Deze zaak hangt samen met de strafzaak 08/01766 tegen verdachte, waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 15-12-2009, nr. 08/01765 P
ECLI:NL:HR:2009:BK2122
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
08/01765 P
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BK2122
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK2122, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK2122
ECLI:NL:PHR:2009:BK2122, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 27‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK2122
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. De eerste vier middelen behelzen klachten die zijn gericht tegen ’s Hofs arrest in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, die bij de HR in behandeling is onder nummer 08/01766. Als een middel van cassatie als in de wet bedoeld kan slechts gelden een duidelijke en stellige klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk wetsvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De middelen voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
15 december 2009
Strafkamer
nr. 08/01765 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 augustus 2007, nummer 22/005334-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. C.A. Lucardie, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het vijfde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen behelzen klachten die zijn gericht tegen 's Hofs arrest in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 08/01766. Als een middel van cassatie als in de wet bedoeld kan slechts gelden een duidelijke en stellige klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk wetsvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De middelen voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Gelet op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 875,- en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raadverwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 december 2009.
Conclusie 27‑10‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:1.
[Betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft aan betrokkene, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van 875 euro.
2.
Namens de verdachte heeft mr. C.A. Lucardie, advocaat te 's‑Gravenhage, een schriftuur ingediend houdende vijf middelen van cassatie. De eerste vier middelen zien echter op de strafzaak tegen verdachte, welke eveneens in cassatie aanhangig is, en waarin ik heden eveneens concludeer. Ik ga er derhalve van uit dat het de bedoeling is geweest in de onderhavige zaak slechts één, namelijk het vijfde, middel van cassatie voor te stellen.
3.
Het middel klaagt dat het Hof een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘wederrechtelijk voordeel’: er is namelijk geen sprake van voordeel, want betrokkene heeft een passende tegenprestatie geleverd voor de 875 euro, en de ontvangst van huur voor het beschikbaar stellen van een zolderruimte is niet wederrechtelijk.
4.
Betrokkene is door het Hof veroordeeld voor onder meer:
‘ een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 01 februari 2005 tot en met 24 juni 2005 te 's‑Gravenhage met elkaar, althans één van hen, telkens opzettelijk hebben/heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welke misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 01 februari 2005 tot en met 24 juni 2005 te 's‑Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;’
5.
Voor het ter beschikking stellen van haar zolderruimte voor de teelt van hennepplanten heeft betrokkene 875 euro ontvangen. Dit bedrag zou ze zonder het ter beschikking stellen van de ruimte niet hebben gekregen. Betrokkene is door haar medeplichtigheid dus 875 euro rijker geworden; met andere woorden, dat is het voordeel dat ze heeft verkregen.
6.
Wat betreft de wederrechtelijkheid: in aanmerking genomen dat het ter beschikking stellen van je zolderruimte voor de teelt van hennepplanten een strafbaar feit oplevert, lijkt mij de wederrechtelijkheid van daaraan gekoppelde verkrijging van voordeel gegeven.
7.
Van een verkeerde uitleg door het Hof van het begrip ‘wederrechtelijk (verkregen) voordeel’ is derhalve geen sprake.
8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9.
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen. In aanmerking genomen dat ik in de strafzaak geconcludeerd heb tot strafvermindering in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, kan de Hoge Raad in de onderhavige zaak volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn overschreden is.
10.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2009