 13 weken af te ronden. De minister heeft daarom met toepassing van artikel 4:14, eerste lid, van de Awb de beslistermijn van de aanvragen verdaagd met acht weken.
In een tweetal brieven van 17 november 2010 en een brief van 18 november 2010 heeft Oma van Roodkapje de minister in gebreke gesteld. Zij heeft in die brieven gesteld dat de beslistermijn van de door haar ingediende aanvragen is overschreden en dat de minister een dwangsom is verschuldigd indien hij niet binnen twee weken alsnog op de aanvragen beslist. Zij heeft in die brieven verwezen naar een drietal facturen met nrs. 4481, 4336 en 4465, waarop namen van gastouders staan vermeld waarop de ingebrekestelling ziet.
In het besluit van 6 december 2010 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de brief van 15 november 2010 een feitelijke mededeling betreft, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Het betreft derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar openstond. De minister heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij de beslistermijn terecht heeft uitgesteld met acht weken.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het bezwaar tegen de brief van 15 november 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat de in de brief van de minister van 15 november 2010 vervatte mededeling, dat de beslistermijn met toepassing van artikel 4:14, eerste lid, van de Awb wordt verdaagd, moet worden opgevat als een opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. Deze mededeling is niet op enig rechtsgevolg gericht, omdat de opschorting van rechtswege geschiedt.
De rechtbank heeft voorts het beroep opgevat als zijnde tevens gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de ingediende aanvragen. De rechtbank heeft dit beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe overwogen, dat de minister de beslistermijn kon opschorten, omdat de vertraging voor het nemen van besluiten op de aanvragen aan Oma van Roodkapje kan worden toegerekend. Dit betekent dat op het moment dat de minister de schriftelijke ingebrekestellingen van Oma van Roodkapje had ontvangen, hij nog niet in gebreke was als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, zodat daartegen geen beroep kon worden ingesteld. De door Oma van Roodkapje in beroep overgelegde nadere stukken die niet zien op de aanvragen van 13, 16 en 18 augustus 2010 dienen buiten beschouwing te worden gelaten, aldus de rechtbank.
2.4. Oma van Roodkapje betoogt allereerst tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte de door Oma van Roodkapje in beroep overgelegde brieven met bijbehorende stukken van 10 maart 2011, en de reactie daarop van de minister, buiten beschouwing heeft gelaten bij haar oordeel.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat die stukken betrekking hebben op andere aanvragen dan die van 13, 16 en 18 augustus 2010.
In de stukken behorende bij de brief van 10 maart 2011, waaronder brieven van 17 januari 2011 van Oma van Roodkapje, waarin zij de minister in gebreke heeft gesteld, wordt verwezen naar aanvragen van 15 oktober 2010 en naar andere facturen dan die Oma van Roodkapje bij de brieven van 17 november 2010 en 18 november 2010 heeft overgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die stukken geen betrekking hebben op het onderhavige geding. De vraag of tijdig is beslist op de aanvragen van 15 oktober 2010, is immers een andere dan de vraag of tijdig is beslist op de aanvragen van 13, 16 en 18 augustus 2010. Indien Oma van Roodkapje die vraag beantwoord wenste te zien, had het op haar weg gelegen om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvragen van 15 oktober 2010. Dat de rechtbank in andere procedures over de weigering om subsidie toe te kennen, wel nieuwe besluiten tot afwijzing van de subsidie heeft betrokken bij het geding - wat daarvan ook zij - maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat het in die gevallen niet ging om de vraag of tijdig was beslist op de aanvragen om subsidievaststelling.
Dat het gaat om een veelvoud aan gevraagde subsidiebesluiten en dat de griffie van de rechtbank niet heeft overlegd over de wijze van indiening van de beroepen, maakt evenmin dat de rechtbank de stukken behorende bij de brief van 10 maart 2011 had moeten betrekken bij haar oordeel. Oma van Roodkapje had, net als in het onderhavige geval, voor de desbetreffende aanvragen één beroep kunnen instellen. Evenmin mocht zij daaruit afleiden dat de onderhavige stukken zouden worden meegenomen in deze procedure.
2.5. Oma van Roodkapje betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister haar bezwaar tegen de brief van 15 november 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van de minister van 15 november 2010 moet worden opgevat als een opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. Volgens Oma van Roodkapje betreft het een verlenging van de beslistermijn, nu de minister de termijn niet heeft opgeschort totdat zij nadere gegevens heeft overgelegd, maar omdat de minister tijd nodig had om zijn eigen achterstanden in te halen. De vertraging kan niet aan haar worden toegerekend. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de door haar naar voren gebrachte omstandigheden, aldus Oma van Roodkapje.
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat Oma van Roodkapje de aanvragen op onoverzichtelijke wijze heeft ingediend, waardoor met de behandeling van die aanvragen extra tijd gemoeid is geweest. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de minister bij de verwerking van de door Oma van Roodkapje ingediende aanvragen op een aantal problemen is gestuit. De minister geeft daarbij als voorbeeld dat Oma van Roodkapje aanvragen tot subsidievaststelling heeft gedaan voor gastouders voor wie geen subsidie is verleend, dat Oma van Roodkapje meerdere aanvragen tot subsidievaststelling heeft ingediend voor dezelfde gastouder(s), dat de wijze waarop Oma van Roodkapje haar aanvragen heeft ingediend niet correspondeert met de systematiek van de minister, dat de persoonsgegevens van de gastouders op de facturen in een aanzienlijk aantal gevallen afwijkt van de persoonsgegevens die door Oma van Roodkapje eerder via het loket zijn aangeleverd, dat de aanvragen niet altijd zijn voorzien van alle vereiste stukken en dat de aanvragen veelal in dozen zodanig zijn aangeleverd dat de aanvragen niet meer op volgorde liggen. De rechtbank heeft hierbij op goede gronden overwogen dat Oma van Roodkapje niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wijze van indiening van de aanvragen niet noopte tot een langere behandeling. Ook in hoger beroep is zij hierin niet geslaagd. Anders dan Oma van Roodkapje heeft betoogd volgt uit de door haar overgelegde stukken niet dat de minister niet meer hoefde te doen dan te controleren of voor de desbetreffende gastouder subsidie is verleend, of het certificaat op naam staat van die gastouder en welk bedrag is gefactureerd. Veeleer diende de minister aan de hand van de in de stukken genoemde uitzonderingen telkens na te gaan of voor de desbetreffende gastouder wel of geen aanvraag was ingediend, alvorens de minister kon controleren of voor de desbetreffende gastouder een subsidietoekenning is gegeven. Hiermee is extra tijd gemoeid geweest.
De door Oma van Roodkapje genoemde omstandigheden, dat zij door het uitstel in financiële problemen geraakt, dat zij in verhouding tot andere gastouderbureaus relatief veel gastouders heeft en deze verplicht zijn om bepaalde cursussen te volgen en dat zij veel tijd heeft besteed aan de coördinatie daarvan, maken niet dat van Oma van Roodkapje niet kon worden verlangd dat zij haar aanvragen op een overzichtelijke wijze indient.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat vertraging is ontstaan die kan worden toegerekend aan
Oma van Roodkapje en dat de brief van de minister van 15 november 2010 moet worden opgevat als een mededeling dat de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb is opgeschort. Deze mededeling is geen besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat. Tegen de brief van 15 november 2010 stond dan ook geen bezwaar open. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de minister het bezwaar gericht tegen deze mededeling terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.6. Oma van Roodkapje betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank haar beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu niet in geschil is dat de aanvragen op of na 17 augustus 2010 zijn ontvangen, zou de beslistermijn, zonder opschorting, zijn verstreken op of na 17 november 2010. Uit hetgeen hiervoor in 2.5.1. is overwogen, volgt dat bij ontvangst van de brieven van Oma van Roodkapje van 17 november 2010 en van 18 november 2010, waarin zij de minister in gebreke heeft gesteld, de beslistermijn was opgeschort. De ingebrekestellingen zijn dan ook prematuur aan de minister verzonden. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de minister niet in gebreke was tijdig een besluit te nemen. Gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb heeft de rechtbank het beroep van Oma van Roodkapje tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
85-680.