ABRvS, 16-03-2016, nr. 201503600/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:691
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-03-2016
- Zaaknummer
201503600/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:691, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑03‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op nihil.
201503600/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2015 in zaak nr. 14/2506 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft in 2009 voor twee van haar drie kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang door [kindercentrum]. Het voorschot kinderopvangtoeslag werd door de Belastingdienst/Toeslagen op verzoek van [appellant] op de bankrekening van het kindercentrum bij de ABN AMRO-bank gestort. Op 12 juli 2010 heeft zij de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari 2010 stopgezet. In 2010 heeft zij geen gebruik gemaakt van de opvang van het kindercentrum, omdat dit in 2009 failliet is gegaan.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 26 februari 2014 ten grondslag gelegd dat [appellant] pas op 12 juli 2010 de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet. Voorts is [appellant] ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) de terugvordering in verband met de onterecht uitbetaalde voorschotten in zijn geheel verschuldigd, aldus de Belastingdienst/Toeslagen. Ter zitting is komen vast te staan dat de terugvordering op dat moment nog € 2.270,00 bedroeg.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet langer bevoegd was het te veel uitgekeerde voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 van haar terug te vorderen. Zij heeft de opvang via [kindercentrum] per 1 augustus 2009 beëindigd. Doordat [kindercentrum] heeft nagelaten de beëindiging van de opvang aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven is de dienst ook na 1 augustus 2009 voorschotten kinderopvangtoeslag blijven uitbetalen op de rekening van [kindercentrum]. [kindercentrum] is op 17 november 2009 failliet verklaard. De ABN AMRO-bank heeft de door de Belastingdienst/Toeslagen na het faillissement van [kindercentrum] betaalde voorschotten op een tussenrekening gezet waardoor het niet in de failliete boedel terecht is gekomen. De ABN AMRO-bank weigert echter gehoor te geven aan het verzoek van [appellant] om de voorschotten terug te storten. Nu de dienst heeft geweigerd mee te werken aan het terughalen van de onterecht uitgekeerde voorschotten op de rekening bij ABN AMRO-bank heeft hij het recht op terugvordering verspeeld. Het weigeren medewerking te verlenen is in strijd met wat van een redelijk handelende Belastingdienst/Toeslagen verwacht mag worden, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Awir is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2.2. Het is ingevolge artikel 17 van de Awir aan [appellant] om wijzigingen door te geven die relevant zijn voor de verlening van kinderopvangtoeslag. Dat [kindercentrum] heeft nagelaten de stopzetting van de kinderopvang aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven komt als aanvrager en begunstigde van de toeslag voor haar rekening. Dat [appellant] door het faillissement van [kindercentrum] in een voor haar ongunstige situatie is gekomen maakt niet dat de Belastingdienst/Toeslagen gehouden was de onterecht uitgekeerde voorschotten bij de ABN AMRO-bank terug te vorderen. Op de dienst rust daartoe geen wettelijke verplichting. Nu de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 aan [appellant] als aanvrager en begunstigde zijn toegekend en de voorschotten zijn uitbetaald op het door haar bij de Belastingdienst/Toeslagen opgegeven bankrekeningnummer, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de te veel betaalde voorschotten terecht van haar teruggevorderd. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat terugvordering van voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 in strijd is met artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), omdat hiermee inbreuk op haar eigendomsrecht wordt gemaakt.
3.1. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van het Handvest zijn de bepalingen van dat Handvest slechts gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Met het besluit van 26 februari 2014 van de Belastingdienst/Toeslagen is geen recht van de Unie ten uitvoer gebracht aangezien met de regeling waarop dit besluit is gebaseerd geen Unierecht wordt omgezet en ook anderszins geen sprake is van een juridische situatie die binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt. Zie in dit verband de arresten van het Hof van Justitie van 6 maart 2014, zaak C-206/13, Cruciano Siragusa, ECLI:EU:C:2014:126, punten 20, 21, 24, 25, 26 en 29 en van 8 mei 2014, zaak C-483/12, Pelckmans Turnhout NV, ECLI:EU:C:2014:304, punt 22. Derhalve valt dit besluit niet binnen de materiële werkingssfeer van het Handvest.
Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen met het terugvorderen van het verleende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010, waarvan achteraf bleek dat dit ten onrechte is uitgekeerd, [appellant] geen eigendom ontnomen, nu een voorschot geen ‘possession’ is in de zin van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
480-809.