Hof 's-Hertogenbosch, 14-07-2015, nr. HD 200.159.978, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:2670
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-07-2015
- Zaaknummer
HD 200.159.978_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:2670, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑07‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1184
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:401
Uitspraak 14‑07‑2015
Inhoudsindicatie
afwikkeling van het beëindigde samenlevingscontract
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.159.978/01
arrest van 14 juli 2015
gewezen in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 234 Rv
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M.F.J. Martens te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. P. de Jonge te Zierikzee,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 november 2014 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen vonnissen van
6 maart 2013 (comparitievonnis), 12 maart 2014 (tussenvonnis) en 6 augustus 2014 (eindvonnis) tussen appellant – [appellant] – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. C/12/86380 / HA ZA 12-293)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
het exploot van anticipatie van 17 november 2014;
- -
de akte uitlating comparitie na aanbrengen van [appellant] ;
- -
de akte uitlating comparitie na aanbrengen van [geïntimeerde] ;
- -
de memorie van grieven met producties;
- -
de memorie in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad tevens memorie van antwoord met productie van [geïntimeerde] ;
- -
de antwoordmemorie in het incident van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
3. De beoordeling
In het incident
3.1.
Partijen hebben, nadat zij van 5 januari 1983 tot 6 april 1987 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd zijn geweest, een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie werd beheerst door een op 16 december 2004 notarieel vastgelegd samenlevingscontract.
3.2.
Bij aangetekende brief aan [appellant] van 21 mei 2010 heeft [geïntimeerde] het samenlevingscontract tegen 1 juli 2010 opgezegd.
3.3.
Bij inleidende dagvaarding van 29 november 2012 heeft [geïntimeerde] [appellant] in rechte betrokken naar aanleiding van een fundamenteel verschil van mening tussen partijen over de afwikkeling van het beëindigde samenlevingscontract c.q. hun beëindigde relatie, in welke procedure [appellant] een reconventionele vordering heeft ingesteld.
3.4.
In het bestreden eindvonnis van 6 augustus 2014 heeft de rechtbank, beslissende in conventie en in reconventie
a. de aan partijen in gezamenlijke eigendom toebehorende vermogensbestanddelen
verdeeld zoals in rechtsoverweging 3.1. van dat vonnis is weergegeven;
b. bepaald dat de kosten verbonden aan de levering door [geïntimeerde] aan [appellant] van haar aandeel in de woning te [plaats] door [geïntimeerde] en [appellant] ieder voor de helft dienen te worden gedragen;
c. [appellant] veroordeeld tot vrijwaring van [geïntimeerde] voor de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verplichtingen uit de [Basis Hypotheek] Basis Hypotheek met nummer [hypotheeknummer] ;
d. [appellant] veroordeeld tot afgifte aan [geïntimeerde] van de fietsendrager van de vader van [geïntimeerde] ;
e. [appellant] veroordeeld tot het verstrekken aan [geïntimeerde] van een (digitale) kopie van de nog aanwezige administratie van “Le Clou”, het in Frankrijk geëxploiteerde pension, en van de foto’s en dia’s die [geïntimeerde] nog niet in bezit heeft tegen betaling door [geïntimeerde] aan [appellant] van de helft van de daaraan verbonden kosten;
f. [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 60.332,72 + p.m.;
g. het meer of anders gevorderde afgewezen.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. De rechtbank heeft het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard en daarover niets overwogen.
3.5.
[appellant] is van voornoemd eindvonnis, alsmede van de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 6 maart 2013 en 12 maart 2014 in hoger beroep gekomen bij dit hof. [geïntimeerde] heeft bij wege van incident ex artikel 234 Rv de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voornoemd vonnis gevorderd.
[geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank geen overwegingen heeft gewijd aan de vraag of het vonnis al dan niet uitvoerbaar bij voorraad diende te worden verklaard, hoewel zij zulks wel had gevorderd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de rechtbank de beslissing dienaangaande per abuis achterwege heeft gelaten. [geïntimeerde] heeft er recht en belang bij dat het vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, gezien de veroordeling van [appellant] in dat vonnis tot betaling van een geldsom aan haar, aldus [geïntimeerde] .
3.6.
[appellant] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Daarnaast stelt [appellant] dat nu [geïntimeerde] niet om herstel van het vonnis ex artikel 31 Rv heeft gevraagd, zij niet bij wege van incident over de niet uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat betreffende vonnis kan klagen.
3.7.
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] op grond van artikel 208 Rv in samenhang met artikel 234 Rv bij wege van incident alsnog uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan vorderen, nu [appellant] een rechtsmiddel tegen het bestreden vonnis heeft ingesteld. Dat volgens [appellant] in dit geval artikel 31 Rv een alternatief biedt, staat aan de onderhavige incidentele vordering niet in de weg.
3.8.
De reden waarom de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard hoeft geen bespreking. De regeling van artikel 234 Rv is toepasselijk ongeacht de reden voor het achterwege blijven van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.9.
De vordering in het incident strekt ertoe dat het hof het vonnis van 26 februari 2014 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaart, naar het hof begrijpt voor zover het de veroordeling tot betaling van € 60.332,72 + p.m. betreft.
Een zodanige veroordeling leent zich in beginsel voor uitvoerbaarverklaring ervan bij voorraad.
3.10.
Op grond van het bestreden vonnis van 6 augustus 2014 is voor het hof uitgangspunt dat [geïntimeerde] recht heeft op betaling van het in dat vonnis genoemde bedrag van € 60.332,72 + p.m. Aangezien het de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, mag verder worden verondersteld dat [geïntimeerde] het vereiste belang heeft bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [geïntimeerde] heeft er belang bij dat zij niet het hoger beroep hoeft af te wachten alvorens over dat bedrag te kunnen beschikken.
3.11.
Gelet op het voorgaande dient naar het oordeel van het hof het belang van [geïntimeerde] om het bestreden vonnis van 6 augustus 2014 ten uitvoer te kunnen doen leggen zwaarder te wegen dan het belang van [appellant] bij handhaving van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep zal zijn beslist. Daarbij moet de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing blijven en neemt het hof verder in aanmerking dat [appellant] in het geheel niet heeft aangevoerd waarom zijn belangen zich er tegen zouden verzetten dat het bestreden vonnis van 6 augustus 2014 uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.12.
Het hof zal daarom de incidentele vordering van [geïntimeerde] om het vonnis van 6 augustus 2014 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toewijzen voor zover het de daarin ten gunste van [geïntimeerde] uitgesproken veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 60.332,72 + p.m. aan haar betreft.
3.13.
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.14.
De zaak is naar de rol verwezen voor arrest in de hoofdzaak. Iedere verdere beslissing
wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
verklaart het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen partijen gewezen vonnis van 6 augustus 2014 uitvoerbaar bij voorraad voor zover [appellant] is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 60.332,72 + p.m.;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak naar de rol is verwezen voor arrest in de hoofdzaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2015.
griffier rolraadsheer