Rb. 's-Gravenhage (pres.), 09-05-2007, nr. 275350 HA/RK 06-1068
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5252
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (President)
- Datum
09-05-2007
- Zaaknummer
275350 HA/RK 06-1068
- LJN
BA5252
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5252, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 09‑05‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Verzoek tot wraking van bindend adviseurs ingevolge artikel 5 lid 6 van het Geschillenreglement PPE/IKB EI 1996. Het verzoek tot wraking van de Geschillencommissie PPE/IKB ei is deels toegewezen.
Rechtbank 's-Gravenhage
Sector Civiel Recht - president
Wrakingnr. 2006/11
rekestnummer: 275350 HA/RK 06-1068
zaaknummer: PPE/IKB/ei/01/2005
datum beschikking: 09 mei 2007
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking van bindend adviseurs ingevolge artikel 5 lid 6 van het Geschillenreglement PPE/IKB EI 1996, in de zaak van:
[verzoekster],
gevestigd te [plaats],
verzoekster,
procureur: mr. A.A.M. van Beek;
tegen
mr. [A.], [B.] en drs. [C.], respectievelijk voorzitter en leden van de Geschillencommissie PPE/IKB ei, gevestigd te Zoetermeer.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Bij besluit van 26 juli 2005 van de voorzitter van het Productschap Pluimvee en Eieren
(hierna te noemen Productschap) werd verzoekster voorlopig geschorst van deelname aan de regeling PPE/IKB.
Op 26 augustus 2005 heeft mr. Van Beek namens verzoekster een verzoek om geschilbeslechting ingevolge artikel 3 van het Geschillenreglement PPE/IKB EI 1996 ingediend bij de Geschillencommissie PPE/IKB ei (hierna te noemen Geschillencommissie).
Volgens artikel 2 lid 2 van het Geschillenreglement is de geschillencommissie belast met de beslissing van alle geschillen "voorzover deze bij of krachtens de AV IKB Ei aan haar zijn opgedragen".
De behandeling van het verzoek op de zitting van de Geschillencommissie van 28 november 2005 is blijkens het hierna onder 2. te noemen proces-verbaal geschorst nadat mr. Van Beek te kennen had gegeven dat hij de wraking van de voltallige Geschillencommissie schriftelijk zal indienen bij de secretaris van de Geschillencommissie.
Op 07 december 2005 heeft mr. Van Beek namens verzoekster een incidenteel verzoekschrift inhoudende verzoek tot wraking ingevolge artikel 5 lid 4 van het Geschillenreglement PPE/IKB EI 1996 ter kennis gebracht van de voorzitter en de leden van de Geschillencommissie.
Bij brief van 14 december 2006 aan mr. Van Beek heeft de voorzitter van de Geschillencommissie PPE/IKB ei, mede namens de overige twee leden, bij monde van de secretaris laten weten dat de Geschillencommissie op grond van hetgeen in genoemd verzoekschrift naar voren is gebracht, geen aanleiding ziet om zich uit de berechting van het geschil terug te trekken.
1.2 Op 11 januari 2006 - ingekomen ter griffie op 12 januari 2006 - heeft mr. Van Beek namens verzoekster een verzoekschrift tot wraking van bindend adviseurs ingediend bij de president van deze rechtbank.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 25 april 2007 is het wrakingsverzoek ter zitting van de president van deze rechtbank behandeld.
De directeur van verzoekster, [directeur], bijgestaan door mr. Van Beek, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door mr. Van Beek toegelicht.
De leden van de Geschillencommissie PPE/IKB ei, [B.] en [C.] voormeld, zijn eveneens ter zitting verschenen en hebben hun standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet, waarbij een afschrift van een niet-ondertekend proces-verbaal van de zitting van de Geschillencommissie van 28 november 2005 is overgelegd. Verzoekster heeft bij monde van haar procureur toegestaan dat het proces-verbaal in de onderhavige procedure wordt gebracht.
Mr. [A.] voormeld is wegens langdurige ziekte niet ter zitting verschenen.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is er geen vertegenwoordiger of gemachtigde van het Productschap verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Bij verzoekster is twijfel is ontstaan aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de Geschillencommissie.
In de eerste plaats voert verzoekster daartoe aan dat er voorafgaand aan de behandeling van het verzoekschrift op de zitting van 28 november 2005 buiten aanwezigheid van verzoekster reeds overleg heeft plaatsgevonden tussen de Geschillencommissie en een vertegenwoordiger van het Productschap, waardoor op zijn minst de schijn van partijdigheid jegens verzoekster door de voltallige Geschillencommissie is gewekt.
In de tweede plaats voert verzoekster daartoe aan dat de voorzitter van de Geschillencommissie op genoemde zitting het pleidooi van de advocaat van verzoekster meermalen onderbrak en daarbij herhaaldelijk zijn standpunt omtrent de toepasselijkheid van de communautaire regelgeving op de overeenkomst tussen het Productschap en verzoekster naar voren bracht.
Aldus werd de advocaat van verzoekster de mogelijkheid ontnomen het standpunt van verzoekster ten aanzien van het tussen de Productschap en haar gerezen geschil nader toe te lichten en werd het geschil beperkt tot de vraag of het Productschap de juiste sanctie wel of niet had opgelegd.
Door de handelwijze van de voorzitter is bij verzoekster de indruk ontstaan dat de Geschillencommissie, althans de voorzitter, zich reeds een oordeel had gevormd over de (on)gegrondheid van het door verzoekster ingediende verzoek om een bindend advies, waardoor eveneens de schijn van partijdigheid jegens verzoekster door de voltallige Geschillencommissie, althans door de voorzitter, is gewekt.
4. Het standpunt van de Geschillencommissie
Ten aanzien van het door verzoekster gestelde overleg dat buiten haar aanwezigheid tussen de Geschillencommissie en een vertegenwoordiger van het Productschap heeft plaatsgevonden is de Geschillencommissie - bij monde van de heren [B.] en [C.] - van oordeel dat de wraking als zijnde ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe voert de heer [B.] aan dat de behandeling van het geschil op genoemde zitting om 15.30 uur stond gepland en op dat tijdstip de vertegenwoordiger van het Productschap in de zaal was verschenen, maar verzoekster en haar advocaat nog niet. Er is toen niet over het geschil gesproken tussen de Geschillencommissie en de vertegenwoordiger van het Productschap.
Nadat verzoekster en haar advocaat waren verschenen is de behandeling van het geschil aangevangen om 15.45 uur. Tijdens de behandeling van het geschil zijn door verzoekster of haar advocaat over de omstandigheid dat de vertegenwoordiger van het Productschap reeds in de zaal aanwezig was, geen opmerkingen gemaakt.
Ten aanzien van de door verzoekster gestelde omstandigheid dat de Geschillencommissie reeds een standpunt had ingenomen omtrent de toepasselijkheid van de communautaire regelgeving op de overeenkomst tussen het Productschap en verzoekster is de Geschillencommissie - bij monde van de heren [B.] en [C.] - van oordeel dat de wraking, voor zover deze ook de leden van de Geschillencommissie betreft, als zijnde ongegrond moet worden afgewezen.
De heer [B.] voert aan dat hij zich als lid van de Geschillencommisssie niet heeft uitgelaten over de vraag of de communautaire regelgeving tussen de partijen van toepassing was, maar alleen als deskundige tijdens de zitting op een vraag van de voorzitter van de Geschillencommissie heeft aangegeven dat het in geding zijnde onderzoek van de Stichting Controle Pluimvee Eieren en Eiproducten naar batterijtypische afrolsporen in de communautaire regelgeving niet voorkomt.
De heer [C.] voert aan dat het buiten de bevoegdheid van de Geschillencommissie valt om te oordelen in hoeverre de communautaire regelgeving van toepassing is op genoemd onderzoek.
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Van dit uitgangspunt zal hierna ook ten aanzien van bindend adviseurs worden uitgegaan.
5.2 Ten aanzien van de eerste grond voor wraking overweegt de president het volgende.
Hoewel er bij bindend advies weliswaar minder strenge procedureregels gelden, is het op zich een ongewenste situatie dat één van de partijen 15 minuten met de bindend adviseurs in één ruimte verkeert, ook al is er op dat moment niet gesproken over het aan de bindend adviseurs voorgelegde geschil.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is door of namens verzoekster echter niet betwist dat het behandelingstijdstip van het geschil om 15.30 uur stond gepland en dat verzoekster en haar advocaat eerst om 15.45 uur in de gehoorzaal arriveerden.
Evenmin is tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door of namens verzoekster betwist dat destijds over deze situatie geen opmerkingen zijn gemaakt door de advocaat van verzoekster.
Deze feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de fungerend president daarom onvoldoende dat er bij verzoekster twijfel heeft kunnen ontstaan aan de onpartijdigheid van de voorzitter en de leden van de Geschillencommissie. Het verzoek tot wraking is in zoverre ongegrond.
5.3 Ten aanzien van de tweede grond voor wraking overweegt de fungerend president het volgende.
Uit het proces-verbaal van de zitting van de Geschillencommissie van 28 november 2005 blijkt dat de voorzitter van de Geschillencommissie aan de advocaat van het Productschap vraagt of het gemeenschapsrecht van toepassing is, waarop ontkennend door de advocaat wordt geantwoord. Vervolgens vermeldt het proces-verbaal: "De voorzitter concludeert dat alleen aan de orde is het PPE/IKB ei reglement 1996, onder welk regime verzoekster en verweerder in privaatrechtelijke zin met elkaar een overeenkomst hebben gesloten".
Zoals mr. Van Beek heeft aangevoerd als hiervoor onder 3. vermeld, hetgeen ook wordt bevestigd door de verslaglegging daarvan in het proces-verbaal, probeert hij vervolgens zijn standpunt ten aanzien van het geschil naar voren te brengen, voor zover inhoudende dat het gemeenschapsrecht wel degelijk van toepassing is en dat het onderzoek naar de eieren niet conform de eisen van het gemeenschapsrecht is uitgevoerd, waarna het proces-verbaal vermeldt: "De voorzitter herhaalt dat aan de orde is een privaatrechtelijke geschilbeslechting en niet het gemeenschapsrecht, in welke zin dan ook." Als blijkens het proces-verbaal mr Van Beek vervolgens de onpartijdigheid van de geschillencommissie in twijfel trekt, wijst de voorzitter, aldus het proces-verbaal, de heer Van Beek er op "dat het duidelijk moet zijn over welk rechtsregime wordt gesproken, mede met het oog op de bevoegdheid van de commissie".
5.4 Overwogen wordt dat, ook al kwamen de interventies van de voorzitter wellicht voort uit de gedachte dat voorkomen moest worden dat het geschil de competentie van de geschillencommissie te buiten ging, dit niet wegneemt dat de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling zijn uitspraken zonder voorbehoud heeft gedaan en zonder zich eerst in raadkamer met de andere leden van de commissie te beraden.
5.5 Met deze uitspraken heeft de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling op zijn minst de gerechtvaardigde schijn jegens verzoekster gewekt dat hij voor zich zelf omtrent een belangrijke stelling van verzoekster, te weten: het onderzoek van de eieren moet (ook) aan het gemeenschapsrecht worden getoetst, reeds tot een definitief oordeel was gekomen, namelijk dat deze stelling niet aan de orde was. Hij heeft met andere woorden op deze wijze de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid en partijdigheid jegens verzoekster gewekt. Dat betekent dat, nu ook een bindend adviseur iedere schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient te vermijden, het verzoek tot wraking in zoverre gegrond is en dient te worden toegewezen.
5.6 Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De (fungerend) president:
wijst het verzoek tot wraking van mr. [A.], voorzitter van de Geschillencommissie PPE/IKB ei, om de reden als hiervoor onder 5.5 genoemd, toe;
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
wijst af de vordering tot veroordeling van het Productschap Pluimvee en Eieren in de kosten van deze procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. Von Maltzahn en is uitgesproken ter openbare zitting van 09 mei 2007, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.