HR, 29-08-2000, nr. 35396
ECLI:NL:HR:2000:AA6930
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-08-2000
- Zaaknummer
35396
- LJN
AA6930
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA6930, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑08‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 27a Invorderingswet 1990
- Vindplaatsen
BNB 2000/356 met annotatie van R.F.C. SPEK
FED 2000/658 met annotatie van A.C. ALKEMADE
WFR 2000/1323, 2
V-N 2000/40.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1720
Uitspraak 29‑08‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 35396
29 augustus 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 mei 1999 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z op de voet van artikel 30 van de Invorderingswet 1990 gegeven beschikking van de Ontvanger inzake invordering.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij beschikking van 6 maart 1998 is geen betalingskorting in aanmerking genomen inzake een aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, welke beschikking, na daartegen gemaakte bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Ontvanger heeft vernietigd en aan belanghebbende alsnog een betalingskorting van f 3.808,-- heeft toegekend. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van ’s Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel van cassatie en ambtshalve
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Met dagtekening 31 januari 1998 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998 opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt als bedrag van de aanslag f 332.657,-- en een bedrag van f 4.520,-- als betalingskorting bij betaling ineens; de eerste vervaldag is 28 februari 1998.
Bij een schrijven van 3 februari 1998 heeft belanghebbende verzocht om vermindering van evenvermelde aanslag met f 52.657,-- tot een bedrag van f 280.000,--; voor eerstgenoemd bedrag heeft belanghebbende om uitstel van betaling verzocht, hetgeen door de Ontvanger is verleend.
Op 10 februari 1998 is door de Ontvanger van belanghebbende een bedrag van f 276.192,-- ontvangen, zijnde het evenvermelde bedrag van f 280.000,-- met aftrek van een door belanghebbende herrekende betalingskorting van f 3.808,--.
Bij beschikking van 6 maart 1998 is door de Ontvanger het uitstel van betaling beëindigd omdat op het verzoek om vermindering van de aanslag is beslist. Volgens deze beschikking bedraagt het openstaande bedrag van de aanslag f 3.808,--.
Met dagtekening 14 maart 1998 is door de Inspecteur aan vorenbedoeld verminderingsverzoek tegemoetgekomen.
3.2.
Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op een betalingskorting tot een bedrag van f 3.808,--. Het Hof heeft het geschil ten gunste van belanghebbende beslist. Hiertegen keert zich het middel.
3.3.
Ingevolge artikel 30, lid 1, van de Invorderingswet 1990 stelt de ontvanger het bedrag van de betalingskorting vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De Invorderingswet 1990 voorziet echter niet in een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij de betalingskorting wordt verleend. Zulks brengt mee dat tegen een besluit van de ontvanger de betalingskorting niet in aanmerking te nemen omdat zijns inziens niet aan de voorwaarde van artikel 27a, lid 1, eerste volzin, van de Invorderingswet 1990 is voldaan, het rechtsmiddel van bezwaar niet openstaat. Bezwaren tegen het niet in aanmerking nemen van de betalingskorting kan de belastingschuldige aanvoeren in verzet, gedaan op de voet van het bepaalde in artikel 17 van de Invorderingswet 1990.
3.4.
Gelet op het hiervóór in 3.3 overwogene had de Ontvanger het bezwaar tegen het niet verlenen van de betalingskorting niet-ontvankelijk moeten verklaren. ’s Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het middel kan niet worden behandeld.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten;
vernietigt de uitspraak van de Ontvanger;
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 29 augustus 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.