Hof 's-Gravenhage, 09-06-1999, nr. 2200278098
ECLI:NL:GHSGR:1999:AF5469
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
09-06-1999
- Zaaknummer
2200278098
- LJN
AF5469
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:1999:AF5469, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 09‑06‑1999; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 1999, 328 met annotatie van B.P. Vermeulen
Uitspraak 09‑06‑1999
Inhoudsindicatie
-
rolnummer 2200278098
parketnummer 0990146597
datum uitspraak 9 juni 1999
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 6 oktober 1998 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Procesgang
De verdachte is in eerste aanleg terzake van "zich in het openbaar, bij geschrift, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid" veroordeeld tot een geldboete van f 300,- subsidiair 6 dagen hechtenis, en tot betaling van een bedrag van f 157,84 aan de benadeelde partij Stichting Azimut, gevestigd te Rotterdam, met veroordeling in de proceskosten.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 1999.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. Wesselink, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een geldboete van f 300,- subsidiair 6 dagen hechtenis, en tot betaling van een bedrag van f 157,84 aan de benadeelde partij Stichting Azimut, gevestigd te Rotterdam.
Tevens heeft het hof kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr.drs. [naam] advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
Tenlastelegging (na wijziging tenlastelegging): dat
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 1996 tot en met 3 juli 1996 te ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, zich in het openbaar schriftelijk opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten homoseksuele mensen, wegens hun homoseksuele gerichtheid, hebbende hij, verdachte, op 10 juni 1996 te ’s-Gravenhage opzettelijk tijdens een interview/vraaggesprek met een of meer medewerker(s) van het weekblad ‘De Nieuwe Revu’ zich in woorden van navolgende strekking uitgelaten en/of (vervolgens) de navolgende tekst(en) als weergave van vorengenoemd interview/vraaggesprek goedgekeurd/geautoriseerd:
- De EO weert bewust homoseksuelen, heeft Andries Knevel verklaard. Goeie zaak ?
- ‘Ik denk dat je onderscheid moet maken tussen de homoseksuele praxis die ik afwijs en homoseksuelen als zodanig. Ik verwerp fraudeurs ook niet compleet omdat ze fraude bedrijven. Wat ik bedoel is dit “je kunt best iemand aannemen die een keer in de fout is gegaan. Zolang die persoon maar de intentie heeft om dergelijke misstappen niet te herhalen.”’
en/of
- Ondertussen plaatst u frauderen en het praktiseren van homoseksualiteit wel op een lijn.
- ‘Wij christenen hebben een geweldige kwalijke eigenschap ontwikkeld: we brengen ten onrechte gradaties aan in Gods geboden. Alsof je erg en minder erg hebt! Maar waarom zou stelen, bijvoorbeeld uitkeringen pikken van de overheid, minder erg zijn dan zondigen tegen het zevende gebod? Ja, waarom zou een praktiserend homoseksueel beter zijn dan een dief?’,
welke hierboven weergegeven tekst(en) (vervolgens) zijn/is gepubliceerd in het weekblad ‘De Nieuwe Revu’ nummer 27 van 24 juni – 3 juli 1996;
art. 137c Wetboek van Strafrecht
Subsidiair indien, het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 1996 tot en met 03 juli 1996 te ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een of meer uitlating(en) openbaar heeft gemaakt die, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten homoseksuele mensen, wegens hun homoseksuele gerichtheid, beledigend was/waren, hebbende hij, verdachte, zich op 10 juni 1996 te ’s-Gravenhage tijdens een interview met een of meer medewerker(s) van het weekblad ‘De Nieuwe Revu’ in woorden van navolgende strekking uitgelaten en/of (vervolgens) de navolgende tekst(en) als weergave van voornoemd interview goedgekeurd/geautoriseerd:
- De EO weert bewust homoseksuelen, heeft Andries Knevel verklaard. Goeie zaak ?
- ‘Ik denk dat je onderscheid moet maken tussen de homoseksuele praxis die ik afwijs en homoseksuelen als zodanig. Ik verwerp fraudeurs ook niet compleet omdat ze fraude bedrijven. Wat ik bedoel is dit “je kunt best iemand aannemen die een keer in de fout is gegaan. Zolang die persoon maar de intentie heeft om dergelijke misstappen niet te herhalen.”’
en/of
- Ondertussen plaatst u frauderen en het praktiseren van homoseksualiteit wel op een lijn.
- ‘Wij christenen hebben een geweldige kwalijke eigenschap ontwikkeld: we brengen ten onrechte gradaties aan in Gods geboden. Alsof je erg en minder erg hebt! Maar waarom zou stelen, bijvoorbeeld uitkeringen pikken van de overheid, minder erg zijn dan zondigen tegen het zevende gebod? Ja, waarom zou een praktiserend homoseksueel beter zijn dan een dief?’,
welke hierboven weergegeven tekst(en) (vervolgens) zijn/is gepubliceerd in het weekblad ‘De Nieuwe Revu’ nummer 27 van 24 juni – 3 juli 1996;
art. 137e lid 1 ahf/sub 1 alinea Wetboek van Strafrecht
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Motivering van de vrijspraak
Het hof is van oordeel dat de zin "Ja, waarom zou een praktiserend homoseksueel beter zijn dan een dief?" op zich zelf, los van de context, als een beledigende uitlating wegens homoseksuele gerichtheid in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht zou zijn aan te merken. Door praktiserende homoseksuelen op één lijn te stellen met plegers van in het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven, wordt de waardigheid van de betreffende groep mensen miskend. Dat deze uitlating slechts praktiserende homoseksuelen, en niet homoseksueel geaarde (niet praktiserende) personen betreft, doet naar het oordeel van het hof aan het bovenstaande niet af. Bij homoseksuelen is immers de homoseksuele praxis -zoals dit ook ten aanzien van heteroseksuelen kan worden aangenomen- juist sterk verbonden met hun identiteit, zodat verwerping van die praxis verwerping van hun bijzondere identiteit impliceert. Bovendien heeft de wetgever bij de totstandkoming van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht bewust de bescherming tegen beledigende uitlatingen niet beperkt tot beledigende uitlatingen wegens homoseksuele geaardheid, maar gekozen voor bescherming tegen beledigende uitlatingen wegens homoseksuele gerichtheid. Met homoseksuele gerichtheid wordt bedoeld: homoseksuele geaardheid en het daarmee samenhangende gedrag.
Het hof is evenwel van oordeel dat de context waarin deze uitlating is geplaatst en de daaruit blijkende kennelijke bedoeling daarvan het beledigende karakter aan die uitlating ontneemt. Uit die context blijkt immers duidelijk dat verdachte in feite zegt dat hij op grond van zijn geloofsovertuiging homoseksuele praxis afwijst als zondig, namelijk als strijdig met één van de bijbelse geboden en dat hij het, eveneens op grond van die geloofsovertuiging, onjuist vindt om in die geboden gradaties aan te brengen. In die context wordt door de retorische vraag "waarom zou een praktiserend homoseksueel beter zijn dan een dief?" de waardigheid van praktiserende homoseksuelen niet aangetast. De betreffende zin is dan niet meer dan een illustratie ter verduidelijking van de uitgedragen geloofsovertuiging.
Gezien bovendien de grondrechtelijke vrijheden van godsdienst en van meningsuiting stond het verdachte vrij zijn geloofsovertuiging uit te dragen. De wijze waarop hij dat deed valt, zoals uit het voorgaande blijkt, binnen acceptabele proporties.
Nu er naar het oordeel van het hof geen sprake is van een beledigende uitlating in de zin van de artikelen 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte - alleen al om die reden - van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Benadeelde partij
Het vorenoverwogene brengt mee dat de vordering van de benadeelde partij Stichting Azimut, gevestigd te Rotterdam, niet kan worden toegewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij Stichting Azimut, gevestigd te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Savornin Lohman, Oosterhof en Kiers-Becking, in bijzijn van de griffier mr. Conté.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juni 1999.