ABRvS, 23-12-2015, nr. 201407472/1/A3
ECLI:NL:RVS:2015:3976
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-12-2015
- Zaaknummer
201407472/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3976, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑12‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2016/87 met annotatie van P.J. Stolk
Uitspraak 23‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk ingewilligd en voor het overige afgewezen.
201407472/1/A3.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2014 in zaak nr. 12/816 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk ingewilligd en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 mei 2012 gedeeltelijk vernietigd, het besluit van 10 januari 2012 herroepen en bepaald dat de namen van de vergunninghouders en de naam van de werkgever van de proefdierdeskundige openbaar zijn en bepaald dat de staatssecretaris deze informatie binnen vier weken aan [appellante] verstrekt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.T.P.E. Jeurissen en mr. W.L.C. Rijk, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
2. Op 21 september 2011 heeft [appellante] onder meer verzocht om afschriften van de jaarverslagen vanaf 1 januari 2005 van alle dierexperimentencommissies die sinds die datum zijn erkend.
Bij het besluit van 10 januari 2012 heeft de staatssecretaris het verzoek ingewilligd, maar onder meer geweigerd krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob bedrijfsgevoelige informatie openbaar te maken. In bezwaar heeft de staatssecretaris dit besluit in zoverre gehandhaafd. De bedrijfsgevoelige informatie uit de jaarverslagen heeft hij weggelakt, omdat de jaarverslagen informatie over dierproeven bevatten die concurrentiegevoelig is en door Dierexperimentencommissie LELYDEC vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. Uit deze informatie kunnen wetenswaardigheden worden afgeleid over de technische bedrijfsvoering of het productieproces van LELYDEC dan wel over de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers. De gegevens over (voorgestelde) dierproeven geven een inkijkje in de bedrijfsvoering van het uitvoerende bedrijf, aldus de staatssecretaris.
3. In beroep heeft [appellante] aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte gegevens over (voorgestelde) dierproeven heeft geweigerd krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Dat openbaarmaking van de krachtens deze weigeringsgrond geweigerde informatie een inkijkje zou geven in de bedrijfsvoering van het bedrijf is onvoldoende voor het oordeel dat het om vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens gaat. De staatssecretaris heeft slechts gesteld dat uit de namen van de onderzoeksplannen wetenswaardigheden kunnen worden afgeleid over de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel over de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers, maar dit niet gemotiveerd. Uit de namen kunnen hooguit de doelen van de onderzoeken worden afgeleid, aldus [appellante].
Haar betoog in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte niet op deze beroepsgrond is ingegaan, slaagt.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 29 april 2008 in zaak nr. 200704972/1) dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken.
De weggelakte gegevens zijn titels van onderzoeken die door vergunninghouders aan LELYDEC zijn voorgelegd. Deze titels beschrijven de doelen van de onderzoeken. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat deze doelen concurrentiegevoelige informatie bevatten en daarmee onder het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob vallen. Ter zitting heeft hij toegelicht dat dergelijke informatie ten tijde van de besluitvorming automatisch werd geweigerd krachtens deze bepaling. Tegenwoordig vraagt hij eerst een zienswijze van de desbetreffende vergunninghouder alvorens hij beoordeelt of het om gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob gaat. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting verklaard dat twee van de vergunninghouders die in de jaarverslagen van LELYDEC worden genoemd inmiddels niet meer bestaan en dat de krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob weggelakte gegevens in die gevallen openbaar kunnen worden gemaakt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de staatssecretaris zich ook in de gevallen waar het informatie van nog bestaande vergunninghouders betreft ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door hem weggelakte gegevens bedrijfs- en fabricagegegevens zijn. De weggelakte gegevens beschrijven weliswaar waar onderzoek naar wordt gedaan, maar uit die gegevens kunnen niet wetenswaardigheden worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Derhalve heeft de staatssecretaris deze informatie ten onrechte geweigerd. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat de titels van onderzoeken die door vergunninghouders aan LELYDEC zijn voorgelegd openbaar zijn. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 14 mei 2012 vernietigen, voor zover de staatssecretaris daarin de weigering krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob tot openbaarmaking van gegevens heeft gehandhaafd. Nu voor de staatssecretaris geen ruimte meer bestaat om de titels van onderzoeken die door vergunninghouders aan LELYDEC zijn voorgelegd te weigeren, zal de Afdeling, met het oog op een spoedige en definitieve beslechting van het geschil, op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. Het besluit van 10 januari 2012 zal worden herroepen, voor zover de staatssecretaris daarin gegevens heeft geweigerd openbaar te maken krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. De Afdeling zal bepalen dat de titels van onderzoeken die door vergunninghouders aan LELYDEC zijn voorgelegd openbaar zijn en de staatssecretaris deze alsnog dient te verstrekken. Zij zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2014 in zaak nr. 12/816, voor zover de rechtbank heeft nagelaten te bepalen dat de titels van onderzoeken die door vergunninghouders aan LELYDEC zijn voorgelegd openbaar zijn;
III. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 14 mei 2012, kenmerk 483-382, voor zover de staatssecretaris daarin de weigering krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob tot openbaarmaking van gegevens heeft gehandhaafd;
IV. herroept het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 10 januari 2012, kenmerk 251612, voor zover de staatssecretaris daarin gegevens heeft geweigerd openbaar te maken krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob;
V. bepaalt dat de titels van onderzoeken die door vergunninghouders aan LELYDEC zijn voorgelegd openbaar zijn;
VI. bepaalt dat de staatssecretaris van Economische Zaken de titels van onderzoeken die door vergunninghouders aan LELYDEC zijn voorgelegd binnen vier weken na verzending van deze uitspraak aan [appellante] verstrekt;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
VIII. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Slump
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
43-805.