Einde inhoudsopgave
Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 6.20 Hinderlijke waterbeweging
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2009
- Redactionele toelichting
Zie voor de oorspronkelijke plaatsing en voorgaande versies van dit reglement de bijlage bij het Besluit van 26-10-1983, Stb. 682.
- Bronpublicatie:
18-03-2009, Stb. 2009, 164 (uitgifte: 07-04-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-2009, Stb. 2009, 164 (uitgifte: 07-04-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Een schip moet zijn snelheid zodanig regelen, dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een varend of een stilliggend schip of drijvend voorwerp of aan een werk zou kunnen worden veroorzaakt wordt vermeden. Het moet daartoe tijdig zijn snelheid verminderen, echter niet beneden de snelheid die nodig is voor veilig sturen:
- a.
voor een havenmond;
- b.
in de nabijheid van een schip dat gemeerd is aan de oever of aan een ontschepingsplaats dan wel dat wordt geladen of gelost;
- c.
in de nabijheid van een schip dat op een gebruikelijke ligplaats stilligt;
- d.
in de nabijheid van een veerpont die dienst doet;
- e.
in een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid door het teken A.9 ( bijlage 7).
2.
Een schip moet bij het voorbijvaren van een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, voerende de tekens bedoeld in artikel 3.29 of artikel 3.38, tijdig zijn snelheid verminderen, zoals bij de tweede volzin van het eerste lid wordt bepaald. Het moet voorts zover mogelijk daarvan verwijderd blijven.
3.
Een schip moet bij het voorbijvaren van een schip als bedoeld in artikel 3.25 aan de zijde waar de tekens van het eerste lid onder c van dit artikel worden gevoerd tijdig zijn snelheid verminderen, zoals bij de tweede volzin van het eerste lid wordt bepaald. Het moet voorts zover mogelijk daarvan verwijderd blijven.