Rb. Amsterdam, 15-05-2019, nr. 13/698409-18
ECLI:NL:RBAMS:2019:3492
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
15-05-2019
- Zaaknummer
13/698409-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:3492, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 15‑05‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 15‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring mishandeling, belediging politieambtenaar, vernieling enkelband en bezit MDMA. Veroordeeld tot 1 dag gevangenisstraf en 40 uur taakstraf; artikel 63 Sr van toepassing, deel van de feiten gedateerd.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/698409-18, 13/741172-16 (TUL) en 13/095156-16 (TUL)
Datum uitspraak: 15 mei 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] ,
thans verblijvende in [naam kliniek] (locatie: [locatie] ) op het adres [adres 2] , [plaats 2] .
1. Onderzoek op zitting
Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 1 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Hara en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. G.A. Jansen, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld door (met kracht) te trappen en/of te schoppen tegen het been van voornoemde [persoon 1] (waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen);
Artikel 300 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Jij bent gewoon bang voor mij, omdat jij zoveel collega's erbij moet roepen met spoed. Jij moet gewoon loempia’s vouwen of verkopen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Artikel 267 Wetboek van Strafrecht
3. (parketnummer 746030-17)
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2015 tot en met 27 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een enkelband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] en/of het Ministerie van Justitie DV&O, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gebruiker van die enkelband, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Artikel 321 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2015 tot en met 27 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] en/of het Ministerie van Justitie DV&O, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die enkelband door te knippen;
Artikel 350 Wetboek van Strafrecht
4. (gevoegde zaak 13/741120-18)
hij op of omstreeks 08 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of vervoerd (ongeveer) 7,6 tabletten MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Artikel 2/B/C Opiumwet
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 als tweede cumulatief/alternatief- en 4 ten laste gelegde feiten en heeft hiertoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het doorknippen van een enkelband volgens jurisprudentie gekwalificeerd dient te worden als een strafbare vernieling, waardoor vrijspraak dient te volgen van verduistering, zoals onder 3 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met de officier van justitie op het standpunt gesteld dat het doorknippen van een enkelband niet dient te worden gekwalificeerd als verduistering, zodat vrijspraak van het onder 3 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde dient te volgen. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, zoals hierna onder 4.4 is weergegeven. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het doorknippen van de enkelband gekwalificeerd dient te worden als vernieling, waardoor verdachte van de onder 3 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde verduistering zal worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 18 april 2018 te Amsterdam, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld door met kracht te trappen tegen het been van voornoemde [persoon 1] waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen;
2.
op 18 april 2018 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jij bent gewoon bang voor mij, omdat jij zoveel collega's erbij moet roepen met spoed. Jij moet gewoon loempia’s vouwen of verkopen";
3.
in periode van 11 oktober 2015 tot en met 27 maart 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband, toebehorende het Ministerie van Justitie DV&O, heeft vernield door die enkelband door te knippen;
4. op 8 juni 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 tabletten MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
6. Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen en opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte ten aanzien van feit 3 een voorwaardelijk sepot aangeboden heeft gekregen, waaraan hij niet heeft kunnen voldoen vanwege het feit dat hij onder bewind staat. Het opleggen van een straf voor feit 3 is dan ook niet passend, te meer nu ook de redelijke termijn ten aanzien van dat feit is verstreken.
De raadsvrouw heeft de rechtbank daarnaast verzocht rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Indien het enkel opleggen van een taakstraf in verband met het taakstrafverbod problemen oplevert, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, de persoon van verdachte en de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten, te weten mishandeling, belediging van een politieambtenaar, vernieling van een enkelband en het verboden bezit van MDMA, een voor de volksgezondheid schadelijke stof. Verdachte heeft zich onbeschoft gedragen en overlast veroorzaakt. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] , heeft hij inbreuk gemaakt op de eer en goede naam van politieambtenaar [verbalisant] en heeft hij het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiële schade toegebracht. Tot slot heeft verdachte met het bezit van harddrugs bijgedragen aan de instandhouding van diverse andere vormen van criminaliteit en overlast in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in proeftijden liep. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er niet van weerhouden onderhavige strafbare feiten te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de Reclassering Nederland van 27 februari 2019, opgesteld door I. Landus. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte bekend is met problematisch middelengebruik en agressieregulatieproblematiek, dat sterk van invloed lijkt te zijn op zijn delictgedrag.
Verdachte is in het kader van de strafzaak 13/741172-16 gestart met een klinische behandeling bij verslavingskliniek [naam kliniek] in [plaats 2] . I. Landus heeft ter zitting toegelicht dat deze behandeling wordt gecombineerd met individuele therapie die ook gericht is op de toekomstige verantwoordelijkheid van verdachte als vader.
Verdachte heeft op zitting aangegeven gemotiveerd te zijn om deze behandeling en het beoogde vervolgtraject – een woonplek met geschikte nazorg in de regio Apeldoorn – af te maken.
De reclassering adviseert om het toezicht dat is opgelegd in de strafzaak 13/741172-16 door te laten lopen en in deze strafzaak geen nieuw toezicht op te leggen. Verdachte wordt in staat geacht om een taakstraf te verrichten.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte de ingezette behandeling voortzet. De rechtbank zal daarom de proeftijd van de eerder genoemde strafzaak verlengen zoals hierna vermeld.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met hetgeen bepaald is in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met de omstandigheid dat een deel van de tenlastegelegde feiten enigszins gedateerd is. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn ten aanzien van feit 3 niet is geschonden, nu de eerste correspondentie jegens verdachte ten aanzien van dat feit dateert uit maart 2018, slechts een jaar na het einde van de ten laste gelegde periode. Doordat verdachte niet aan de voorwaarden van het voorgestelde voorwaardelijk sepot heeft kunnen voldoen, is het Openbaar Ministerie vrij om de vervolging door te zetten.
Alles overziend acht de rechtbank één dag gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 40 uren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Dienst Vervoer en Ondersteuning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door [persoon 3] , vordert in verband met het onder 3 ten laste gelegde € 484,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit het dossier blijkt dat verdachte onder bewind is gesteld. De bewindvoerder is niet ter zitting opgeroepen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is ondanks het feit dat de verdachte onder bewind staat en de bewindvoerder niet is opgeroepen. De officier van justitie beroept zich daarbij op artikel 51f lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat bepaalt dat de regels van vertegenwoordiging niet van toepassing zijn in strafzaken. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij niet gemachtigd is en verdachte niet bevoegd is om zich tegen de vordering te verweren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gebleken is dat er bij verdachte bewind is ingesteld ex artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek (BW). Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist. Daarmee is de rechthebbende en in dit geval dus de verdachte procesonbevoegd. In geval van bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte (artikel 1:144 lid 1 BW) en dient hij te worden opgeroepen in de procedure. Nu niet is gebleken dat de bewindvoerder in het geding is opgeroepen dan wel dat de bewindvoerder een machtiging aan de advocaat van verdachte heeft verstrekt, zal de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard. Oproeping van de bewindvoerder in dit stadium van de procedure acht de rechtbank een te grote belasting van het strafproces.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat artikel 51 f lid 4 Wetboek van Strafvordering niet ziet op de verdachte die onder bewind staat. Een vordering tegen een dergelijke verdachte kan immers alleen worden ingesteld tegen de bewindvoerder.
Een vordering ingesteld tegen de verdachte richt zich dan ook tegen de verkeerde partij.
Van vertegenwoordiging in de zin van voornoemd artikel is geen sprake. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
10. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevinden zich de op 24 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers 13/741172-16 en 13/095156-16, betreffende de onherroepelijk geworden vonnissen van respectievelijk 2 december 2016 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam en 21 juli 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot respectievelijk een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te gelasten.
Gelet echter op het feit dat verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt in [naam kliniek] en het niet wenselijk is deze positieve ontwikkelingen te doorkruisen door een detentie, ziet de rechtbank aanleiding om de proeftijd van het bij parketnummer 13/741172-16 behorende voorwaardelijke strafdeel (inclusief de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden) met één jaar te verlengen. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven zoals opgelegd bij parketnummer 13/095156-16, zal de rechtbank gelasten dat veroordeelde een taakstraf van 20 (twintig) uren moet verrichten, nu de proeftijd reeds bij vonnis van 2 december 2016 is verlengd.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 266, 267, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
12. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde en het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 3, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
en ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte verder tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart de benadeelde partij Dienst Vervoer en Ondersteuning, vertegenwoordigd door [persoon 3] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Vordering tenuitvoerlegging 13/741172-16
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13/741172-16 de proeftijd met 1 (één) jaar.
Vordering tenuitvoerlegging 13/095156-16
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, te weten een gevangenisstraf van 10 (tien) dagen – een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.E. van der Burg en E.A. Harland, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2019.