Rb. Zutphen (vzr.), 20-03-2007, nr. 84517/KGZA07-72
ECLI:NL:RBZUT:2007:BB2739
- Instantie
Rechtbank Zutphen (Voorzieningenrechter)
- Datum
20-03-2007
- Zaaknummer
84517/KGZA07-72
- LJN
BB2739
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2007:BB2739, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 20‑03‑2007; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2007
Inhoudsindicatie
De vordering met als inzet een verbod de ontbindingsbeschikking te executeren dan wel te schorsen, wordt afgewezen. Een ontbindingsbeschikking heeft niet slechts rechtskracht, indien de arbeidsovereenkomst op het in de beschikking bepaalde tijdstip van ontbinding nog steeds bestaat. Een andersluidende opvatting zou er op neer komen dat aan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak zonder aanwending van enig rechtsmiddel rechtskracht zou kunnen worden ontzegd door in een volgend geding te doen vaststellen dat deze uitspraak geen rechtskracht heeft verkregen of dat de rechtskracht daaraan is ontvallen, omdat de grondslag waarop de uitspraak berustte, is weggevallen.
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 84517 / KG ZA 07-72
Vonnis in kort geding van 20 maart 2007
in de zaak van
de stichting STICHTING PHILADELPHIA ZORG,
gevestigd te Nunspeet,
eiseres,
procureur mr. A.J. Zeyl,
advocaat mr. J.A. Bruins te Amersfoort,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats], gemeente Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. E.G.M. Wiggers,
advocaat mr. J.W. Janssens te Bunschoten.
Partijen zullen hierna Philadelphia en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 8 maart 2007
- de pleitnota van Philadelphia
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is op 1 augustus 2001 voor bepaalde tijd in dienst getreden van Philadelphia, welke arbeidsovereenkomst per 1 januari 2003 is omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
2.2. Bij beschikking van de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn, van 15 januari 2007 is de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 15 februari 2007, zulks onder toekenning aan [gedaagde] van een vergoeding van EUR 15.000,-- bruto ten laste van Philadelphia .
2.3. Bij brief van 16 januari 2007 heeft Philadelphia aan [gedaagde] de uitspraak van de kantonrechter bevestigd een aangegeven na ontvangst van de beschikking het ontslag administratief te zullen afhandelen.
2.4. Bij aangetekende brief van 29 januari 2007 heeft Philadelphia - voor zover hier van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(...)
Wij hebben vernomen dat u diverse cliënten van Stichting Philadelphia Zorg hebt benaderd om hen persoonlijk te gaan begeleiden in plaats van Stichting Philadelphia Zorg. U hebt zich daarbij tegenover deze cliënten negatief uitgelaten over Stichting Philadelphia Zorg.
(...)
Wij wijzen u op de geheimhoudingsverplichting die opgenomen is in artikel 3:11 van de CAO Gehandicaptenzorg. Uit dit artikel blijkt dat u ook na beëindiging van het dienstverband verplicht bent tot geheimhouding van hetgeen u uit hoofde van uw functie ter kennis is gekomen.
(...)
Wij sommeren u ten eerste de geheimhoudingsverplichting in acht te nemen, ten tweede sommeren wij u de benadering van onze cliënten, op welke wijze dan ook, te staken, bij gebreke waarvan Stichting Philadelphia Zorg nadere rechtsmaatregelen zal treffen.
(...)”.
2.5. Bij e-mail van 30 januari 2007 van 13.48 uur heeft [gedaagde] - voor zover hier van belang - het volgende aan [medewerkster Philadelphia] bericht:
“(...)
U wordt vervelend met uw suggestieve briefjes en intimiderende praktijken. Door mij is op geen enkele manier geheimhoudingsplicht geschonden.
Of het moet zijn dat ik u een buitengewoon kwaadaardige machtswellusteling vindt met een uitstraling waar zelfs de ratten hier in de schuur nog voor op de loop gaan.
Kortom een buitengewoon onaardig en onbetrouwbaar persoon is mijn ervaring. Ik wist alleen niet dat dat geheim moest blijven.
Verder hoop ik dat u mij nu met rust laat want het wordt vervelend. Uit het diepst van mijn hart, ik vind u een gemeen klerewijf maar dat lijkt me vrijheid van meningsuiting.
(...)”.
2.6. Bij aangetekende brief van 30 januari 2007 heeft Philadelphia - voor zover hier van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(...)
Kort na de zitting op 15 januari jongstleden hebt u een aantal cliënten van Stichting Philadelphia Zorg, regio Apeldoorn persoonlijk benaderd en hen verzocht over te stappen van Stichting Philadelphia Zorg naar u. Ook hebt u een aantal negatieve uitlatingen gedaan over Stichting Philadelphia Zorg. (...)Per brief van 29 januari jl. bent u gesommeerd uw activiteiten onmiddellijk te staken.
De reactie die u hierop per e-mail van 30 januari 2007 van 13 uur 48 geeft is hoogst ongepast en beledigend en vormt voor ons de spreekwoordelijke druppel. Wij beschouwen de uitlatingen in uw mail als een dringende reden voor ontslag op staande voet. In het kader van hoor en wederhoor kunt u persoonlijk uw visie geven op uw e-mail op woensdag 31 januari 2007 (...).
Mocht u morgen niet verschijnen om uw visie te geven, dan zal de arbeidsovereenkomst met u door Stichting Philadelphia Zorg op staande voet worden beëindigd op woensdag 31 januari 2007.
(...)”.
2.7. Bij e-mail van 31 januari 2007 van 12.48 uur heeft [medewerkster Philadelphia] namens Philadelphia - voor zover hier van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(...)
Wij hebben de mail met uw reactie op onze brief van 29 januari jl. ontvangen. Wij hebben echter nog geen reactie van u mogen ontvangen op onze brief van gisteren, 30 januari 2007, die per aangetekende brief en per mail aan u is verzonden en waarin u wordt uitgenodigd vanmiddag om 14.00 uur, in het kader van hoor en wederhoor, uw persoonlijke visie te geven op uw e-mail van 30 januari 2007 van 13.48 uur en waarin wij hebben aangegeven dat, wanneer u niet mocht verschijnen, de arbeidsovereenkomst met u door Stichting Philadelphia Zorg op staande voet zal worden beëindigd op woensdag 31 januari 2007.
(...).
2.8. Bij e-mail van 31 januari 2007 van 13.37 uur heeft [gedaagde] - voor zover hier van belang - het volgende aan [medewerkster Philadelphia] voornoemd bericht:
“(...)
Ik ken de inhoud van uw brief niet en heb nog geen aangetekend schrijven ontvangen. Het is nu 13.30 uur en het lijkt mij volstrekt onredelijk dat ik tijdens ziekte gedwongen wordt om binnen 40 minuten te verschijnen. Indien u mij op staande voet ontslaat zoals u hier aankondigt dan neem ik daar geen genoegen mij.
Mijn persoonlijke visie op mijn mail kan ik u hier reeds schriftelijk weergeven.
Het is een emotionele uitspraak van iemand die reeds sinds 1 september 2005 ziek is door zeer tragische gebeurtenissen. Ipv steun en begrip werd mede door u een vernietigend uitkotstraject gestart.
(...)
Ik ben niet hersteld, sta bol van de stress en emoties. Niet in de laatste plaats door uw handelen. Het is duidelijk, mijn uitspraken zijn niet handig, daar is geen hoor en wederhoor voor nodig. De andere kant is dat u de gifbeker wel helemaal tot de laatste druppel wilt benutten. Erg flauw, voor mij met ernstige gevolgen en van uw kant totaal zonder begrip. Ik stel voor dat u de zege intern nog even viert, u bent van mij af en het woord Philadelphia zal buitenshuis door mij niet meer genoemd worden.
(...)
De uitspraken had ik niet moeten doen, ik zou willen dat ik kon zeggen dat ik er spijt van heb maar ik weet niet of dat wel zo is. Doe maar wat je moet doen Elly, het ga je goed, dwing me niet tot weer een juridische strijd.
(...)”.
2.9. Bij brief van 31 januari 2007 heeft [gedaagde] - voor zover hier van belang - het volgende aan [medewerkster Philadelphia] voornoemd bericht:
“(...)
In reactie op uw schrijven 29 januari deel ik u het volgende mede. Op geen enkele wijze heb ik de geheimhoudingsplicht geschonden zoals u suggereert. Uw beschuldiging ervaar ik dan ook als een regelrechte provocatie. Ik zeg hierbij toe dat ik op geen enkele manier clienten van Philadelphia benader of anderszins van informatie voorzie.
Voorts is het zo dat ik mij niet publiekelijk zal uitlaten over de gang van zaken rondom ons konflikt. De termen die ik daarbij aan u gemeld heb zijn puur voor huiselijk gebruik. Overigens merk ik hierbij op dat de uitspraken worden veroorzaakt door de hevige psychologische druk waaraan u mij heeft blootgesteld tijdens mijn ziekte.
(...)”.
2.10. Bij aangetekende brief met bericht van ontvangst en per e-mail van 1 februari 2007 heeft de advocaat van Philadelphia - voor zover hier van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(...)
Op verzoek van cliënte, Philadelphia Zorg, bericht ik u als volgt.
Philadelphia heeft u bij brief van 20 januari 2007 laten weten dat zij van diverse cliënten heeft vernomen dat u hen hebt benaderd met het verzoek om de zorgrelatie met Philadelphia Zorg te beëindigen en de persoonlijke begeleiding in het vervolg van u te betrekken.
(...)
In reactie op deze brief hebt u mevrouw [medewerkster Philadelphia], plaatsvervangend regiomanager, bij e-mail van dinsdag 30 januari te 13:48 uur ernstig beledigd. Bij brief van 30 januari 2007 heeft Philadelphia Zorg u laten weten uw reactie als hoogst ongepast en beledigend te ervaren en u aangegeven uw uitlatingen als een dringende reden voor ontslag op staande voet aan te merken. In het kader van hoor en wederhoor heeft Philadelphia Zorg u uitgenodigd om persoonlijk uw visie te geven op woensdag 31 januari 2007 te 14:00 uur (...).
Aangezien Philadelphia Zorg van u nog geen reactie had vernomen op haar uitnodiging voor het gesprek op 31 januari 2007, heeft zij u per e-mail van 31 januari 2007 verzocht om aan te geven of u op deze uitnodiging zou ingaan. in reactie hierop heeft u per e-mail aangegeven de brief niet ontvangen te hebben en geen mogelijkheid te zien om nog tijdig op de uitnodiging in te gaan. (...) Cliënte heeft u vervolgens per e-mail nogmaals een afschrift van eerder genoemde brief verzonden en u wederom uitgenodigd voor een gesprek, ditmaal op donderdag 1 februari 2007 (...). In reactie daarop hebt u laten weten slechts schriftelijk omtrent dit voorval te willen communiceren, dan wel in aanwezigheid van een raadsman en aangegeven dat u hiertoe niet eerder in staat zou zijn dan maandagochtend 5 februari 2007 te 10:00 uur.
(...)
Zoals hiervoor aangegeven is Philadelphia Zorg van mening dat de wijze waarop u contact met zorgcliënten van Philadelphia zorg hebt onderhouden en de wijze waarop u zich over Philadelphia Zorg heeft uitgelaten en meer in het bijzonder de wijze waarop u, daarop aangesproken, vervolgens jegens Philadelphia Zorg, meer in het bijzonder [medewerkster Philadelphia] hebt gereageerd, ieder voor zich, alsook in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren.
(...)
Philadelphia Zorg acht deze toelichting uwerzijds vooralsnog onvoldoende om van een ontslag op staande voet af te zien. Uw nadere toelichting wordt derhalve op prijs gesteld en deze verwacht ik dan ook schriftelijk van u te ontvangen op het door u aangegeven tijdstip van maandag 5 februari 2007 te 10:00 uur.
(...)
Van een definitief besluit op dat punt zal ik u zoals aangegeven na maandag 5 februari 2007 10:00 uur op de hoogte stellen.
(...)”.
2.11. Bij e-mail van 5 februari 2007 van 0.35 uur heeft [gedaagde] - voor zover hier van belang - het volgende aan de advocaat van Philadelphia bericht:
“(...)
De uitspraken jegens [medewerkster Philadelphia] zijn betreurenswaardig en neem ik terug. Ik bied er mijn excuses voor aan. Het zijn uitspraken die ik niet had moeten doen. Het zijn puur emotionele en impulsieve uitspraken veroorzaakt door stress en teleurstelling.
(...)”.
2.12. Bij aangetekende brief met handtekening retour en per e-mail van 5 februari 2006 (bedoeld is 2007, de voorzieningenrechter) heeft de advocaat van Philadelphia - voor zover hier van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(...)
Ik heb u in mijn brief van 1 februari 2007 aangegeven dat cliënte uw reactie op haar verzoek van 29 januari 2007, om af te zien van het benaderen van haar cliënten, als dringende reden voor beëindiging van het dienstverband beschouwd. Meer in het bijzonder heb ik gewezen op uw e-mailbericht aan [medewerkster Philadelphia], waarin u zich zeer beledigend over haar hebt uitgelaten. Cliënte, alsook ik hebben u in reactie daarop om uw visie verzocht. U hebt zich erop beroepen dat uw uitspraken waren bedoeld voor huiselijk gebruik, ze zouden vallen onder de vrijheid van meningsuiting en volgens uw laatste reactie zouden uw uitlatingen zijn veroorzaakt door hevige stress en een lage frustratietolerantie, waarbij u kennelijk van mening bent dat uw uitspraken door cliënte zouden zijn uitgelokt.
Ten aanzien van de brief van cliënte aan u van 29 februari 2007 (bedoeld zal zijn: 29 januari 2007, de voorzieningenrechter) hebt u een aantal vragen geformuleerd die er in essentie op neerkomen dat u specifieke details wenst te ontvangen van de door cliënte genoemde contacten die u hebt gehad met haar zorgcliënten. Het moge duidelijk zijn dat cliënte u deze informatie uit privacyoverwegingen niet zal verstrekken. specifieke details op dit punt zijn ook minder relevant nu de dringende reden met name is gelegen in de wijze waarop u op de brief van cliënte hebt gereageerd, meer in het bijzonder de wijze waarop u [medewerkster Philadelphia] hebt beledigd.
(...)
Cliënte acht de verklaringen die u tot nu toe hebt gegeven voor het gebeurde volstrekt ondeugdelijk, c.q. onvoldoende. De uitlatingen die u hebt gedaan jegens [medewerkster Philadelphia], alsook de overige feiten en omstandigheden leveren zowel afzonderlijk alsook in onderlinge samenhang bezien, een reden op voor ontslag op staande voet. In deze omstandigheden kan van cliënte niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst met u voort te zetten tot 15 februari 2007, de datum waarop deze door de kantonrechter te Apeldoorn recentelijk is ontbonden. Bij deze verleen ik u namens cliënte dan ook dat ontslag op staande voet.
(...)”.
2.13. Bij e-mail van 6 februari 2007 heeft de advocaat van Philadelphia - voor zover hier van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(...)
Als gevolg van het ontslag op staande voet is de arbeidsovereenkomst tussen u en Philadelphia geëindigd vóór 15 februari 2007. Op dat moment zal moeten worden vastgesteld dat de kantonrechter een arbeidsovereenkomst heeft ontbonden die al niet meer bestond. In dat geval is de vergoeding niet verschuldigd.
Gelet op het standpunt van Philadelphia dat de arbeidsovereenkomst door het ontslag op staande voet rechtsgeldig is geëindigd, zal zij vooralsnog niet overgaan tot betaling van de vergoeding van EUR 15.000,-- bruto.
(...)”.
2.14. Bij brief van 8 februari 2007 heeft [gedaagde] - voor zover hier van belang - aan de advocaat van Philadelphia het volgende bericht:
“(...)
Met betrekking tot het door u namens cliente verleende ontslag op staande voet deel ik u mede dat ik dit nietig verklaar. Niet is gebleken dat er eend ringende reden is en het ontslag is niet onverwijld medegedeeld. Als u dit ontslag niet per ommegaande intrekt zal ik gepaste juridische maatregelen nemen. Uiteraard eis ik van u direkte doorbetaling van loon en het nakomen van alle aangegane verplichtingen. Ik stel mij beschikbaar voor het direkt hervatten van mijn werkzaamheden.
(...)
Voorts heeft u bij dit ontslag onvoldoende rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden. (...) Het is u bekend dat ik al langere tijd psychische klachten heb. Het gevoel dat ik daarin door werkgever en bedrijfsarts geen moment serieus genomen ben heeft mijn emoties versterkt. (...)
Blijft over mijn zeer emotionele uitspraken richting [medewerkster Philadelphia]. Ik heb u reeds aangegeven dat ik deze zeer betreur. Indien dit aanleiding was geweest voor ontslag op staande voet dan had dit onverwijld medegedeeld moeten worden op 30 januari. Dit is niet gebeurd en daarom verklaar ik ook die reden nietig.
(...)”.
3. Het geschil
3.1. Philadelphia vordert, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
[gedaagde] zal verbieden over te gaan tot executie van de beschikking van de kantonrechter te Apeldoorn d.d. 15 januari 2007,
subsidiair:
de executie van de beschikking d.d. 15 januari 2007 zal schorsen totdat bij vonnis in kracht van gewijsde is beslist omtrent het ontslag op staande voet,
meer subsidiair:
[gedaagde] zal gelasten afdoende zekerheid te stellen door middel van een bankgarantie voor terugbetaling van EUR 15.000,--, inclusief eventuele geïncasseerde renten en kosten, indien hij tot executie over zal en mag gaan,
alsmede
[gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een beschikking slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2. Door Philadelphia is niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de beschikking van de kantonrechter te Apeldoorn van 15 januari 2007 berust op een juridische of feitelijke misslag noch dat op grond van na deze beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijk aan haar zijde een noodtoestand zal ontstaan.
4.3. Aan haar vorderingen heeft Philadelphia ten grondslag gelegd, dat zij [gedaagde] op goede gronden met ingang van 5 februari 2007 op staande voet heeft ontslagen. Het executeren van voormelde beschikking door [gedaagde] levert in die omstandigheden naar de mening van Philadelphia misbruik van recht op.
4.4. Tussen partijen staat vast, dat de dringende reden die aanleiding heeft gegeven tot het ontslag op staande voet zich eerst heeft voorgedaan nadat de kantonrechter te Apeldoorn zijn ontbindingsbeschikking heeft gegeven. Tegen deze beschikking staat, behoudens zich hier niet voordoende uitzonderingen, hoger beroep noch cassatie open.
Een ontbindingsbeschikking heeft niet slechts rechtskracht, indien de arbeidsovereenkomst op het in de beschikking bepaalde tijdstip van ontbinding nog steeds bestaat. Een andersluidende opvatting zou er op neer komen dat aan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak zonder aanwending van enig rechtsmiddel rechtskracht zou kunnen worden ontzegd door in een volgend geding te doen vaststellen dat deze uitspraak geen rechtskracht heeft verkregen of dat de rechtskracht daaraan is ontvallen, omdat de grondslag waarop de uitspraak berustte, is weggevallen.
Gezien dit uitgangpunt brengt het enkele feit dat in rechte kan komen vast te staan, dat het aan [gedaagde] gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven - hetgeen door [gedaagde] gemotiveerd is betwist – nog niet met zich mee dat [gedaagde], door thans tot executie van de beschikking over te gaan, zo zeer handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dat zijn handelwijze als misbruik van bevoegdheid dient te worden gekwalificeerd.
De dringende reden, die aanleiding heeft gegeven tot het ontslag op staande voet - zakelijk weergegeven het beledigen van zijn direct leidinggevende naar aanleiding van een waarschuwing zich te onthouden van het benaderen van cliënten van Philadelphia – hangt overigens ten nauwste samenhangt met het feit dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zou eindigen. Uit de gedingstukken blijkt dat tussen partijen al geruime tijd sprake was van een gespannen situatie. [gedaagde] voelde zich kennelijk niet serieus genomen en daardoor verongelijkt en gekrenkt. De basis aan een vruchtbare en constructieve samenwerking tussen partijen was in de afgelopen jaren verbrokkeld en bleek ook in een door de kantonrechter geïnitieerde mediation niet meer te helen. De kantonrechter concludeerde tot een verandering van omstandigheden, die in de risicosfeer van Philadelphia was gelegen en besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Daarmee heeft de kantonrechter impliciet tot uitdrukking gebracht dat de verstoorde verhoudingen niet (uitsluitend) op het conto van [gedaagde] geschreven konden worden. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist cliënten van Philadelphia te hebben benaderd met het aanbod om hen voortaan zelf te gaan begeleiden. Ook heeft hij tegengesproken zich negatief te hebben uitgelaten over Philadelphia. Bewijsstukken zijn door Philadelphia niet in het geding gebracht. Voor de beoordeling van de vraag of de door [gedaagde] gekozen bewoordingen, die op zichzelf uiteraard onacceptabel zijn, in de gegeven omstandigheden een ontslag op staande voet rechtvaardigen, is dat bewijs wel van belang, mede gezien het feit dat [gedaagde] zich uiteindelijk, zij het vóór het effectief worden van het ontslag, onomwonden (2.11) heeft gedistantieerd van zijn eigen handelwijze en schriftelijk zijn excuses heeft aangeboden.
In deze omstandigheden zou een verbod tot executie dan wel tot opschorting van de executie dan wel tot het stellen van zekerheid geen dan wel onvoldoende recht doen aan de door de kantonrechter in zijn beschikking in aanmerking genomen omstandigheden, die op het dienstverband in het verleden betrekking hebben. Een mogelijk restitutierisico kan geen grond zijn voor het oordeel dat [gedaagde] misbruik maakt van recht door betaling te verlangen van de ontbindingsvergoeding, waartoe de kantonrechter Philadelphia heeft veroordeeld. Overigens wordt dit restitutierisico gemotiveerd tegengesproken.
4.5. Op grond van het vorenstaande moeten de vorderingen van Philadelphia dan ook worden afgewezen.
4.6. Philadelphia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
vast recht EUR 251,00
salaris procureur 816,00
totaal EUR 1.067,00.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen van Philadelphia af,
5.2. veroordeelt Philadelphia in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op EUR 1.067,--,
5.3. verklaart dit vonnis met betrekking tot de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2007.