Hof 's-Gravenhage, 31-05-2000, nr. 219-H-00B
ECLI:NL:GHSGR:2000:BK4578
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
31-05-2000
- Zaaknummer
219-H-00B
- LJN
BK4578
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2000:BK4578, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 31‑05‑2000; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2000
Inhoudsindicatie
Verlenging van een ondertoezichtstelling na afloop van de daarvoor vastgestelde termijn niet toegestaan. De gezinsvoogdij-instelling is niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak : 31 mei 2000
Rek.nummer: 219-H-00 B
Rek.nr.rb.: JE RK 00-88
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[De moeder],
wonende te [woonplaats] ([naam buitenland]),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbenden zijn opgeroepen:
1. de raad voor de kinderbescherming, vestiging 's-Gravenhage, hierna te noemen: de raad,
2. de Stichting Jeugdzorg Utrecht, kantoor houdend te Utrecht, hierna te noemen: de gezinsvoogdij-instelling,
3. de heer en mevrouw [achternaam pleegouders], beiden wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de pleegouders,
4. [de vader], wonende te [woonplaats] ([naam buitenland]),
hierna te noemen: de vader.
HET GEDING
De ouders hebben het ouderlijke gezag over hun minderjarige kind [naam minderjarige], geboren [in] 1993, hierna te noemen: [de minderjarige].
Sedert 1995 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd. Zo is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht van 11 juni 1999 de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 23 juni 1999 tot 23 december 1999. Op 29 oktober 1999 heeft de gezinsvoogdij-instelling een verzoekschrift ingediend bij deze kinderrechter, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
Bij beschikking van 29 december 1999 heeft deze kinderrechter zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen en heeft hij de zaak, in de stand waarin zij zich bevond, verwezen naar de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage.
Bij beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 februari 2000 (zonder mondelinge behandeling) en van 14 maart 2000 (na mondelinge behandeling) is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd respectievelijk van 23 december 1999 tot 15 maart 2000 en van 15 maart 2000 tot 15 september 2000.
De moeder is op 31 maart 2000 van de beschikkingen van 1 februari 2000 en 14 maart 2000 in hoger beroep gekomen en heeft verzocht deze te vernietigen en opnieuw beschikkende, uit te spreken dat de ondertoezichtstelling is geëindigd op 23 december 1999.
De gezinsvoogdij-instelling heeft een verweerschrift ingediend waarin is verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
Op 17 mei 2000 is de zaak mondeling behandeld. De vader, de raad en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof is van oordeel dat de moeder belang heeft bij haar hoger beroep, ook tegen de beschikking van 1 februari 2000, omdat haar beroep tegen de beschikking van 14 maart 2000 steunt op de stelling dat de ondertoezichtstelling ondanks de beschikking van 1 februari 2000 was geëindigd.
2. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling op 23 december 1999 van rechtswege is geëindigd, nu op het verlengingsverzoek niet was beslist voor de afloop van de ondertoezichtstelling op die datum. Volgens haar was de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage derhalve niet bevoegd om later de termijn van de ondertoezichtstelling met terugwerkende kracht te verlengen. Zou dat anders zijn, dan zou volgens haar aan de rechtszekerheid van de partijen en in het bijzonder van [de minderjarige] ernstig tekort worden gedaan, nu zij er niet op bedacht hoefden te zijn dat de ondertoezichtstelling ruim vijf weken na afloop van de termijn nog zou worden verlengd.
3. De kinderrechter in de rechtbank te Utrecht heeft zich bij beschikking van 29 december 1999 (derhalve 6 dagen na afloop van de ondertoezichtstelling) onbevoegd verklaard om van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] kennis te nemen en de zaak verwezen naar de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage. Deze heeft bij de bestreden beschikkingen van 1 februari 2000 en 14 maart 2000 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] telkens verlengd.
4. Met de moeder is het hof van oordeel dat - zoals ter zitting reeds is medegedeeld - uit het stelsel van de wet volgt dat de ondertoezichtstelling van rechtswege eindigt bij de afloop van de gestelde termijn. Verlenging van een na die termijn niet meer bestaande ondertoezichtstelling is een maatregel die de wet niet kent. Er is dan nog wel de mogelijkheid een nieuwe ondertoezichtstelling uit te spreken, indien de wettelijke eisen daarvoor zijn vervuld. Op 23 december 1999 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] dus geëindigd en de gezinsvoogdij-instelling moet, hoe tijdig zij de verlenging ook heeft gevraagd, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot verlenging van wat niet meer kan worden verlengd.
De stelling van de gezinsvoogdij-instelling dat een ondertoezichtstelling met terugwerkende kracht kan worden verlengd, mits het verzoek daartoe voor het einde van de termijn is ingediend, deelt het hof blijkens het bovenstaande niet.
5. Ten overvloede merkt het hof op dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de moeder, mede dankzij de man met wie zij samenleeft, van de drank af is gekomen en zich ook verder positief heeft ontwikkeld. Naar haar situatie gevraagd, heeft de gezinsvoogdij-instelling bevestigd niet anders te weten dan dat het nu goed met haar gaat. De vader heeft ter zitting van de kinderrechter te 's-Gravenhage gesteld te wensen dat [de minderjarige] weer bij de moeder gaat wonen. Het hof gaat er vanuit dat de moeder haar toezegging gestand zal doen intensief contact te houden met de jeugdbeschermingsinstelling in haar woonplaats, bij wie zij vrijwillig hulp heeft gezocht en die haar nu wekelijks begeleidt in de opvoeding van een dochter van omstreeks 16 jaar, die in het najaar van 1999 na een lange onderbreking thuis is komen wonen en door de moeder behoorlijk wordt opgevoed, voor zover te bezien. Dit alles wijst erop dat de redenen die destijds tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzaakten, inmiddels zijn weggevallen en wijst niet op gronden die een nieuwe ondertoezichtstelling zouden rechtvaardigen.
6. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikkingen moeten worden vernietigd.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 februari 2000 en 14 maart 2000 en opnieuw beschikkende:
verklaart de gezinsvoogdij-instelling alsnog niet ontvankelijk in haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige];
verklaart dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op 23 december 1999 is geëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koning, De Gooijer en Van Leuven, bijgestaan door Suderée als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2000.