Einde inhoudsopgave
Europese Code inzake sociale zekerheid
Artikel 78
Geldend
Geldend vanaf 17-03-1968
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding is gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 1975, 71).
- Bronpublicatie:
16-04-1964, Trb. 1965, 47 (uitgifte: 24-03-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-03-1968
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-04-1967, Trb. 1967, 53 (uitgifte: 01-01-1967, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Elke ondertekenende Staat die zich wenst te beroepen op de bepalingen van artikel 2, lid 2, legt, alvorens tot bekrachtiging over te gaan, aan de Secretaris-Generaal een verslag over, waaruit blijkt in hoeverre zijn stelsel van sociale zekerheid in overeenstemming is met de bepalingen van deze Code.
Dit verslag moet een verklaring bevatten aangaande:
- (a)
de ter zake bestaande wetgeving en
- (b)
gegevens waaruit blijkt dat is voldaan aan de statistische voorwaarden neergelegd in:
- (i)
- (ii)
de artikelen 44, 65, 66 of 67, wat de bedragen der uitkeringen betreft;
- (iii)
artikel 24, lid 2, wat de duur van de uitkering bij werkloosheid betreft; en
- (iv)
artikel 70, lid 2, wat betreft het aandeel in de inkomsten voortkomend uit de verzekeringspremies van de beschermde loontrekkenden; en
- (c)
alle elementen waarmede op verlangen van de ondertekenende Staat rekening moet worden gehouden, overeenkomstig de leden 2 en 3 van artikel 2.
Voor zover mogelijk dienen deze gegevens te worden verstrekt op de wijze en in de volgorde, aangegeven door de commissie.
2.
De betrokken ondertekenende Staat verstrekt de Secretaris-Generaal op diens verzoek verdere gegevens omtrent de punten waarop zijn stelsel van sociale zekerheid in overeenstemming is met de bepalingen van deze Code.
3.
Genoemd verslag en deze verdere gegevens worden bestudeerd door de commissie, die daarbij de bepalingen van artikel 2, lid 3, in acht neemt. De commissie legt aan het Comité van Ministers een verslag voor waarin haar conclusies zijn vervat.
4.
Met een meerderheid van twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen beslist het Comité van Ministers overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, sub (d) van het Statuut van de Raad van Europa, of het stelsel van sociale zekerheid van de ondertekenende Staat in overeenstemming is met de bepalingen van deze Code.
5.
Indien het Comité van Ministers van oordeel is dat het bedoelde stelsel van sociale zekerheid niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Code, verwittigt zij de betrokken ondertekenende Staat hiervan en kan hem aanbevelingen doen omtrent de wijze waarop zijn stelsel alsnog met deze bepalingen in overeenstemming kan worden gebracht.