Zie de beschikking van het hof Leeuwarden van 12 juni 2012.
HR, 31-05-2013, nr. 12/04375
ECLI:NL:HR:2013:BZ5662
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-05-2013
- Zaaknummer
12/04375
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BZ5662
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5662, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 31‑05‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5662
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5662, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5662
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2013
31 mei 2013
Eerste Kamer
12/04375
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
thans verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting "Het Poortje" te Groningen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
t e g e n
BUREAU JEUGDZORG GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en Bureau Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaken 132332/FA RK 12-412, van 24 februari 2012, 133047/JE RK 12-242 van de kinderrechter te Groningen van 30 maart 2012, 3 april 2012 en 11 april 2012;
b. de beschikkingen in de zaak 200.106.070/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 12 juni 2012 en 3 juli 2012.
De beschikking van 3 juli 2012 van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van 3 juli 2012 van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bureau Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 31 mei 2013.
Conclusie 22‑03‑2013
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/04375
Mr. P. Vlas
Zitting, 22 maart 2013 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Bureau Jeugdzorg Groningen
(hierna: Bureau Jeugdzorg)
1.
In deze zaak waarin de kinderrechter een (voorlopige) machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg heeft verleend, wordt in cassatie geklaagd dat de op grond van art. 29c lid 4 Wet op de Jeugdzorg vereiste instemming van een gedragswetenschapper ontbrak. De zaak leent zich voor toepassing van art. 81 lid 1 RO, zodat met een verkorte conclusie wordt volstaan.
2.
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1. De moeder van [verzoeker] ([de moeder]), die als enige ouder met het gezag was belast, is op 24 februari 2012 overleden. Er zijn geen gegevens bekend over de biologische vader van [verzoeker]. [Verzoeker] is enig kind.
3.
Bij beschikkingen van 24 februari 2012 en 7 maart 2012 heeft de kinderrechter van de rechtbank Groningen Bureau Jeugdzorg met de voorlopige voogdij over [verzoeker] belast en bij beschikking van 23 mei 2012 met de definitieve voogdij.
4.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 30 maart 2012 heeft de kinderrechter van de rechtbank Groningen een voorlopige machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg aan Bureau Jeugdzorg verleend voor de duur van vier weken.2. Bij beschikking van 11 april 20123. is de beschikking van 30 maart 2012 bekrachtigd en is een machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend van 27 april 2012 tot 27 september 2012.
5.
Tegen de beschikkingen van 30 maart 2012 en 11 april 2012 heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Hij heeft vernietiging van deze beschikkingen verzocht, alsmede schadevergoeding krachtens art. 5 lid 5 EVRM.
6.
Bij beschikking van 12 juni 2012 heeft het hof de zaak aangehouden en Bureau Jeugdzorg opgedragen onderzoek te (laten) verrichten naar de mogelijkheden van plaatsing van [verzoeker] bij familie. Bij beschikking van 3 juli 2012 heeft het hof overwogen dat de zorgen om [verzoeker] in eerste instantie op basis van de destijds bekende gegevens als terecht worden beoordeeld en dat de kinderrechter (de duur van) de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden heeft verleend (rov. 3). Het hof heeft echter geoordeeld dat de grond voor uithuisplaatsing niet langer bestaat. Het hof heeft het verzoek van Bureau Jeugdzorg tot uithuisplaatsing afgewezen met ingang van de datum van de beschikking alsmede het verzoek tot schadevergoeding. Het hof heeft de bestreden beschikkingen gedeeltelijk bekrachtigd en de beschikking van 11 april 2012 vernietigd voor zover een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend van 3 juli 2012 tot 27 september 2012.
7.
[Verzoeker] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof Leeuwarden van 3 juli 2012. Bureau Jeugdzorg heeft geen verweer gevoerd.
8.
Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 5 en 6 van de bestreden beschikking. Geklaagd wordt dat het hof ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd de bestreden beschikkingen (gedeeltelijk) heeft bekrachtigd. Bij het verzoek tot machtiging van plaatsing in een accommodatie van gesloten jeugdzorg van Bureau Jeugdzorg zou niet aan het wettelijke vereiste van art. 29c lid 4 van de Wet op de Jeugdzorg zijn voldaan. In het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg van 30 maart 2012 zou de instemming van een gedragswetenschapper als in vorenstaand artikel bedoeld, ontbreken. Geklaagd wordt dat het verzoek tot uithuisplaatsing daarmee niet aan de wettelijke eisen voldeed. In de tweede klacht wordt betoogd dat het hof door het verzoek om schadeloosstelling uit hoofde van art. 5 lid 5 EVRM af te wijzen, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel van een onbegrijpelijk oordeel.
9.
Nog daargelaten dat noch bij de rechtbank noch bij het hof de stelling is ingenomen dat de wettelijk vereiste instemming van een gedragswetenschapper bij het verzoek van Bureau Jeugdzorg ontbrak, moet worden geconstateerd dat de stelling feitelijke grondslag ontbeert. Bij het verzoekschrift van Bureau Jeugdzorg van 30 maart 2012 tot '(voorlopige) machtiging plaatsing gesloten jeugdzorg in het kader van voogdij' is immers een 'instemmingsverklaring gedragswetenschapper bij het verzoek machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in art. 29b lid 5 en 29c lid 4 Wet op de Jeugdzorg' gevoegd van gedragswetenschapper G.J. Rouwendal, GZ-psycholoog.4. Uit deze instemmingsverklaring blijkt dat [verzoeker] op 29 maart 2012 door deze GZ-psycholoog is onderzocht. Hierop stuit het middel in zijn geheel af.
10.
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2013
Bij beschikking van 3 april 2012 is de beschikking van 30 maart 2012 op het punt van de achternaam van [verzoeker] verbeterd.
In de aanhef van de beschikking staat abusievelijk als datum 11 april 2011 vermeld.
Het verzoekschrift van Bureau Jeugdzorg is als productie 1 bij het beroepschrift van 27 april 2012 gevoegd.