ABRvS, 09-12-2009, nr. 200902029/1/M2
ECLI:NL:RVS:2009:BK5850
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-12-2009
- Zaaknummer
200902029/1/M2
- LJN
BK5850
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BK5850, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑12‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 09‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan Scheepswerf Grave B.V. (hierna: Grave B.V.) vijf lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen van de bij besluit van 26 september 1995 verleende milieuvergunning voor een scheepswerf aan de Maaskade 28 te Grave.
Partij(en)
200902029/1/M2.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scheepswerf Grave B.V., gevestigd te Grave,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan Scheepswerf Grave B.V. (hierna: Grave B.V.) vijf lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen van de bij besluit van 26 september 1995 verleende milieuvergunning voor een scheepswerf aan de Maaskade 28 te Grave.
Bij besluit van 17 februari 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft het college het door Grave B.V. hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Grave B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Grave B.V. heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2009, waar Grave B.V., vertegenwoordigd door R. van Kessel en mr. T.E.P.A. Lam advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens en B.F. Algera, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting een aantal omwonenden van de scheepswerf als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Blijkens het beroepschrift richt het beroep zich tegen de handhaving van twee hieronder weergegeven lasten onder dwangsom:
- 1.
het beëindigen en het beëindigd houden van het verrichten van werkzaamheden op schepen die meer dan vijf meter uit de afbouwkade zijn afgemeerd en
- 2.
het beëindigen en het beëindigd houden van het ten behoeve van de inrichting verrichten van loswerkzaamheden buiten de inrichting.
2.2.
Bij brief van 21 september 2009 heeft Grave B.V. een geluidsrapport van Peutz B.V. overgelegd. Ter zitting heeft Grave B.V. onder verwijzing naar dit rapport gesteld dat het college het in zijn opdracht opgestelde geluidsrapport van 25 maart 2008 niet aan het dwangsombesluit ten grondslag had mogen leggen.
Het aanvoeren van deze grond is in dit stadium van de procedure, nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Afdeling laat deze grond, evenals het geluidsrapport van Peutz B.V., daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
2.3.
Ten aanzien van de last genoemd onder 1 betoogt Grave B.V. dat er bijzondere omstandigheden zijn, op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden. Zij stelt daartoe dat uit de brief van het college van 9 maart 2006 blijkt dat bij het aangelegd zijn van schepen de milieuvergunning alleen wordt overtreden indien de schepen een lengte hebben van meer dan 110 meter. Nu er slechts schepen aan de kade hebben gelegen met een lengte van minder dan 110 meter heeft Grave B.V., naar zij stelt, uit de brief van 9 maart 2006 de rechtens te honoreren verwachting ontleend, dat zij handelde conform de geldende vergunning dan wel dat tegen een mogelijke overtreding niet wordt opgetreden.
Verder betoogt Grave B.V. dat de begunstigingstermijn van twee weken te kort is aangezien op basis van de brief van 9 maart 2006 opdrachten zijn aangenomen die ten tijde van het dwangsombesluit in uitvoering zijn.
2.3.1.
Op grond van de vergunning van 26 september 1995 mogen aan de afbouwkade schepen van maximaal 110 meter zijn aangelegd. De afbouwkade heeft een lengte van 107 meter. De bestreden last ziet op schepen die, ongeacht de lengte, meer dan 5 meter buiten de afbouwkade zijn afgemeerd. Dit kan zich ook voordoen bij kleinere schepen dan 110 meter, die niet over de volle lengte van de afbouwkade zijn aangelegd. Het college is bij het opleggen van de last er naar het oordeel van de Afdeling terecht van uitgegaan, dat een schip dat meer dan 5 meter buiten de afbouwkade uitsteekt, voor een deel buiten de grens van de inrichting en aldus in strijd met de vergunning is aangemeerd. Uit de stukken blijkt - hetgeen ook niet is bestreden - dat op 10 december 2007 een schip 22 meter buiten de afbouwkade was aangemeerd. Overigens heeft de Afdeling uit hetgeen door omwonenden ter zitting is verklaard en door Grave B.V. niet is bestreden, afgeleid dat het hier geenszins een eenmalige situatie betrof. Het college was derhalve bevoegd ter zake een last onder dwangsom op te leggen.
2.3.2.
In de brief van 9 maart 2006 is het volgende vermeld:
"In de aanvraag van de milieuvergunning is door u aangegeven dat er activiteiten worden uitgeoefend op voor de afbouwkade liggende vaartuigen met een lengte van maximaal 110 meter. Op de bij de milieuvergunning van 26 september 1995 behorende plattegrondstekening, nr. 00-284 G is aangegeven dat de afbouwkade 107 meter bedraagt. Dat betekent dat als de schepen langer zijn dan de afbouwkade er pas een overtreding is als de schepen een lengte hebben van meer dan 110 meter."
De laatste zin moet aldus worden gelezen dat als schepen buiten de afbouwkade uitsteken er alleen een overtreding is, indien zij een lengte van meer dan 110 meter hebben, waarbij het college er van is uitgegaan dat de schepen over de volle lengte van de afbouwkade worden aangelegd. In de visie van het college mochten schepen in dat geval aldus 3 meter uitsteken. Zoals hiervoor is overwogen ziet de bestreden last op schepen die, ongeacht de lengte, meer dan 5 meter buiten de afbouwkade zijn afgemeerd. De brief van 9 maart 2006 heeft derhalve geen betrekking op de situaties waarop de last onder dwangsom is gebaseerd. Voor het uitsteken van meer dan 5 meter verleent deze brief geen toestemming. Aan de brief kan dan ook geen rechtens te honoreren verwachtingen worden ontleend als door Grave B.V. gesteld. Het vorenstaande betekent eveneens dat de gestelde begunstigingstermijn niet op grond van genoemde brief als onredelijk kort kan worden geoordeeld.
Het betoog faalt.
2.4.
Ten aanzien van de last genoemd onder 2 betoogt Grave B.V. dat noch in de vergunning noch in de Wet milieubeheer voorschriften zijn gesteld met betrekking tot het laden en lossen op de openbare weg. De geconstateerde laad- en losactiviteiten zouden in haar opvatting dan ook niet in strijd zijn met de vergunningvoorschriften of met de Wet milieubeheer.
2.4.1.
Volgens de vergunningaanvraag die deel uitmaakt van de vergunning van 26 september 1995 wordt op de scheepswerf grond- en hulpstoffen geladen en gelost. Zoals ook in bijlage 4 van de vergunningaanvraag is vermeld zijn de laad- en losplaatsen op de tekening aangegeven. Dit impliceert dat vergunning is gevraagd en verleend voor het laden en lossen op de daartoe aangewezen plaatsen op het terrein van de inrichting. De last onder dwangsom betreft loswerkzaamheden. Voor het lossen op de openbare weg is geen vergunning verleend. Het lossen buiten de inrichting is vergunningplichtig, omdat het aan het werking zijn van de inrichting moet worden toegerekend. Het college heeft derhalve terecht geoordeeld dat loswerkzaamheden buiten de inrichting in strijd zijn met de artikelen 8.1 van de Wet milieubeheer.
Het betoog faalt.
2.5.
Het beroep is ongegrond.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009
- 190.