Hof 's-Gravenhage, 06-02-2004, nr. R03/1026KA
ECLI:NL:GHSGR:2004:AO7357
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
06-02-2004
- Zaaknummer
R03/1026KA
- LJN
AO7357
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2004:AO7357, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 06‑02‑2004; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 685 Burgerlijk Wetboek Boek 7; art. 275 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JAR 2004/63 met annotatie van Mr. R.M. Beltzer
Uitspraak 06‑02‑2004
Inhoudsindicatie
schending hoor en wederhoor; oproeping
Uitspraak: 6 februari 2004
Rekestnummer: R 03/1026 KA
Zaaknr. rechtbank: 483378 VZ VERZ 03-4276
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in appèl,
hierna te noemen: [verzoekster],
procureur: mr. A.J. Sandberg,
tegen
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in appèl,
hierna te noemen: [verweerster],
procureur: mr. W. Taekema.
Het geding
Bij beroepschrift met zeven producties, ter griffie ingekomen op 21 november 2003, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 augustus 2003, door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gegeven tussen partijen.
[verweerster] heeft onder overlegging van drie producties een verweerschrift in appèl in gediend.
Op 30 januari 2004 is de zaak mondeling behandeld. De procureur van [verzoekster] heeft namens [verzoekster] een mondelinge toelichting gegeven. Mr. A.J.M. Bongers, advocaat te Amsterdam, heeft namens [verweerster] een mondelinge toelichting gegeven. Mr. A.J.M. Bongers heeft twee pleitnota's overgelegd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat kort samengevat om het volgende. De rechtbank heeft bij beschikking van 21 augustus 2003 de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 22 augustus 2003 ontbonden. Bij de zitting van 5 augustus 2003, die vooraf ging aan deze beschikking, is [verzoekster] niet verschenen. [Verzoekster[ is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
2. Voorop moet worden gesteld dat volgens art. 7: 685 lid 11 BW tegen een beschikking tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst geen hoger beroep kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak wordt dit appèlverbod evenwel doorbroken als de rechter buiten het toepassingsbereik van art. 7: 685 BW is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten of zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3. In grief 1 heeft [verzoekster[ gesteld dat essentiële rechtsbeginselen zijn geschonden omdat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Deze stelling vormt een grond die het appèlverbod kan doorbreken. [Verzoekster] is dan ook ontvankelijk in haar beroep.
4. Grief 1 stelt de wijze van oproepen van [verzoekster] aan de orde. Hieromtrent overweegt het hof het volgende. Volgens art. 272 Rv. geschiedt de oproeping bij aangetekende brief tenzij de rechter anders bepaalt. In art. 275 Rv. staat geregeld dat, indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden oproeping terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week nadien in de daartoe bestemde registers ingeschreven stond op het op de oproeping vermelde adres, hij de oproeping onverwijld bij gewone brief verzendt. In de overige gevallen waarin de griffier de oproeping terug ontvangt, verbetert de griffier, indien mogelijk, het op de oproeping vermelde adres en verzendt hij de oproeping opnieuw bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.
5. In het onderhavig geval is de aangetekende brief aan [verzoekster] met oproeping voor de zitting van 5 augustus 2003 ter griffie teruggekomen met een aantekening van TPG Post: "niet afgehaald". Vervolgens heeft de griffie de oproeping niet bij gewone brief verzonden. In plaats daarvan was de oproeping tegelijk met het verzenden bij aangetekende brief reeds bij gewone brief aan [verzoekster] verzonden.
6. Hiermee staat vast dat de griffie van de rechtbank niet aan de wettelijke voorschriften voor oproeping heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof volgt hier echter niet uit dat de oproeping ongeldig is. Nu immers niet is gesteld dat het adres waarnaar de oproepen zijn gestuurd onjuist is, geeft het feit dat de oproeping bij gewone brief een aantal weken eerder is gedaan dan op het tijdstip dat wettelijk is voorgeschreven, niet minder waarborgen dat [verzoekster] op de hoogte raakt van datum en tijdstip van de zitting, dan wanneer de griffie de oproeping bij gewone brief op het in de wet genoemde tijdstip zou hebben verzonden. Dit betekent dat het feit dat de griffie van de rechtbank niet heeft voldaan aan het voorschrift van art. 275 Rv., in dit geval niet leidt tot ongeldigheid van de oproeping.
7. [Verzoekster] heeft gesteld dat TPG Post heeft nagelaten [verzoekster] op de hoogte te stellen van het feit dat er een aangetekende brief op het postkantoor lag. [Verzoekster] heeft echter tijdens de mondelinge behandeling op de vraag of zij een onderzoek hiernaar bij TPG Post heeft laten instellen, ontkennend geantwoord. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat TPG Post zou hebben nagelaten [verzoekster] op de hoogte te stellen dat er een aangetekende brief voor haar op het postkantoor lag. [Verzoekster] heeft op dit punt geen bewijs aangeboden. Het hof gaat er daarom van uit dat TPG Post wel degelijk een dergelijk bericht bij [verzoekster] heeft achtergelaten.
8. [Verzoekster] heeft verder gesteld dat de griffie van de rechtbank, die ervan op de hoogte was gesteld dat Verzoekster een gemachtigde had, heeft nagelaten de gemachtigde van [verzoekster] op te roepen voor de mondelinge behandeling. Geen rechtsregel verplicht echter tot oproeping van de gemachtigde, ook niet in de omstandigheden van dit geval. Deze stelling tast dan ook niet de geldigheid van de oproeping aan.
9. Verder heeft [verzoekster] gesteld dat de gemachtigde van [verweerster] heeft verzuimd contact te zoeken met de gemachtigde van [verzoekster] en deze op de hoogte te stellen van de mondelinge behandeling. Hieraan heeft [verzoekster] toegevoegd dat de gemachtigde op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] voornemens was verweer te voeren, maar dit niet heeft meegedeeld aan de kantonrechter.
10. Hieromtrent overweegt het hof dat het oproepen in het wettelijk systeem een taak is van de griffie en niet van de gemachtigde van de verzoekende partij. De omstandigheid dat [verweerster] ervan op de hoogte was dat [verzoekster] in een eerder stadium voornemens was verweer te voeren, welk voornemen, naar [verweerster] mocht aannemen, [verzoekster] kennelijk blijkens haar niet verschijnen had laten varen, verplichtte [verweerster] niet tot het op de hoogte stellen van de rechtbank van dit eerdere voornemen van [verzoekster].
11. [verzoekster] heeft gesteld dat zij de oproeping bij gewone brief niet heeft ontvangen. Deze omstandigheid tast echter niet de geldigheid van de oproeping aan.
12. Nu [verzoekster] voor de procedure in eerste aanleg geldig is opgeroepen, is het beginsel van hoor en wederhoor niet geschonden. Niet is gesteld dat [verzoekster] tijdelijk niet op haar woonadres verbleef en ook andere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
13. Nu het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden, is het beroep ongegrond. Het hof zal [verzoekster] in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
De beslissing
Het hof:
verklaart het hoger beroep ongegrond;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 1.747,-, waarvan € 205,- aan verschotten en € 1.542,- aan salaris van de procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Wild, Schuering en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2004 in aanwezigheid van de griffier.