Hof 's-Gravenhage, 22-03-2005, nr. 226555
ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3122
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
22-03-2005
- Zaaknummer
226555
- LJN
AT3122
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3122, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 22‑03‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2005
Inhoudsindicatie
[...] Het verzoek van de man luidt: - primair met ingang van 1 september 2004 de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de thans jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] te matigen en op EUR 1,-- per maand te bepalen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht; - subsidiair met ingang van 1 september 2004 de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] op nihil te stellen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, [...] De man stelt als grond voor zijn primaire verzoek tot matiging dat verstrekking van levensonderhoud aan [de jong-meerderjarige] naar redelijkheid niet of niet ten volle van hem kan worden gevergd nu [de jong-meerderjarige] weigert enig contact met de man te onderhouden. [...] BESLISSING De rechtbank: wijst af het verzoek van de man om matiging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige]; houdt de behandeling ten aanzien van wijziging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan tot 1 juni 2005 PRO FORMA, teneinde partijen in de gelegenheid stellen overleg met elkaar te voeren dan wel hun stellingen nader met stukken te onderbouwen; [...]
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer A.: 04-4538
zaaknummer : 226555
datum beschikking: 22 maart 2005
BESCHIKKING op het op 10 augustus 2004 ingekomen verzoek van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
de man,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat: mr. C.G.M. Liesker, kantoorhoudende te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[jong-meerderjarige],
wonende te [woonplaats],
de jong-meerderjarige, hierna te noemen: [de jong-meerderjarige],
procureur: mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- -
het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- -
de brief met bijlagen d.d. 24 januari 2005 van de zijde van de man;
- -
de brief met bijlage d.d. 1 februari 2005 van de zijde van de man.
Op 8 februari 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat, alsmede mr. H.G. Sijtsma, een kantoorgenote van laatstgenoemde, en [de jong-meerderjarige] met zijn procureur. Van de zijde van [de jong-meerderjarige] zijn pleitnotities overgelegd.
VERZOEK, GRONDSLAG EN VERWEER
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 7 augustus 1990 is de echtscheiding uitgesproken tussen de man en [de moeder van de jong-meerderjarige], de moeder van [de jong-meerderjarige]. Dit vonnis is op 22 november 1990 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 23 september 1991 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarige [de jong-meerderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], bepaald op fl. 300,-- per maand. De alimentatie voor [de jong-meerderjarige] bedroeg krachtens indexatie EUR 195,74 per maand ten tijde van de indiening van het verzoekschrift.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst 'zoals dat thans luidt' of 'thans nog'.
Het verzoek van de man luidt:
- -
primair met ingang van 1 september 2004 de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de thans jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] te matigen en op EUR 1,-- per maand te bepalen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht;
- -
subsidiair met ingang van 1 september 2004 de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] op nihil te stellen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De rechtbank verstaat het subsidiaire verzoek van de man als een verzoek strekkende tot wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 23 september 1991.
De man stelt als grond voor zijn primaire verzoek tot matiging dat verstrekking van levensonderhoud aan [de jong-meerderjarige] naar redelijkheid niet of niet ten volle van hem kan worden gevergd nu [de jong-meerderjarige] weigert enig contact met de man te onderhouden.
De man stelt als grond voor zijn subsidiaire verzoek tot nihilstelling een wijziging van omstandigheden waardoor voormelde beschikking van 23 september 1991 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven en voert hiertoe aan dat hij thans onvoldoende draagkracht heeft om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te voldoen.
[de jong-meerderjarige] voert verweer tegen het verzoek om matiging en het verzoek om nihilstelling en verzoekt zelfstandig, met wijziging van de beschikking d.d. 23 september 1991, de bijdrage van de man in zijn kosten van levensonderhoud en studie met ingang van 1 januari 2004 te bepalen op EUR 500,-- per maand, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
kosten rechtens.
[de jong-meerderjarige] stelt als grond voor zijn verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor voormelde beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven en voert hiertoe aan dat zijn behoefte aan een bijdrage van de man is verhoogd.
De man voert verweer tegen het verzoek om vaststelling van een hogere bijdrage en verzoekt [de jong-meerderjarige] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen.
BEOORDELING
Matiging
Wettelijk kader
Op grond van het bepaalde in artikel 1:395a lid 1van het Burgerlijk Wetboek zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van éénentwintig jaren niet hebben bereikt. Artikel 1:399 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt vervolgens dat de rechter de verplichting van bloed- en aanverwanten tot levensonderhoud kan matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd.
Gedragingen
De rechtbank stelt voorop dat thans aan de orde is de vraag of er sprake is van zodanig grievende gedragingen van [de jong-meerderjarige] jegens de man dat er aanleiding is de wettelijke onderhoudsverplichting als hiervoor bedoeld te matigen. Hierbij gaat het om gedragingen die een zodanig kwetsend karakter voor de onderhoudsplichtige hebben dat de onderhoudsbijdrage in redelijkheid niet of niet ten volle gevergd kan worden.
De man stelt dat hij sinds het uiteengaan van hem en de moeder van [de jong-meerderjarige], geen omgang heeft gehad met [de jong-meerderjarige] door toedoen van de moeder. Bij pogingen van de man om contact met hem te krijgen, heeft [de jong-meerderjarige] aangegeven geen contact te willen. Het weigeren van contact met de man door [de jong-meerderjarige] moet thans, mede gelet op zijn leeftijd, worden gezien als gedrag van dien aard dat in redelijkheid verstrekking van levensonderhoud niet meer ten volle van hem kan worden gevergd, aldus de man.
[de jong-meerderjarige] betwist dat het door hem afwijzen van contact met de man zodanig gedrag is dat van de man niet langer gevergd zou kunnen worden dat hij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] voldoet.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat na de echtscheiding in 1990 tussen de man en de moeder van [de jong-meerderjarige] de verhoudingen tussen de man en de moeder in ernstige mate zijn verstoord. Dit heeft er in geresulteerd dat er geen omgang heeft plaatsgevonden tussen [de jong-meerderjarige], die bij zijn moeder woonde, en de man. Toen [de jong-meerderjarige] wat ouder was (12 jaar) heeft [de jong-meerderjarige] zelf aangegeven geen contact met de man te wensen. [de jong-meerderjarige] heeft zich, naar hij heeft aangegeven, telkenmale door de man in de steek gelaten gevoeld en door hem afgewezen gevoeld. De voortdurende strijd tussen de ouders van [de jong-meerderjarige] na hun echtscheiding heeft er aldus toe geleid dat er geen contact is tussen de man en [de jong-meerderjarige] en dat de tussen hen ontstane afstand tot op heden onoverbrugbaar is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van enig contact tussen de man en zijn zoon [de jong-meerderjarige] geen aanleiding vormt de wettelijke onderhoudsverplichting van de man jegens [de jong-meerderjarige] opzij te zetten dan wel te matigen. Het gedrag van [de jong-meerderjarige], te weten zijn afwerende houding ten opzichte van contact met de man, is onmiskenbaar een gevolg van de (juridische) strijd die zijn ouders na de echtscheiding met elkaar hebben gevoerd, gelijk hun houding jegens elkaar de houding van [de jong-meerderjarige] naar zijn ouders toe en zijn gevoelens voor hen heeft beïnvloed. Het laat zich aanzien dat dergelijke gevoelens zich niet laten regisseren zodat de rechtsbank begrip heeft voor de situatie dat er geen omslag in het gedrag van [de jong-meerderjarige] heeft plaatsgevonden bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat [de jong-meerderjarige] ter terechtzitting heeft verklaard de man periodiek te willen informeren over zijn leven en zijn studieresultaten en een gelijkende foto aan de man zal verschaffen. De rechtbank gaat ervan uit dat [de jong-meerderjarige] dat zal doen.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het aan [de jong-meerderjarige] voldoen van een bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie door de man, terwijl er geen persoonlijk contact tussen hen is, niet een zodanig kwetsend karakter voor de man heeft dat de onderhoudsbijdrage in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd. Derhalve zal de rechtbank het verzoek van de man om matiging van de onderhoudsverplichting afwijzen.
Wijziging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie
De rechtbank zal op verzoek van partijen de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot 1 juni 2005 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen overleg met elkaar te voeren dan wel hun respectieve stellingen nader met stukken te onderbouwen.
Het verzoek om een proceskostenveroordeling zal de rechtbank eveneens aanhouden.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst af het verzoek van de man om matiging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige];
houdt de behandeling ten aanzien van wijziging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan tot 1 juni 2005 PRO FORMA, teneinde partijen in de gelegenheid stellen overleg met elkaar te voeren dan wel hun stellingen nader met stukken te onderbouwen;
bepaalt dat, ná tijdige ontvangst van de stukken en de reactie daarop van de andere partij, de behandeling ter terechtzitting, op een nader te bepalen datum en tijdstip, zal worden voortgezet;
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen procureur op te roepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. T.M.M.P. Westbroek als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2005.