Hof 's-Gravenhage, 03-09-2004, nr. R04/597KA
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5390
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
03-09-2004
- Zaaknummer
R04/597KA
- LJN
AR5390
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5390, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 03‑09‑2004; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Misbruik van procesrecht, verkeerde rechtsingang.
Uitspraak: 3 september 2004
Rekestnummer: R04/597 KA
Repnummer rechtbank: 276691/02-51140
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. T. Bissessur,
tegen
STICHTING CENTRUM JEUGDHULPVERLENING HAAGLANDEN,
gevestigd te Voorburg,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: CJH,
procureur: mr. J.C. Zevenberg.
Het geding
In deze zaak heeft het hof op 25 juni 2004 een tussenarrest gewezen. Voor het procesverloop tot deze datum verwijst het hof naar het tussenarrest. In dat arrest heeft het hof de memorie van grieven gelezen als beroepschrift tegen de beschikking van 22 juli 2002 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, gegeven tussen partijen en de memorie van antwoord als verweerschrift, omdat het een verzoekschriftprocedure betreft en [appellant] ten onrechte met een dagvaarding in hoger beroep is gekomen. Ter zitting van dit hof van 13 augustus 2004 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting hebben partijen hun standpunten doen toelichten, [appellant] door
mr. P.H. Akenborgh, advocaat te Rotterdam, en CJH door haar procureur, die een pleitnota heeft overgelegd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. Het hof heeft bij voormeld tussenarrest het betoog van CJH, dat [appellant] wegens misbruik van procesrecht niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep aangehouden tot na de mondelinge behandeling. Bij de mondelinge behandeling heeft CJH dit betoog herhaald. CJH voert aan dat (de raadsman van) [appellant] bewust bij dagvaarding hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 22 juli 2002 teneinde uitstel te verkrijgen voor het formuleren van de gronden van het hoger beroep.
2. De raadsman van [appellant] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling toegegeven dat er bewust voor is gekozen om te dagvaarden, maar bestreden dat sprake is van misbruik van procesrecht. Hij voert aan dat [appellant] na de uitspraak van 22 juli 2002 van advocaat is gewisseld en dat de processtukken niet tijdig binnen de appèltermijn aan hem, zijn raadsman, zijn overgedragen, waardoor het niet mogelijk was om bij appèlverzoekschrift hoger beroep in te stellen. Er is noodgedwongen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 69 Rv biedt, aldus de raadsman.
3. Naar het oordeel van het hof is er sprake van misbruik van procesrecht, nu de raadsman welbewust de verkeerde rechtsingang heeft gekozen. De omstandigheid dat de raadsman, vanwege de keuze van [appellant] om van raadsman te wisselen, niet tijdig voor het opstellen van een appèlverzoekschrift over de processtukken kon beschikken, is een omstandigheid die voor risico van [appellant] komt. Daar komt bij dat het na het instellen van het hoger beroep bij dagvaarding van 18 oktober 2002 nog bijna zes maanden heeft geduurd, voordat de memorie van grieven is genomen, zodat ook niet gezegd kan worden dat na deze noodgreep voortvarend door [appellant] is geprocedeerd. Het hof zal [appellant] dan ook niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
4. Ten overvloede geeft het hof zijn oordeel, dat [appellant], indien geen sprake was geweest van misbruik van procesrecht, alsnog niet-ontvankelijk in het hoger beroep zou zijn geweest om reden dat in de memorie van grieven noch bij gelegenheid van de mondelinge behandeling enige grond voor doorbreking van het appelverbod ex artikel 7:685 lid 11 BW is aangevoerd.
5. Nu [appellant] niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep, zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De beslissing
Het hof:
- verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van CJH tot aan deze uitspraak begroot op € 1.735,- (waarvan € 193,- voor griffierecht en € 1.542,- voor salaris procureur).
Deze beschikking is gegeven door mrs. Beyer-Lazonder, Husson en Bunt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2004 in aanwezigheid van de griffier.