Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-02-2022, nr. 20/00858
ECLI:NL:GHARL:2022:1079
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-02-2022
- Zaaknummer
20/00858
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:1079, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:283
- Vindplaatsen
NLF 2022/0474
Uitspraak 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
OB. Naheffingsaanslag in verband met levering keukeninrichting.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 20/00858
uitspraakdatum: 15 februari 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 augustus 2020, nummer LEE 19/3298, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 37.000. Bij beschikkingen is belastingrente ten bedrage van € 5.714 berekend en is een verzuimboete ten bedrage van € 3.700 opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende haar directeur [de directeur] bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.W. van Smeden en namens de Inspecteur mr. [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Belanghebbende exploiteerde in de jaren 2012 tot 2018 het hotel [het hotel] aan [adres] te [plaats1] . In hetzelfde pand was een Grand Café met restaurant gevestigd, dat werd geëxploiteerd door [naam3] B.V. Het Grand Café met restaurant en het hotel waren in juridisch, organisatorisch en financieel opzicht strikt van elkaar gescheiden. Wel konden gasten gebruik maken van de horecavoorzieningen van beide ondernemingen. Het pand waarin beide ondernemingen gevestigd waren, had in de periode 2012 – 2018 drie eigenaren: [eigenaar1] (50%), [eigenaar2] B.V. (25%) en [eigenaar3] B.V. (25%).
2.2.
De enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [de aandeelhouder] B.V. (voorheen: [eigenaar2] B.V.).
2.3.
In 2012 heeft belanghebbende van [naam4] drie aan haar gerichte facturen ontvangen en betaald betreffende de levering en montage van een keukeninrichting. Het totaalbedrag van deze facturen is € 184.640 exclusief € 35.081,60 omzetbelasting. Belanghebbende heeft deze omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht op haar aangiften omzetbelasting.
2.4.
Ter financiering van de onder 2.3. genoemde bedragen, is belanghebbende in 2012 een lening voor het bedrag van € 185.000 aangegaan. Belanghebbende heeft de keukeninrichting op haar balans van 2012 geactiveerd en heeft daar vervolgens op afgeschreven. In het jaarrapport 2012 van [naam3] B.V. is onder ‘Overige Vorderingen’ een post ‘Leningen [het hotel] ’ vermeld ter hoogte van € 185.000. In 2013 is deze vordering niet in het jaarrapport van [naam3] B.V. opgenomen.
2.5.
In 2014 heeft belanghebbende de keukeninrichting gedeactiveerd op de balans, evenals de daarmee samenhangende lening. Belanghebbende heeft terzake een boekwinst verwerkt in haar verlies- en winstrekening. [naam3] B.V. heeft de keukeninrichting in 2014 op haar balans geactiveerd.
2.6.
Belanghebbende heeft haar jaarstukken 2012 tot en met 2014 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
2.7.
In april 2018 heeft belanghebbende de hotelexploitatie van hotel [het hotel] overgedragen aan [naam3] B.V.
2.8.
In 2018 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden naar (onder meer) de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. In het daarvan opgemaakte rapport met dagtekening 9 september 2018 is, onder meer, als volgt vermeld:
“Verkoop keukeninrichting
In 2014 is de keukeninrichting verkocht/overgedragen aan [naam3] BV.
De oorspronkelijke aanschafprijs van de keuken in het jaar 2012 was € 185.000. Dit volledige aankoopbedrag wordt in het jaar 2014 (terug) betaald. De betaling geschiedt in rekening courant met [naam5] BV voor € 125.000 en middels afbetaling van de lening ad € 60.000 die is verstrekt door [naam3] BV.
De boekwinst op deze transactie is verwerkt in het resultaat.
(…)
Omzetbelasting
Aansluitingen
Tussen de volgens jaarrekening verschuldigde omzetbelasting en de aangegeven omzetbelasting zit verschillen. Uit de jaarstukken van 2014 blijkt dat over het jaar 2014 nog een teruggaaf van € 1.850 te verwachten is. Deze suppletie is nog niet ingediend. Deze teruggaaf zal worden verleend.
Verkoop keukeninrichting
Zoals omschreven in hfdst. 3.1.2.2 is over de verkochte keukeninventaris geen omzetbelasting afgedragen. Bij de aanschaf is destijds de gerekende omzetbelasting wel als vooraftrek geclaimd. Desgevraagd is geen factuur overgelegd, dan wel een verklaring gegeven waarom deze transactie zonder omzetbelasting heeft plaats gevonden.
De wegens deze verkoop verschuldigde omzetbelasting zal worden nageheven. Het bedrag van de aanslag is als volgt berekend door 21% OB te berekenen over € 185.000. De verschuldigde omzetbelasting bedraagt dan € 38.850.
Verzuimboete
Over de na te heffen omzetbelasting wegens verkoop keukeninrichting zal op grond van art. 67c AWR juncto paragraaf 24 lid 2 BBBB een verzuimboete worden opgelegd van 10% (lichte schuld).
Resume omzetbelasting
De volgende naheffingsaanslag zal over het jaar 2014 worden opgelegd.
correctie omzetbelasting | 2014 | ||
aansluitingen | -1.850 | ||
verkoop keuken | 38.850 | ||
na te heffen omzetbelasting | 37.000 | ” |
2.9.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de in geding zijnde naheffingsaanslag, boetebeschikking en rentebeschikking opgelegd.
3. Geschil
3.1.
Tussen partijen is in geschil of en tot welk bedrag belanghebbende in 2014 omzetbelasting verschuldigd is over een levering van de keukeninrichting aan [naam3] B.V. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de keukeninrichting in 2012 niet is geleverd aan belanghebbende maar aan [naam3] B.V., zodat van een (door)levering in 2014 door belanghebbende geen sprake kan zijn. Subsidiair bepleit zij dat het middels verrekening ontvangen bedrag van € 185.000 inclusief omzetbelasting is geweest. De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat indien het gelijk aan belanghebbende is, de naheffingsaanslag geheel dient te worden vernietigd (primair) dan wel te worden verminderd (subsidiair), en dat wanneer het gelijk aan de Inspecteur is, deze geheel in stand dient te blijven.
3.3.
Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting toegelicht geen zelfstandige grieven tegen de boete te hebben anders dan dat de boete met de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de keukeninrichting in wezen reeds in 2012 rechtstreeks aan [naam3] B.V. is geleverd, en niet aan haar, zodat belanghebbende destijds geen recht op aftrek van voorbelasting had, en de naheffingsaanslag over 2012 had moeten worden opgelegd. Belanghebbende draagt hiertoe de volgende argumenten aan:
- -
[naam3] B.V. heeft destijds zelf de onderhandelingen met de keukenleverancier gevoerd en de keukeninrichting uitgezocht;
- -
de keukeninrichting is rechtstreeks in het restaurantgedeelte van [naam3] B.V. gemonteerd;
- -
de reden dat de keukeninrichting is gefactureerd aan belanghebbende in plaats van aan [naam3] B.V. had enkel te maken met een subsidieaanvraag;
- -
[naam3] B.V. heeft de keukeninrichting (middellijk) gefinancierd;
- -
belanghebbende heeft nooit de feitelijke beschikkingsmacht over de keukeninrichting gehad en heeft deze ook niet gebruikt in haar onderneming.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat belanghebbende de terzake van de aanschaf van de keukeninrichting aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in het tijdvak 2012 op de voet van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet OB op haar aangifte omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, en dat belanghebbende deze aftrek van omzetbelasting niet heeft teruggedraaid bij wijze van een suppletieaangifte als bedoeld in artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
4.3.
Uit de (bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde) jaarstukken, waaronder de vennootschappelijke jaarrekening van belanghebbende, kan worden opgemaakt dat belanghebbende de keukeninrichting in 2012 en 2013 heeft gerekend tot haar bezittingen. Deze jaarstukken dienen er toe naar derden in het maatschappelijk verkeer een weergave te geven van de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar (art. 2:362 Burgerlijk Wetboek). Voorts volgt uit de vennootschappelijke jaarrekening van belanghebbende over 2014 dat zij de keukeninrichting niet langer als haar bezit heeft aangemerkt, en volgt uit de jaarrekening van [naam3] B.V. dat de keukeninrichting bij haar in 2014 als actief is opgevoerd. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel, dat de werkelijkheid is dat de keukeninrichting, na de levering door de [naam4] aan belanghebbende in 2012, vervolgens in 2014 is overgedragen door belanghebbende aan de [naam3] B.V., en dat deze daarbij de macht om als eigenaar over de keukeninrichting te beschikken van belanghebbende heeft verkregen. De Inspecteur heeft op basis van het samenstel van feiten en omstandigheden derhalve terecht een levering van de keukeninrichting door belanghebbende onderkend. Voor zover in belanghebbendes stelling besloten ligt dat er sprake was van een schijnhandeling en dat in 2012 de levering van de keukeninventaris rechtstreeks aan [naam3] B.V. zou hebben plaatsgehad, oordeelt het Hof dat de feiten en de verwerking daarvan door belanghebbende in haar verslaglegging geen steun bieden voor die zienswijze.
4.4.
Het Hof volgt belanghebbende evenmin in haar stelling dat de keukeninrichting in 2012 onroerend is geworden doordat deze aard en nagelvast met het gebouw zou zijn verbonden. Het Hof weegt hierin mee dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat ‘zijns inziens minimaal 80% van de keukeninrichting aard- en nagelvast met het gebouw is verbonden’, waartegenover de Inspecteur heeft aangevoerd dat een professionele horecakeuken als in dit geschil betrekkelijk eenvoudig kan worden verwijderd. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de keukeninrichting onroerend zou zijn geworden door natrekking en niet meer door haar zou kunnen worden geleverd in 2014.
4.5.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent, staat het feit dat de Inspecteur de in 2012 op aangifte teruggevraagde belasting niet heeft nageheven, er niet aan in de weg dat de Inspecteur het in 2014 afvoeren van de keukeninrichting van de balans van belanghebbende aanmerkt als een met omzetbelasting belaste levering aan [naam3] B.V. Het stond de Inspecteur in die zin vrij om de over de levering in 2014 niet afgedragen omzetbelasting na te heffen.
4.6.
Het Hof komt daarmee tot het oordeel dat het gelijk in zoverre aan de Inspecteur is.
Hoogte van de naheffing
4.7.
Uit de jurisprudentie (HvJ EU 7 november 2013, Tulică en Plavoşin, nrs. C-249/12 en C-250/12, ECLI:EU:C:2013:722) volgt dat indien de overeengekomen verkoopprijs door partijen is vastgesteld zonder dat de omzetbelasting is genoemd en degene die de prestatie verricht (belanghebbende) de persoon is die tot voldoening van de verschuldigde omzetbelasting van de belastbare handeling is gehouden, de omzetbelasting daarin al is begrepen ingeval diegene de door de Inspecteur nageheven omzetbelasting niet op de afnemer ( [naam3] B.V.) kan verhalen.
4.8.
In het onderhavige geval is niet in geschil dat belanghebbende een bedrag van € 185.000 middels verrekening heeft ontvangen. Deze vergoeding is door belanghebbende bedongen zonder dat de omzetbelasting ter sprake is gekomen. Voorts is belanghebbende de persoon die de prestatie heeft verricht en de omzetbelasting is verschuldigd. Dan heeft als hoofdregel te gelden dat de maatstaf van heffing de bedongen tegenprestatie is exclusief omzetbelasting. De partij die stelt dat van deze hoofdregel moet worden afgeweken, heeft daarvan de bewijslast. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende onvoldoende gesteld laat staan aannemelijk gemaakt dat zij de omzetbelasting niet meer op [naam3] B.V. zou kunnen verhalen. De Inspecteur heeft de hoogte van de naheffingsaanslag derhalve naar het oordeel van het Hof tot een juist bedrag vastgesteld.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
4. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. M. Harthoorn,
(S. Darwinkel) (M. Harthoorn)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.