Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-06-2013, nr. 200.115.379
ECLI:NL:GHARL:2013:4572
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-06-2013
- Zaaknummer
200.115.379
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:4572, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑06‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2013-0168 met annotatie van W.M. Schrama
Uitspraak 27‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Wijziging partneralimentatie; limitering
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.115.379
(zaaknummer rechtbank Utrecht 310622)
beschikking van de familiekamer van 27 juni 2013
inzake
[verzoekster] ,
wonende te[woonplaats],
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Verweel-Nauman te Oostvoorne,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder in het hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.C. Cooman te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 25 juli 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 oktober 2012;
- het verweerschrift ingekomen op 2 januari 2013;
- een brief van mr. Cooman van 25 april 2013 met bijlagen, ingekomen op 26 april 2013;
- een brief van mr. Verweel-Nauman met bijlagen, ingekomen op 6 mei 2013;
- een brief van mr. Cooman ingekomen op 6 mei 2013;
- een brief van mr. Verweel-Nauman van 18 februari 2013 ingekomen op 13 mei 2013.
2.2
Partijen hebben afgezien van de mondelinge behandeling en het hof verzocht de zaak op de stukken af te doen.
2.3
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op [datum] 1992 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man, geboren op[geboortedatum] 1947, is alleenstaand.
De man ontvangt sinds [datum] 2012 een AOW-uitkering van € 1.023,57 netto per maand. Daarnaast heeft de man een pensioenuitkering van € 906,41 netto per maand.
Blijkens de aangifte inkomstenbelasting bedroeg het belastbaar inkomen van de man in 2012
€ 18.393,-. De man heeft recht op de algemene heffingskorting, de ouderen korting en de alleenstaande ouderenkorting. De man ontvangt zorgtoeslag van € 70,- per maand.
3.3
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1949, is alleenstaand.
De vrouw ontvangt een WAO-uitkering van € 769,74 netto per maand en een
WWB-uitkering van € 112,15 netto. Daarnaast ontvangt de vrouw een pensioenuitkering.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij beschikking van 6 december 1993 van de rechtbank Rotterdam is bepaald dat de man aan de vrouw partneralimentatie dient te voldoen, welke beschikking is gewijzigd bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 april 1995. Daarin is bepaald dat de man met ingang van 1 maart 1995 € 261,38 per maand zal bijdragen (geïndexeerd per 1 januari 2012 € 386,23).
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 april 1995 met ingang van 1 augustus 2011 gewijzigd en de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 200,- per maand vanaf 1 augustus 2011 tot 1 november 2011, op € 100,- per maand vanaf 1 november 2011 tot 1 november 2012 en op nihil vanaf 4 november 2012. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen en de beschikking van 24 april 1995 voor het overige gehandhaafd.
4.3
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
25 juli 2012. De grieven zien op de afbouw en nihilstelling van de alimentatieverplichting van de man en de ingangsdatum van de matiging.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel II, lid 2 van de overgangsbepalingen, behorende bij de Wet limitering van alimentatie van 28 april 1994, Stb. 324 (verder te noemen: “het overgangsrecht bij de WLA”), beëindigt de rechter op verzoek van degene, die op grond van een vóór de inwerkingtreding van deze wet gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken deze verplichting, indien deze op of na dat tijdstip vijftien jaren heeft geduurd, tenzij hij van oordeel is dat beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van degene die tot uitkering gerechtigd is kan worden gevergd. In dat geval stelt de rechter op verzoek van de tot uitkering gerechtigde alsnog een termijn vast. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst al dan niet mogelijk is.
5.2
Vast staat dat de verplichting van de man tot betaling van alimentatie in november 2012 bijna 19 jaren heeft geduurd.
5.3
De vrouw stelt in haar eerste grief dat zij heeft aangetoond dat beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar op korte termijn kan worden gevergd. Voor de vrouw zijn de gevolgen van matiging/beëindiging groter dan de gevolgen voor de man wanneer hij nog enige tijd dient door te betalen.
De vrouw is gelet op haar gezondheid en leeftijd niet in staat werkzaamheden te verrichten. Zij is na nihilstelling van de alimentatie naast haar WAO uitkering aangewezen op een WWB-uitkering. Ook de uitkering uit het ouderdomspensioen van de man met ingang van
4 november 2012 weegt niet op tegen het wegvallen van de partneralimentatie.
De man heeft voldoende draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Indien matiging of nihilstelling van de vrouw gevergd kan worden dient de man in ieder geval tot 7 juni 2014 onderhoudsplichtig te zijn, de datum waarop de vrouw 65 jaar wordt.
In haar tweede grief stelt de vrouw dat de ingangsdatum van de wijziging van de partneralimentatie niet gesteld kan worden op 1 augustus 2011 nu de rechtbank pas bijna een jaar later de bestreden beschikking heeft gewezen. De vrouw is niet in staat de teveel ontvangen alimentatie terug te betalen omdat zij deze nodig had voor haar levensonderhoud.
5.4
De man stelt dat de rechtbank terecht de partneralimentatie heeft afgebouwd en per
4 november 2012 op nihil heeft gesteld. Het is redelijk dat de alimentatieverplichting van de man eindigt met ingang van 4 november 2012. Er is geen sprake van een (ingrijpende) financiele teruggang bij het wegvallen van de alimentatie.
De man heeft reeds 18 jaar partneralimentatie betaald. Van de vrouw mag en kon in beginsel worden verwacht dat zij in de afgelopen 18 jaren haar levensstijl zou aanpassen aan een mogelijk verslechterende financiele positie. Voortduren van de alimentatieplicht totdat de vrouw 65 wordt betekent dat de man 20 jaar partneralimentatie heeft betaald; dit is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De lotsverbondenheid van het huwelijk is afgenomen.
Bij de man is onlangs de ziekte van Korsakov vastgesteld.
De vrouw heeft de alimentatie kunnen reserveren vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift (1 augustus 2011). Zij had vanaf die datum rekening kunnen houden met een eventuele wijziging in de partneralimentatie.
Zij kan de terug te betalen alimentatie verrekenen met het pensioen dat zij verkrijgt van de man. De vrouw heeft verder € 1.745,61 aan vermogen en is dus in staat alimentatie terug te betalen, aldus de man.
5.5
Het hof overweegt dat de vrouw in 2011 van de man een bedrag van € 377,87 bruto per maand ontving als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en in 2012 € 386,22 bruto per maand.
De vrouw heeft een WAO-uitkering van € 769,74 netto per maand. Wegens het wegvallen van de alimentatie ontvangt zij van de gemeente een aanvullende WWB-uitkering van
€ 112,15 netto per maand.
Met ingang van [datum] 2012 komt aan de vrouw uit het ouderdomspensioen van de man een bedrag van € 169,22 bruto per maand toe. Hoewel de man in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat het aan de vrouw toekomende pensioendeel € 465,34 per maand zou bedragen, heeft de man dit bedrag niet voldoende onderbouwd en heeft hij voorts bij brief van zijn advocaat van 6 mei 2013 erkend dat het pensioen van de vrouw € 169,22 per maand bedraagt. Het hof zal van dat bedrag uitgaan.
5.6
Het hof constateert dat een beëindiging van de alimentatieverplichting van de man een ingrijpende inkomstenterugval voor de vrouw zou betekenen, zowel voor als na [datum] 2012. Van een ingrijpende inkomstenterugval is geen sprake meer wanneer de vrouw 65 jaar wordt en een AOW-uitkering ontvangt.
De bij de beoordeling van de vraag of beëindiging zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden, houdt de rechter in ieder geval rekening met:
- de leeftijd van degene die tot uitkering gerechtigd is;
- de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
- de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin deze de verdiencapaciteit van de
betrokkenen heeft beïnvloed;
- de omstandigheid dat de tot de uitkering gerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een
deel van het ouderdomspensioen van degene die tot uitkering is gehouden.
Voorts dient de rechter rekening te houden met alle overige omstandigheden van het geval, niet alleen aan de zijde van de vrouw maar ook aan die van de man, waarbij op de vrouw de stelplicht en de bewijslast rusten van de omstandigheden aan haar zijde.
5.7
Aan de zijde van de vrouw houdt het hof rekening met het volgende.
De vrouw was op 1 augustus 2011 62 jaar oud. Uit het huwelijk van partijen is een kind geboren. Het huwelijk is gesloten op 16 februari 1972, de vrouw was toen 22 jaar oud. Het huwelijk heeft 20 jaar geduurd. Als onbetwist staat vast dat de taakverdeling binnen het huwelijk traditioneel was; de man zorgde voor het gezinsinkomen en de vrouw nam de zorg voor de dochter op zich. De vrouw heeft hierdoor nagenoeg geen enkele werkervaring opgedaan. Na de beëindiging van het huwelijk is zij in loondienst getreden. Kort daarna is zij getroffen door een hernia. Sinds februari 1993 ontvangt zij een ZW- en WAO-uitkering. Zij is honderd procent arbeidsongeschikt. De vrouw heeft na de echtscheiding uit het huwelijk vermogen ontvangen. De vrouw is thans 64 jaar oud. Vanaf 7 juni 2014 zal de vrouw een AOW-uitkering ontvangen.
5.8
Aan de zijde van de man houdt het hof rekening met de omstandigheid dat hij een financieel en emotioneel belang heeft bij beëindiging van de alimentatieverplichting. De man heeft bijna 19 jaar alimentatie betaald. Dit is ongeveer even lang als de duur van het huwelijk. De man heeft minder inkomen dan voorheen door zijn pensionering. Hij ontvangt met ingang van [datum] 2012 een AOW-uitkering. De man is onlangs getroffen door een ernstige ziekte. De lotsverbondenheid van het huwelijk als basis waarop de onderhoudsverplichting is gebaseerd is afgenomen naar mate de echtscheiding verder in het verleden is komen te liggen.
5.9
Gezien het voorgaande is het hof, met inachtneming van de onder 5.6 weergegeven maatstaf, na afweging van alle betrokken belangen met de rechtbank van oordeel dat weliswaar beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw van zo ingrijpende aard dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op korte termijn van haar kan worden gevergd, maar dat gelet op de lange termijn gedurende welke de man alimentatie heeft betaald, aan die alimentatieverplichting binnen afzienbare termijn een einde dient te komen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ook de overgangsregeling WLA tot uitgangspunt heeft dat de alimentatieverplichting niet onbeperkt behoort voort te duren (HR 5 september 2003, LJN AF8274, NJ 2003, 618). Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank bepaalde gefaseerde afbouwregeling van de alimentatieverplichting met ingang van 1 augustus 2011 gelet op de belangen van partijen redelijk is.
Ten aanzien van de terugbetalingsverplichting die daardoor voor de vrouw ontstaat, overweegt het hof dat zij met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift rekening heeft kunnen houden met een mogelijke wijziging van de alimentatie. Gezien haar geringe inkomen en vermogen is het hof echter van oordeel dat de vrouw het door de man teveel betaalde in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 25 juli 2012 slechts dient terug te betalen voor zover zij vermogen heeft. Het hof zal de terugbetaling over die periode derhalve maximeren op een bedrag van € 1.745,61. Van de vrouw mag niet worden verwacht dat zij boven dat bedrag tot terugbetaling overgaat, omdat gezien de hoogte van haar inkomen de overige bedragen naar hun aard zijn geconsumeerd. Bedragen die de man na
25 juli 2012 (de datum waarop de bestreden beschikking is gewezen) teveel aan de vrouw heeft betaald dient de vrouw geheel aan de man terug te betalen.
Op grond van het voorgaande slaagt het hoger beroep van de vrouw ten dele.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep ten dele. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, behoudens voor zover daarin is bepaald dat de nog te verschijnen termijnen volledig kunnen worden verrekend met eerdere termijnen waarvoor teveel is betaald, en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 25 juli 2012 voor zover daarin is bepaald dat de nog te verschijnen termijnen volledig kunnen worden verrekend met eerdere termijnen waarvoor teveel is betaald, en beslist als volgt:
bepaalt de maximale terugbetalingsverplichting van de vrouw over de periode 1 augustus 2011 tot en met 25 juli 2012 op € 1.745,61;
bepaalt dat de na 25 juli 2012 door de man teveel betaalde bedragen volledig door de vrouw dienen te worden terugbetaald;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 25 juli 2012 voor het overige;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, M.L. van der Bel en A. Roelvink-Verhoeff en is op 27 juni 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.