In de hierna te melden stukken wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2019135808/2019136000/2019136867, gesloten en getekend op 21 mei 2019 door [naam8] , brigadier werkzaam bij de politie-eenheid Midden-Nederland.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2020, nr. 21-001794-20
ECLI:NL:GHARL:2020:10504
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-12-2020
- Zaaknummer
21-001794-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:10504, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑12‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1852, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van poging tot moord en poging tot zware mishandeling. Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder voorwaarden en beveelt dat deze voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.100,39 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001794-20
Uitspraak d.d.: 15 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 mei 2020 met parketnummer 16-112338-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-252188-18, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in de P.I. Lelystad.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C. Stroobach, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte veroordeeld ter zake van de onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ook heeft de rechter gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld (TBS) onder de in het vonnis genoemde voorwaarden. Daarnaast heeft de rechter de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van een reeds bij een eerdere uitspraak opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren afgewezen. Tot slot heeft de rechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 2.636,49, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door,
- met een (groot) mes op die [benadeelde partij] af te lopen en/of
- die [benadeelde partij] (bij zijn trui) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- (vervolgens) voornoemd mes tegen de keel en/of hals van die [benadeelde partij] te houden en/of
- (daarbij) tegen die [benadeelde partij] te zeggen/roepen: "ik maak je dood, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.Primair
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven,
- (meermalen) met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt In de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- voornoemd mes tegen de keel en/of hals van die [benadeelde partij] heeft gehouden en/of
- (daarbij) tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd/geroepen: “Ik maak je dood, ik maak je dood”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.subsidiair
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- (meermalen) met een (groot) mes heeft gestoken in de hand(en) van die [benadeelde partij] en/of
- (meermalen) met voornoemd mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, (in een pand gelegen aan de [adres] ) ongeveer 46 hennepplanten, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ) ongeveer 936,2 gram hennep, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] een vuurwapen van categorie III, te weten een gaspistool (merk Kimar, model 85 Auto, kaliber 9mm) en/of munitie van categorie III, te weten 5 scherpe knalpatronen (kaliber .380 Knall merk SK) voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht het onder feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De advocaat-generaal heeft met betrekking tot het onder feit 2 primair tenlastegelegde het volgende aangevoerd. Door de gedragingen van verdachte bestond de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk geraakt zou kunnen worden. Op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de getuigenverklaring van getuige [getuige] in combinatie met de uitlatingen die verdachte richting het slachtoffer heeft gedaan, concludeert de advocaat-generaal dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw kortgezegd aangevoerd dat noch sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever of op zijn dood noch dat sprake was van een bewuste aanvaarding van een dergelijke kans.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel c.q. de dood van aangever – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.1.
[benadeelde partij] heeft op 9 mei 2019 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifte, onder meer het volgende verklaard:
‘Op 9 mei 2019 bevond ik mij in de parkeerkelder van het appartementencomplex gelegen te [plaats] . Ineens zag ik [verdachte] op mij af komen stormen. Ik zag dat [verdachte] een groot mes in zijn handen vasthield. Ik zag dat het een fileermes betrof met een zwart handvat en lemmet van ongeveer dertig (30) centimeter lang en ongeveer een tot anderhalve centimeter (1,5) breed. Ik zag en voelde dat [verdachte] met kracht mij vastpakte bij mijn trui ter hoogte van mijn hals aan de rechterkant. Met zijn andere hand zette hij het grote mes schuin op de rechterzijde van mijn hals en nek. Ik voelde dat het mes heel scherp was. Ik was op dat moment heel erg bang dat hij mijn hals en keel zou doorsnijden. Ik hoorde [verdachte] namelijk roepen: "lk maak je dood, ik maak je dood". Ik was zo bang dat ik met mijn rechterhand het mes probeerde van mijn hals en keel af te halen. Hierbij gaf ik [verdachte] een harde druk met mijn beide handen om afstand te creëren.’2.
[benadeelde partij] heeft op 29 augustus 2019 bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal:
‘Hij [het hof begrijpt: verdachte] hield het mes met gebogen arm in zijn rechterhand ter hoogte van zijn hoofd met het lemmet naar boven. Hij werd alleen maar agressiever en had schuim op zijn bek staan. Ik probeerde met mijn rechterhand het mes weg te duwen. Ik heb hem weggedrukt, maar toen werd hij alleen maar gekker.’3.
[getuige] is op 9 mei 2019 als getuige gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal:
‘Op 9 mei 2019 was ik in de kelder van het appartementencomplex te [plaats] . Ik was daar samen met [benadeelde partij] . Ik zag dat [verdachte] een mes vasthield in zijn rechterhand en dat hij op [benadeelde partij] en mij afliep. Ik zag vervolgens dat [verdachte] mij voorbijliep en recht op [benadeelde partij] afliep. Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerhand [benadeelde partij] op borsthoogte vastpakte en het mes met zijn rechterhand naar de keel van [benadeelde partij] bewoog. Ik zag dat [verdachte] het mes tegen de keel van [benadeelde partij] aanhield.’4.
[getuige] heeft op 29 augustus 2019 bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard, zoals blijkt uit het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal:
‘Hij had een mes in zijn hand. Ik heb gezegd dat hij dat mes in zijn rechterhand had, maar volgens mij was dat van mij uit gezien en was het dus zijn linkerhand. Ik weet namelijk dat hij met zijn rechterhand [benadeelde partij] bij zijn T-shirt pakte ter hoogte van zijn borst. Met zijn linkerhand zette hij gelijk het mes op de keel van [benadeelde partij] . Ik heb dat gezien. Zij stonden een meter of anderhalf van mij vandaan. Toen begonnen ze tegen elkaar te schreeuwen en te schelden. Het leek wel of hij een waas voor zijn ogen had. Hij was heel eng. Het was niet de [verdachte] die ik kende.’5.
Verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage onder meer het volgende geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
‘De woning van verdachte werd betreden ter inbeslagname. In de oven in de keuken werd een mes aangetroffen (foto 6 t/m l0). Het betrof een mes met een totale lengte van ongeveer 30 centimeter, het lemmet mat ongeveer 16 centimeter. Tussen het heft en het lemmet zagen wij een stootplaat.’6.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
‘Die bewuste ochtend las ik mailcorrespondentie door, van [benadeelde partij] naar mijn vader. Ik werd toen heel erg kwaad. Op dat moment heb ik in een opwelling of bevlieging de banden van de scooter van [benadeelde partij] willen leksteken. Ik was gefrustreerd en kwaad. Ook voelde ik mij machteloos. Met die woede ben ik naar beneden gelopen naar de parkeergarage. Toen ik de deur van de parkeergarage opende, had ik het mes in mijn linkerhand die ik langs mijn zij hield. [benadeelde partij] stond daar toen. Dat was enorm toevallig. Ik had [benadeelde partij] niet in de parkeergarage verwacht. Toch stapte ik op hem af. Ik liep met snelheid met het mes op hem af. Ik heb hem toen uitgescholden. Op het moment dat ik op [benadeelde partij] afliep, vertrok [getuige] met een boog om mij heen naar de uitgang van de parkeergarage. Halverwege passeerden wij elkaar. [benadeelde partij] draaide zich naar mij toe. Ik haalde het mes naar boven op schouderhoogte. Ik ben een kop groter. Het mes hield ik dus ter hoogte van zijn gezicht. Ik pakte met mijn rechterhand zijn kleding bij de borst vast. Ik pakte iets rechts van het midden. Ik draaide de trui om, zodat ik een goede grip kreeg en ik hield het mes voor zijn gezicht. Vervolgens zei ik: stop met het spelen van vieze spelletjes. Je moet mijn vader niet hierin betrekken, anders maak ik je dood. Hij was geschrokken en bang. Dat is heel normaal en goed. Op dat moment deed hij zijn handen in de lucht. Op het moment dat ik hem bij zijn trui pakte, bewoog hij licht naar achteren al lopend met zijn handen in de lucht.’7.
Uit de bovenstaande stukken blijkt dat verdachte op 9 mei 2019 in de parkeerkelder van het appartementencomplex aan de [adres] te [plaats] met een groot en scherp mes op aangever is afgelopen en hem heeft uitgescholden. Verdachte heeft aangever bij zijn trui vastgepakt en heeft hem vastgehouden. Verdachte heeft vervolgens het mes tegen de keel van aangever gehouden en hem daarbij bedreigd met de dood.
Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat niet is komen vast te staan dat verdachte daarna met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting de borstkas en buik van aangever op ongeveer 30 centimeter van aangever.
Wel is komen vast te staan dat verdachte tijdens zijn handelen woedend was, zodanig dat zowel aangever als getuige [getuige] hem beschrijven als woest, agressief en met een waas voor zijn ogen.
Het hof is gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden van oordeel dat is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel c.q. de dood van aangever, doordat verdachte een scherp mes tegen de keel van aangever heeft gehouden, in bovendien een onberekenbare situatie gelet op de wijze waarop verdachte aangever heeft benaderd en toegesproken
Voor de vaststelling van het (voorwaardelijk) opzet is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van deze aanmerkelijke kans, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het hof is gelet op de bovenomschreven feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel c.q. de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Uit de enkele handeling van het op de keel van aangever zetten van een scherp mes en daarbij bedreigende woorden uiten, volgt niet zonder meer dat sprake is van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel of de dood van aangever teweeg zou brengen. Uit de verbale bedreiging, die verdachte erkent, blijkt naar het oordeel van het hof niet meer dan een wil tot het aanjagen van vrees en angst bij aangever door bedreiging met een dodingshandeling, te meer nu voor verdachte voldoende gelegenheid bestond om verdachte dodelijk letsel toe te brengen, maar dit is uitgebleven. Er was ‘enkel sprake’ van relatief gering lichamelijk letsel aan de duim van aangever, doordat aangever het mes van zich af heeft geduwd.
Het hof zal verdachte daarom van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde
Ten aanzien van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten is het hof van oordeel dat deze door verdachte zijn begaan. Verdachte heeft de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. Het hof volstaat derhalve onder deze omstandigheden met een opsomming van de relevante bewijsmiddelen:8.
Bewezenverklaring feit 1:
- -
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 1 december 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte];
- -
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] ., opgenomen op pagina’s 1001 en 1002 van het voornoemde politie proces-verbaal.
- -
Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 29 augustus 2019, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij], opgenomen op pagina 2;
- -
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige], opgenomen op pagina’s 1022 en 1023 van het voornoemde politie proces-verbaal.
- -
Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 29 augustus 2019, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige], opgenomen op pagina 2.
- -
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2], opgenomen op pagina 1048 van het voornoemde politie proces-verbaal.
Bewezenverklaring feit 3:
- -
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 7 februari 2020 van de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] .
- -
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte], opgenomen op pagina’s 125 en 126 van het voornoemde politie proces-verbaal.
- -
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij met fotobijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant3], opgenomen op pagina 2001 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.
Evenals de rechtbank acht het hof het ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde medeplegen en de tenlastegelegde uitoefening van een beroep of bedrijf niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van deze onderdelen (partieel) vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 4:
Nu verdachte het onder 4 tenlastegelegde niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, overweegt het hof daaromtrent het volgende.
Verbalisant [verbalisant4] heeft op 10 mei 2019 in een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage onder meer gerelateerd:
‘Op 10 mei 2019 bevond ik mij in de woning [adres] te [plaats] . Ik betrad de woning en ik zag dat er bij binnenkomst een kapstok gesitueerd was. In de kapstok zat een horizontale lade. Bij het openen van deze lade zag ik dat er verschillende kledingstukken zoals een sjaal en handschoenen in lagen. Ik zag dat er tussen deze goederen een zilverkleurig vuurwapen lag.’9.
Verbalisant [verbalisant5] heeft op 27 juni 2019 in een proces-verbaal van bevindingen met als bijlage het informatieblad 'letselpotentie gaswapens' onder meer gerelateerd:
‘Omschrijving voorwerpen.
1.
SIN: [nummer1]
Wapen: vuurwapen, gaspistool
Categorie: III sub I
Bovengenoemd voorwerp is een vuurwapen, gaspistool, merk Kimar, model 85 Auto, kaliber 9 mm P.A.
Dit gaspistool is een voorwerp dat bestemd is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De werking van dit gaspistool berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit gaspistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder I van de Wet wapens en munitie.10.
2.
SIN: [nummer2]
Munitie: 5 scherpe knalpatronen
Categorie: III.
Bovengenoemde scherpe knalpatronen kaliber .380 Knall, merk SK, zijn munitie (losse flodders) bestemd of geschikt om door middel van een (vuur)wapen kaliber .380 af te schieten en waarmede het geluid van een schot wordt weergegeven e.e.a. gelet op het bepaalde in onderdeel 2.5 Bijzonder deel (3) van de Circulaire wapens en munitie.11.
Overigens treden de meeste gevaren van knalpatronen ook op bij het schieten met losse flodders. Bij het verschieten van zowel knal- als gaspatronen (en losse flodders) treden een luide knal en een mondingsvlam op.’12.
Verbalisant [verbalisant5] heeft op 5 november 2019 in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage onder meer gerelateerd:
‘Alarmpistool of gaspistool:
De loop van een alarmpistool is geheel gevuld.
De loop van een gaspistool is voorzien van een sper/vernauwing. Hierdoor kunnen er geen projectielen worden afgeschoten, maar [is] wel voldoende ruimte voor stoffen zoals pepperspray of traangas.
Zoals in het genoemde proces-verbaal is omschreven, is de loop van dit wapen voorzien van een sper. Hierdoor is het onder dit proces in beslag genomen gaspistool een voorwerp in de vorm van een pistool, dat bestemd is om projectielen of stoffen door de loop te verschieten. Derhalve is dit gaspistool dus een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid l categorie III onder I van de Wet wapens en munitie.13.
Knal- en gaspatronen
Indien er op de loopmonding van een gasrevolver een schietbeker wordt gemonteerd, kunnen er met behulp van deze knalpatronen pyrotechnische (vuurwerk) patronen worden verschoten. Ook vuurwerkpatronen kunnen personen, op wie dit zou worden afgevuurd, verwonden. Deze knalpatronen zijn dus bestemd of geschikt om een projectiel (vuurwerkkogel) door middel van een vuurwapen (gasrevolver met schietbeker) af te schieten.
Onderdeel 2.5 Bijzonder deel (8) van de Circulaire wapens en munitie zegt bovendien het volgende:
'Ook zogenoemde "losse flodders" zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4, van de WWM.' Derhalve zijn de inbeslaggenomen knalpatronen weldegelijk munitie in de zin van artikel 1 aanhef onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.’14.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 februari 2020 heeft verdachte verklaard:
‘Het op 10 mei 2019 in mijn appartement aangetroffen gaspistool is van mij.’15.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.Hij op 9 mei 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een groot mes op die [benadeelde partij] af te lopen en die [benadeelde partij] vast te pakken en vast te houden en vervolgens voornoemd mes tegen de keel van die [benadeelde partij] te houden en daarbij tegen die [benadeelde partij] te zeggen/roepen: “ik maak je dood, ik maak je dood”
3.Hij op 9 mei 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk heeft geteeld in een pand gelegen aan de [adres] , 46 hennepplanten en aanwezig heeft gehad, in een pand gelegen aan de [adres] , 936,2 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.Hij op 9 mei 2019 te [plaats] een vuurwapen van categorie III, te weten een gaspistool (merk Kimar, model 85 Auto, kaliber 9mm) en munitie van categorie III, te weten 5 scherpe knalpatronen (kaliber .380 Knall merk SK) voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging met de dood. Hij heeft daarbij een groot en scherp mes op de keel van het slachtoffer gezet gehouden en geroepen: ‘ik maak je dood, ik maak je dood.’ Verdachte had het slachtoffer daarbij dodelijk kunnen verwonden, zelfs al had hij dat niet gewild. Verdachte wilde dit kennelijk niet en mag van geluk spreken dat het niet zo ver is gekomen. Het slachtoffer heeft wel verwondingen aan zijn hand opgelopen. Door op deze wijze te handelen, heeft verdachte het slachtoffer ernstige vrees aangejaagd en aldus op grove wijze inbreuk gemaakt op diens lichamelijke en geestelijke integriteit. Feiten als deze zorgen bovendien voor maatschappelijke onrust, zo blijkt ook uit de getuigenverklaring van mevrouw [getuige] . Het incident speelde zich af in een kelder van een appartementencomplex, dat vrij toegankelijk was voor elke bewoner. De gevolgen van het handelen van verdachte hebben grote impact gehad op het slachtoffer, die nog steeds met de (traumatische) gevolgen daarvan wordt geconfronteerd, zo blijkt ook uit hetgeen zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren heeft gebracht.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het telen van hennep en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Hierdoor heeft verdachte willens en wetens de regelgeving met betrekking tot softdrugs overtreden. De regulering van het onder andere voorhanden hebben van en verbieden van het telen van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen – de hennepproducten – beoogt de risico's voor de (volks)gezondheid te beperken. Het gebruik van en handel in dergelijke middelen veroorzaakt schade in de samenleving. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat met de handel in softdrugs aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald en dat deze niet zelden hand in hand gaan met ander crimineel gedrag. Aan dergelijke handel medewerking verlenen, op welke wijze dan ook, is laakbaar en kan verdachte worden verweten.
Tot slot heeft verdachte op 9 mei 2019 een gaspistool en knalpatronen voorhanden gehad. Het hof is van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengen.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
- -
Een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 november 2020;
- -
Een reclasseringsrapportage van 24 september 2019, opgemaakt door [naam2] , reclasseringswerker;
- -
Een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 30 juli 2019, opgemaakt door [naam3] , GZ-psycholoog en forensisch gedragsdeskundige NRGD;
- -
Een aanvullend Pro Justitia psychologisch onderzoek van 5 februari 2020, opgemaakt door voornoemde [naam3] ;
- -
Een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 5 februari 2020, opgesteld door [naam4] , psychiater;
- -
Een Pro Justitia milieuonderzoek van 5 februari 2020, opgesteld door [naam5] , forensisch milieurapporteur;
- -
Een reclasseringsadvies ‘Tbs met voorwaarden’ van 1 mei 2020, opgesteld door [naam6] , reclasseringswerker.
De psychiater komt in het rapport van 5 februari 2020 tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis gefundeerd op een dieper gelegen persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische trekken. De psycholoog komt in de rapporten van 30 juli 2019 en 5 februari 2020 tot dezelfde bevindingen en concludeert dat verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis, alsmede een stoornis in het gebruik van onder andere cannabis. Daarnaast is er volgens de psycholoog bij verdachte sprake van trekken van psychopathie en antisociaal gedrag.
Volgens de psycholoog en de psychiater waren deze stoornissen en verstoringen ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig. De psycholoog beschrijft dat het volgens haar aannemelijk is dat de narcistische persoonlijkheidsstoornis waaraan verdachte lijdt ervoor heeft gezorgd dat verdachte zich intrapsychisch voelde 'aangevallen' door aangever. Verdachte kan het door zijn stoornis moeilijk verdragen dat anderen hem aanspreken op zijn gedrag. De psychiater beschrijft dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten in een stressvolle periode verkeerde. Hij kon agressief reageren en kreeg last van stemmingsfluctuaties met boosheid en een verminderde controle over woede en agressieve impulsen. Mogelijk speelden irrationele paranoïde ideeën over de bedoelingen van zijn omgeving tevens een rol, waarbij machteloosheid en minderwaardigheidsgevoelens zijn emotionaliteit versterkten.
De deskundigen hebben geadviseerd om de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen en de tenlastegelegde feiten 3 en 4 volledig aan verdachte toe te rekenen.
In het Pro Justitia rapport van 5 februari 2020 schat de psycholoog de kans op recidive van een gewelddadig gedraging hoog in bij gelijkblijvende psychosociale omstandigheden en geen behandeling. De psycholoog adviseert bij veroordeling voor het onder l en/of 2 tenlastegelegde verdachte tbs met voorwaarden op te leggen, aangezien op basis van de problematiek van verdachte en zijn opstelling jegens behandelaren in een meer en minder vrijwillig kader tot nu toe het verdachte niet mogelijk is gebleken een noodzakelijke behandeling met succes af te ronden. Dit is direct terug te voeren op de problematiek die bij hem is vastgesteld, alsmede op de wijze waarop zijn familiesysteem daarmee tot op heden is omgegaan. De psycholoog acht het noodzakelijk dat verdachte intensieve en langdurige klinische behandeling ondergaat voor zijn persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek.
In het Pro Justitie rapport van 5 februari 2020 schat de psychiater het recidiverisico zonder verbetering van de psychische gesteldheid in op matig tot hoog. Hij adviseert een in aanvang klinische behandeling, bij bijvoorbeeld een dubbel diagnosekliniek, en daarna een ambulant vervolg bij een forensisch FACT-team en verslavingszorg om recidivegevaar te beperken. Als kader wordt hier door de psychiater een tbs met voorwaarden geadviseerd.
De reclassering schat in zijn rapportage van l mei 2020 het recidiverisico als gemiddeld in. De reclassering adviseert positief ten aanzien van het opleggen van een tbs met voorwaarden.
De straf en/of maatregel
Evenals de rechtbank ziet het hof zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. Gelet op het advies van de deskundigen zal het hof in het navolgende toetsen of aan de voorwaarden is voldaan om tbs met voorwaarden op te leggen en onderzoeken of deze maatregel in het onderhavige geval passend en geboden is. Voor het kunnen opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden moet aan een aantal vereisten zijn voldaan, te weten:
- -
er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf bedreigd met ten minste 4 jaar gevangenisstraf, of dat is genoemd in artikel 37a eerste lid, onder 2 van het wetboek van Strafrecht (Sr);
- -
er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
- -
de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel;
- -
verdachte dient zich bereid te hebben verklaard tot naleving van de voorwaarden;
- -
er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
Anders dan de rechtbank komt het hof niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair dan wel subsidiair tenlastegelegde. Evenwel komt het hof tot een bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals strafbaar gesteld in artikel 285 eerste lid Sr. Dit misdrijf is genoemd in artikel 37a lid 1, onder 2 Sr. Op grond daarvan is oplegging van de tbs-maatregel mogelijk.
Bij verdachte was ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het hof rekent al met al dit feit aan verdachte verminderd toe.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording of – ter bescherming van de maatschappij – tbs met voorwaarden aangewezen is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en licht dat als volgt toe. Het gaat om een ernstig feit en de deskundigen en de reclassering hebben het recidiverisico – zonder behandeling – ingeschat als gemiddeld tot hoog. De deskundigen hebben beschreven dat minder vergaande modaliteiten van beteugeling van herhalingsgevaar zijn onderzocht en uitgeprobeerd. Zij hebben moeten vaststellen dat geen van deze alternatieven doelmatig zijn gebleken. Het hof verwijst daarbij in het bijzonder naar de volgende bevindingen:
- De psychiater schrijft in zijn rapport van 5 februari 2020:
‘Gelet op het eerder onverrichterzake wegblijven bij behandeling (Jellinekkliniek) en de escalatie in ernst en onvoorspelbaarheid van de eerste twee tenlasteleggingen en de ernst qua recidivegevaar, is een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel als kader onvoldoende. Ook na de schorsing van de voorlopige hechtenis worden er al door de politie en reclassering overtredingen van de voorwaarden gerapporteerd (…) Een meer dwingend kader waarbij in ieder geval behandeling gaat plaatsvinden is dan ook nodig (…) De inschatting is dat betrokkene in het meer dwingende kader van de TBS met voorwaarden meer gemotiveerd zal zijn en blijven om zich aan de behandeling te houden. Met het oog op recidivevermindering wordt dit behandelkader dan ook als voldoende stevig ingeschat om de geschetste recidiverisico’s te verminderen.’
- De psycholoog schrijft in haar rapport van 5 februari 2020:
‘De risicotaxatie over betrokkene en de bij hem geconstateerde stoornissen in relatie tot de delicten waarvan hij wordt verdacht laten – in combinatie met het eerdere uitgebreide psychologische, alsmede het huidige psychiatrische en milieuonderzoek – zien dat de hantering van de structurele problematiek [gezien] de risico’s die hiervan uitgaan wanneer het gaat om recidive van (ernstig) gewelddadig gedrag thans binnen een vrijblijvend, vrijwillig en ambulant kader tekortschiet.
De kans dat betrokkene zich op dit moment vrijwillig, blijvend aan meer intensieve hulp kan committeren die nodig is om zijn verslavingen de baas te worden en de persoonlijkheidsproblematiek die deze verslavingen luxeert te behandelen, alsmede grip te krijgen op de vele relationele en contextuele problemen die zijn functioneren thans beperken en verder onder druk zetten, acht de rapporteur, op basis van de bij betrokken geconstateerde stoornissen, zijn actuele gedrag en de wijze waarop zijn omgeving hiermee omgaat (betrokkene uit de wind houden), zeer laag, terwijl de noodzaak voor zo'n intensieve behandeling om de kans op risico binnen de huidige omstandigheden te verkleinen groot is. Betrokkene heeft zich eerder, ook in aanloop naar de inhoudelijke zitting van 7 februari 2020 onttrokken aan toezicht en voorwaarden. Een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel lijkt daarom niet haalbaar.’
- De psycholoog overweegt over het zelfinzicht en de intrinsieke motivatie bij verdachte als volgt:
‘Rapporteur heeft zowel tijdens het eerdere als bij dit aanvullende onderzoek weinig intrinsiek inzicht in de stoornissen bij betrokkene kunnen vaststellen. Betrokkene toont enig (cognitief) inzicht over sommige kenmerken en de consequenties daarvan, doch is sterk geneigd deze te bagatelliseren, wat past bij deze stoornis (…) Betrokkene lijkt ook nauwelijks in staat persoonlijke factoren te benoemen die bijdragen aan het risico op gewelddadig gedrag; indien dit gedrag zou plaatsvinden, dan is betrokkene geneigd de oorzaak daarvan buiten zichzelf te plaatsen. (…) Ook door toezichthouder en de intakers van ForFACT zelf werd, zo vertelden zij rapporteur, weinig intrinsieke motivatie bij betrokkene waargenomen.’
- Uit het reclasseringsrapport van 1 mei 2020 volgt dat verdachte meermalen heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om aan gedragsverandering te werken, maar uit het verloop van het schorsingstoezicht blijkt dat ambulante behandeling vanuit het ForFACT onvoldoende van de grond is gekomen, temeer omdat sprake blijkt te zijn van structureel cannabisgebruik. De reclassering concludeert dan ook dat er geen intrinsieke motivatie bij verdachte is om te werken aan de vastgestelde risicofactoren, specifiek middelengebruik in combinatie met persoonlijkheidsproblematiek.
Gelet op de aard van het feit, de inhoud van de in dit arrest besproken onderzoeken en het reclasseringsadvies, acht het hof de problematiek van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen – gelet op het recidiverisico zoals aangenomen en omschreven door de psychiater en psycholoog – dat aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd. Het hof maakt hiermee ook kenbaar dat het zich door de door verdachte ter zitting betoogde verbetering van zijn motivatie om tot een andere invulling van zijn leven te komen, niet heeft laten overtuigen en acht zijn huidige proceshouding enkel te zijn ingegeven vanuit de wens een voor hem zo gunstig mogelijke bestraffing te bewerkstelligen. Anders dan verdachte probeert voor te wenden, ontbreekt het hem aan intrinsieke motivatie en toereikend zelfinzicht om zelfstandig adequaat aan zijn door de deskundigen overtuigend geschetste problematiek te werken.
Het hof is dan ook van oordeel dat aan verdachte voor wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde een maatregel van tbs met voorwaarden opgelegd dient te worden. Voor de te formuleren voorwaarden heeft het hof het reclasseringsrapport van 1 mei 2020 als uitgangspunt genomen. Verdachte heeft tijdens de terechtzitting van 1 december 2020 verklaard dat hij bereid is tot naleving van de voorwaarden. Het hof zal na te noemen voorwaarden van de reclassering overnemen.
Het hof onderstreept dat bij het onder 1 bewezenverklaarde sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De bewezenverklaarde bedreiging is een geweldsmisdrijf, omdat de bedreiging is vergezeld van en gevolgd door non-verbaal agressief gedrag.
Gevangenisstraf
Het verminderd toerekenen zoals in het voorgaande is uiteengezet betekent niet dat met strafoplegging aan verdachte geen daarmee na te streven doel wordt gediend. Feit 1 is evident van grote ernst en een persoon is daarvan slachtoffer geworden. Daarom kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het hof zal echter bij de duur van de gevangenisstraf in het voordeel van verdachte rekening houden met dat verminderd toerekenen, met gevolg dat het gewicht van het strafdoel van vergelding aanzienlijk afneemt.
Alles overwegende zal het hof, evenals de rechtbank, voor de bewezen geachte feiten aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de in preventieve hechtenis doorgebrachte tijd. Daarnaast zal het hof aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen, en zal het op de voet van artikel 38 Sr voorwaarden stellen betreffende zijn gedrag, zoals hierna te melden.
Dadelijke tenuitvoerlegging voorwaarden
Zoals hiervoor is overwogen is bij het onder l bewezenverklaarde sprake van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de conclusies in de hiervoor genoemde rapportages en het door verschillende deskundigen geschatte middelmatig tot hoge recidiverisico, moet er naar het oordeel van het hof ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal het hof bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.454,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.636,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, voor een bedrag van € 21.917,39, vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof als volgt. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft gesteld dat sprake is van materiële schade in de vorm van algemene medische kosten, behandeling in het kader van EMDR-therapie en consulten van een psycholoog, het eigen risico van 2019 en reiskosten.
De verdediging heeft de schadeposten algemene medische kosten, het eigen risico van 2019 en reiskosten niet betwist. Deze komen in zoverre voor toewijzing in aanmerking.
De verdediging heeft wel de schadepost betreffende de behandeling in het kader van EMDR-therapie en consulten van een psycholoog gemotiveerd betwist. De bewijslast van deze schadeposten rust op de benadeelde partij. Op grond van het door de raadsvrouw van de benadeelde partij onderbouwd aangevoerde, acht het hof het bewezen dat de benadeelde partij schade heeft geleden in de vorm van kosten die hij heeft moeten maken in het kader van EMDR-therapie en consulten van een psycholoog. Daartoe heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij vier facturen ter onderbouwing in het geding gebracht. Uit deze facturen blijkt dat verdachte de gestelde kosten heeft moeten betalen aan de behandelaars en derhalve de schade heeft geleden. De verdediging heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze facturen, meer specifiek de behandeling waarop deze facturen zien, rechtstreeks verband houden met het onder 1 bewezenverklaarde. Derhalve komt ook deze schadepost voor vergoeding in aanmerking. De stelling dat de behandeling vroegtijdig zou zijn beëindigd en de blote stelling dat diagnose van PTSS later zou zijn vastgesteld, doet hieraan niet af.
Immateriële schade
De verdediging heeft ten aanzien van de immateriële schade verzocht om, primair, deze volledig af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing en, subsidiair, aanzienlijk te matigen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500, - aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof grondt deze toewijzing op het volgende.
Ook in hoger beroep staat vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij, welk onrechtmatig handelen hem toegerekend kan worden. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, als bedoeld in artikel 285, eerste lid Sr. De verdachte is derhalve verplicht de door de benadeelde partij dientengevolge geleden schade te vergoeden. De door de benadeelde partij geleden schade is naar het oordeel van het hof het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, als bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en sub b Sv. Artikel 6:95 BW bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
De grondslag voor de toekenning van immateriële schadevergoeding is in het onderhavige geval zowel het oplopen van lichamelijk letsel als aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b BW. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat sprake is geweest van een bedreiging van de ernstigste soort. Verdachte is met een groot en scherp mes op de benadeelde partij afgelopen en heeft hem daarbij uitgescholden. Verdachte heeft de benadeelde partij bij zijn trui vastgepakt en heeft hem vastgehouden. Verdachte heeft vervolgens het mes tegen de keel van de benadeelde partij gehouden. Daarbij heeft hij gezegd: ‘ik maak je dood, ik maak je dood.’ Verdachte was tijdens zijn handelen woedend, zodanig dat zowel de benadeelde partij als getuige [getuige] hem beschrijven als woest, agressief en met een waas voor zijn ogen. Ten gevolge hiervan heeft de benadeelde partij letsel aan zijn hand opgelopen, bestaande uit een diepe snee in zijn duim. Onmiddellijk na het incident ondervond de benadeelde partij ernstige hinder van het incident en ook thans nog ondervindt de benadeelde partij naar zijn zeggen hinder, doordat de kracht in zijn duim verminderd is. Zoals blijkt uit de verklaring van de benadeelde partij opgenomen in het schade onderbouwingsformulier en zoals bepleit ter terechtzitting in hoger beroep, heeft de bedreiging hem erg aangegrepen. Hij slaapt nog altijd onrustig, heeft concentratieproblemen en is op openbare plaatsen op zijn hoede. Het gegeven dat de benadeelde partij is aangevallen door zijn buurman, heeft veroorzaakt dat de benadeelde partij het vertrouwen in anderen heeft verloren. De bedreiging vormde daarmee een ernstige inbreuk op lichamelijke en de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof ook sprake van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ van de benadeelde partij zoals bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b BW. In een dergelijk geval is niet vereist dat geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) is aangetoond; ook de aard van de normschending kan grond zijn voor toewijzing. In het onderhavige geval wordt dit evenwel ondersteund door het geestelijke letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), hetgeen een psychiatrisch erkend ziektebeeld is.
Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt het hof het volgende. Voor toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van de schade kan worden afgeleid.16.De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De begroting is voorts voorbehouden aan de feitenrechter die niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.17.De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat de gebeurtenis een grote impact heeft gehad op zijn persoonlijk leven en op de wijze waarop hij nadien en tot op heden functioneert. De benadeelde partij heeft ten gevolge van het bewezenverklaarde, EMDR-behandelingen in het kader van de bij hem gediagnosticeerde PTSS moeten ondergaan. Daarnaast heeft hij last van stressklachten en heeft hij tot op de dag van vandaag fysieke klachten met betrekking tot zijn duim. Aldus ondervindt hij tot op heden in zowel psychische als fysieke zin hinder van het onrechtmatig handelen van verdachte. Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van voldoende gemotiveerde betwisting van die omstandigheden zijdens de verdediging, leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500, - te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Inkomstenderving
Ten aanzien van de gestelde inkomstenderving overweegt het hof dat de procespartijen niet ten volle in de gelegenheid zijn geweest om hun stellingen en onderbouwingen genoegzaam naar voren te brengen. Het strafproces, waarin de behandeling van het tenlastegelegde centraal staat, biedt echter geen ruimte om deze vordering verder te behandelen. Dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit blijkt te meer nu de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting van dit hof heeft aangevoerd de boekhoudster van de benadeelde partij als getuige-deskundige te doen horen ter onderbouwing van haar stelling en voorwaardelijk verzoek van de zijde van de verdediging om dezelfde boekhoudster en de psycholoog [naam7] als getuigen te horen, terwijl voor bewijslevering door middel van getuigen of deskundigen in deze procedure geen plaats is (art. 334 lid 1 Sv). Het hof zal daarom de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering en bepalen dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.100,39 bestaande uit € 2.600,39 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van te Midden-Nederland van opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, parketnummer 16-252188-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. Het hof acht, met de advocaat-generaal, een toewijzing, gelet op de door het hof in de onderhavige zaak opgelegde straf en maatregel, disproportioneel en niet passend bij de noodzakelijke behandeling van verdachte in het kader van TBS met voorwaarden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14h, 14i, 14j, 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat:
- -
verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
verdachte meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
o verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is. Zolang verdachte geen verlofstatus heeft, houdt verdachte zich aan de afspraken die met hem zullen worden gemaakt bij FPA Fivoor, of een soortgelijke instelling;
o verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien;
o verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
o verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
o verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
o verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o indien verdachte elders wil overnachten, is dit uitsluitend in overleg en met toestemming van de reclassering;
o verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
- -
verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling (FPK of FPA), als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
- -
verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- -
verdachte laat zich opnemen in FPA Fivoor of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start bij directe uitvoerbaarheid van het toezicht in het kader van TBS met voorwaarden. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- -
verdachte laat zich, indien dit gaandeweg het traject geïndiceerd wordt door de reclassering, behandelen door forensische polikliniek de Waag en/of Amethist Verslavingszorg en/of ForFACT, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op het moment dat de reclassering dit geïndiceerd acht en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- -
verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- -
verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- -
verdachte zoekt of heeft op geen enkele wijze “direct of indirect” contact met de heer [benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod. Indien door de reclassering geïndiceerd, kan in overleg met het Openbaar Ministerie, kortdurend opheffing van het contactverbod plaatsvinden indien er sprake is van het toewerken naar mogelijk herstelbemiddeling;
- -
verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding. Indien geïndiceerd verleent hij medewerking aan een re-integratietraject op aanwijzing van gemeente, UWV of anderszins. Hij houdt zich aan gemaakte werkafspraken. Indien hij niet of niet tijdig op zijn dagbesteding kan verschijnen, stelt hij hiervan de reclassering tijdig op de hoogte;
- -
verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- -
verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.100,39 (vierduizend éénhonderd euro en negenendertig cent) bestaande uit € 2.600,39 (tweeduizend zeshonderd euro en negenendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.100,39 (vierduizend éénhonderd euro en negenendertig cent) bestaande uit € 2.600,39 (tweeduizend zeshonderd euro en negenendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 51 (eenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 mei 2019.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Midden-Nederland van, parketnummer 16-252188-18, voorwaardelijk opgelegde.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 15 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑12‑2020
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] ., opgenomen op pagina’s 1001 en 1002 van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 29 augustus 2019, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] , opgenomen op pagina 2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , opgenomen op pagina’s 1022 en 1023 van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 29 augustus 2019, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , opgenomen op pagina 2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] , opgenomen op pagina 1048 van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 1 december 2020, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] .
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2019135808/2019136000/2019136867, gesloten en getekend op 21 mei 2019 door [naam8] , brigadier werkzaam bij de politie-eenheid Midden-Nederland.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant4] , opgenomen op pagina 3001 van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met als bijlage het informatieblad 'letselpotentie gaswapens', voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant5] , PL0900-2019136867-10, pagina 1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met als bijlage het informatieblad 'letselpotentie gaswapens', voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant5] , PL0900-2019136867-10, pagina 9.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met als bijlage het informatieblad 'letselpotentie gaswapens', voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant5] , PL0900-2019136867-10, pagina 2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant5] , PL0900-2019136867-11, pagina 2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant5] , PL0900-2019136867-11, pagina 3.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 7 februari 2020 van de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] .
Vgl. HR 9 december 2011, ECLI:HR:2011:BR5211.
Vgl. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358.