Hof 's-Gravenhage, 21-04-2010, nr. 200.056.768
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4003
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
21-04-2010
- Zaaknummer
200.056.768
- LJN
BM4003
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4003, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 21‑04‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Gesloten Jeugdzorg. Gedragswetenschapper heeft de jeugdige niet gezien, Jeugdzorg heeft niet de procedure van artikel 29c Wet op de jeugdzorg gevolgd (voorlopige machtiging). De gevolgde procedure voldoet niet aan de in het licht van de waarborgfunctie daaraan te stellen eisen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 april 2010
Zaaknummer : 200.056.768.01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 09-1860
[de minderjarige],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 8 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 januari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 29 maart 2010 een verweerschrift aan het hof doen toekomen. Het verweerschrift is weliswaar met overschrijding van de door het hof gestelde termijn ingediend maar nu gesteld noch gebleken is dat daardoor het belang van de goede procesorde nadeel is toegebracht, is het verweerschrift als zodanig aanvaard.
Van de zijde van de minderjarige zijn bij het hof op 16 maart 2010, 25 maart 2010 en 30 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 24 februari 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 1 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: de heer [naam] en mevrouw [naam]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - met ingang van 11 januari 2010 machtiging verleend om de minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 5 oktober 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige.
- 2.
De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van Jeugdzorg alsnog af te wijzen.
- 3.
De minderjarige stelt dat de rechtbank ten onrechte een machtiging heeft verleend voor een gesloten plaatsing. De minderjarige heeft in augustus 2009 haar besloten plaatsing in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker afgerond en is toen geplaatst bij Stichting de Zuidwester voor zelfstandigheidstraining. Zij heeft echter in de afgelopen periode (vrijwel) geen begeleiding gehad, terwijl zij die wel nodig had. Zij is daarvan de dupe geworden. Jeugdzorg heeft volgens de minderjarige erkend dat zij de afgelopen periode geen begeleiding heeft gehad. De minderjarige wil graag zelfstandig wonen en als dat niet haalbaar is, wil zij besloten, en derhalve niet gesloten, geplaatst zijn. De minderjarige vreest ook dat zij bij een gesloten plaatsing niet aangenomen zal worden bij de landmacht, waar zij heeft gesolliciteerd.
Ter zitting heeft de minderjarige haar verzoek verminderd, in die zin dat zij het hof verzoekt te bepalen dat de duur van de verleende machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdzorg dient te worden bekort tot twee maanden na de dag van de terechtzitting.
- 4.
Jeugdzorg is van mening dat de plaatsing van de minderjarig binnen de gesloten jeugdzorg vooralsnog noodzakelijk is, omdat gebleken is dat de minderjarige niet de verantwoordelijkheid voor een ander behandeltraject aankan.
- 5.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 29b, derde lid van de Wet op de jeugdzorg een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts wordt verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
- 6.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende gebleken. Jeugdzorg heeft op 24 december 2009 het inleidende verzoekschrift bij de kinderrechter ingediend. Jeugdzorg heeft verklaard dat zich een geval voordoet in de zin van artikel 29b, derde lid van de Wet op de jeugdzorg. Ingevolge artikel 29b lid 5 van de Wet op de jeugdzorg behoeft deze verklaring de instemming van een bij de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg aangewezen gedragswetenschapper, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Daartoe heeft Jeugdzorg bij fax van 11 januari 2010 aan de kinderrechter een verslag overgelegd van [naam], gedragswetenschapper als bedoeld in categorie c van vorenbedoelde Regeling, de dato 8 januari 2010.
- 7.
Het hof stelt vast dat het onderzoek van de gedragswetenschapper niet een direct contact met de minderjarige heeft bevat, waarin deze de minderjarige persoonlijk heeft gesproken en geobserveerd. Het onderzoek voldoet derhalve niet aan de daaraan in het licht van de betrokken waarborgfunctie te stellen eisen. Weliswaar beroept Jeugdzorg zich op een gebrek aan medewerking van de minderjarige bij dit onderzoek, doch, geheel daargelaten of de minderjarige gebrekkige medewerking kan worden tegengeworpen, faalt dit betoog, omdat voor dergelijke gevallen, waarin de medewerking van de betrokken jeugdige aan het noodzakelijke onderzoek niet kan worden verkregen, de procedure als omschreven in artikel 29c van de Wet op de jeugdzorg is gegeven en Jeugdzorg die procedure niet heeft gevolgd. In gevallen waarin de inspanningen van Jeugdzorg om persoonlijk contact tussen de jeugdige en de gedragswetenschapper tot stand te brengen duurzaam vruchteloos blijken, bestaat wellicht ruimte voor een andersluidend oordeel, maar in het onderhavige geval is daarvan niet gebleken. Naar het oordeel van het hof had de gedragswetenschapper in een direct contact met de minderjarige met name het risico kunnen toetsen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij behoeft zal onttrekken, nu inmiddels is gebleken dat de minderjarige zich voor die zorg gedurende 2,5 maand bij Stichting de Zuidwester heeft opengesteld, doch de noodzakelijke zorg desondanks niet heeft kunnen genieten, zoals Jeugdzorg ook heeft erkend.
- 8.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot gesloten plaatsing heeft verleend, zodat de bestreden beschikking vernietigd dient te worden. Gelet op het gewijzigde verzoek van de minderjarige ter zitting, zal het hof echter rekening houden met een overgangsperiode van twee maanden na de zitting opdat Jeugdzorg voorbereidingen kan treffen voor de verlening van de zorg die de minderjarige buiten de gesloten Jeugdzorg behoeft. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen voor zover de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg is verleend voor de periode na 1 juni 2010.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde termijn en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de termijn van de machtiging tot plaatsing in gesloten Jeugdzorg eindigt op 1 juni 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Van Dijk en Van Leuven, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2010.