Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)
Artikel 28 bis
Geldend
Geldend vanaf 18-12-2018
- Bronpublicatie:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1808)
- Inwerkingtreding
18-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1808)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Europees bestuursrecht
Informatierecht / Media
1.
Voor de toepassing van deze richtlijn valt een aanbieder van videoplatforms die op het grondgebied van een lidstaat is gevestigd in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG, onder de bevoegdheid van die lidstaat.
2.
Een aanbieder van videoplatforms die niet op grond van lid 1 op het grondgebied van een lidstaat is gevestigd, wordt geacht voor de toepassing van deze richtlijn op het grondgebied van een lidstaat te zijn gevestigd indien die aanbieder van videoplatforms:
- a)
een moederonderneming of een dochteronderneming heeft die op het grondgebied van die lidstaat is gevestigd; of
- b)
deel uitmaakt van een groep en een andere onderneming van die groep op het grondgebied van die lidstaat is gevestigd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
- a)
‘moederonderneming’: een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen;
- b)
‘dochteronderneming’: een onderneming waarover een moederonderneming zeggenschap heeft, met inbegrip van elke dochteronderneming van een uiteindelijke moederonderneming;
- c)
‘groep’: een moederonderneming, al haar dochterondernemingen en alle andere ondernemingen die er op organisatorisch gebied economische en juridische banden mee hebben.
3.
Indien de moederonderneming, de dochteronderneming of de andere ondernemingen van de groep allemaal in verschillende lidstaten zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatforms voor de toepassing van lid 2 geacht te zijn gevestigd in de lidstaat waarin de moederonderneming van de aanbieder is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de lidstaat waarin de dochteronderneming is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de lidstaat waarin de andere onderneming van de groep is gevestigd.
4.
Indien er meerdere dochterondernemingen zijn die allemaal in verschillende lidstaten zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatforms voor de toepassing van lid 3 geacht te zijn gevestigd in de lidstaat waarin een van de dochterondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die lidstaat onderhoudt.
Indien meerdere andere ondernemingen deel uitmaken van de groep en deze allemaal in verschillende lidstaten zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatforms geacht te zijn gevestigd in de lidstaat waarin een van deze ondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die lidstaat onderhoudt.
5.
Voor de toepassing van deze richtlijn zijn artikel 3 en de artikelen 12 tot en met 15 van Richtlijn 2000/31/EG van toepassing op aanbieders van videoplatforms die worden geacht in een lidstaat te zijn gevestigd overeenkomstig lid 2 van dit artikel.
6.
De lidstaten maken en handhaven een actuele lijst met de aanbieders van videoplatforms die op hun grondgebied zijn gevestigd of worden geacht te zijn gevestigd, en vermelden op welke van de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde criteria hun bevoegdheid is gebaseerd. De lidstaten verstrekken die lijst, met inbegrip van actualiseringen ervan, aan de Commissie.
De Commissie zorgt ervoor dat die lijsten beschikbaar zijn in een centrale gegevensbank. In het geval van tegenstrijdigheden tussen de lijsten neemt de Commissie contact op met de betrokken lidstaten om een oplossing te vinden. De Commissie waarborgt dat de nationale regulerende instanties of organen toegang hebben tot die gegevensbank. De Commissie maakt informatie in de gegevensbank openbaar.
7.
Wanneer de betrokken lidstaten bij de toepassing van dit artikel geen overeenstemming bereiken over welke lidstaat bevoegd is, lichten zij de Commissie onverwijld in over deze kwestie. De Commissie kan ERGA verzoeken een advies over de kwestie te verstrekken overeenkomstig artikel 30 ter, lid 3, onder d). ERGA verstrekt een dergelijk advies binnen 15 werkdagen na de indiening van het verzoek door de Commissie. De Commissie houdt het contactcomité naar behoren geïnformeerd.