Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen
Artikel 29
Geldend
Geldend vanaf 03-09-1981
- Bronpublicatie:
18-12-1979, Trb. 1981, 61 (uitgifte: 11-04-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-09-1981
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-09-1991, Trb. 1991, 134 (uitgifte: 13-09-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Grondrechten
1.
Ieder geschil tussen twee of meer Staten die partij zijn bij dit Verdrag betreffende de uitleg of toepassing van dit Verdrag, en dat niet wordt beslecht door onderhandelingen, wordt op verzoek van één van hen onderworpen aan arbitrage. Indien de partijen er binnen zes maanden na de datum van het verzoek tot arbitrage niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de vorm van arbitrage, kan een van die partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.
2.
Iedere Staat die partij is van dit Verdrag, kan op het tijdstip van ondertekening of bekrachtiging van dit Verdrag of van toetreding daartoe verklaren zich niet gebonden te achten door het eerste lid van dit artikel. De andere Staten die partij zijn bij dit Verdrag, zijn niet gebonden door het eerste lid van dit artikel tegenover een Staat die partij is bij dit Verdrag en die een zodanig voorbehoud heeft gemaakt.
3.
Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag, en die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.