Rb. Zutphen, 17-04-2002, nr. 45476/KG ZA 02-76
ECLI:NL:RBZUT:2002:AE1665
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
17-04-2002
- Zaaknummer
45476/KG ZA 02-76
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2002:AE1665, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 17‑04‑2002; (Kort geding)
- Vindplaatsen
PJ 2002/68 met annotatie van P.M. Tulfer
Uitspraak 17‑04‑2002
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
kort-geding-nummer:45476/KG ZA 02-76
vonnis van : 17 april 2002
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres bij dagvaarding van 19 februari 2002,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. A.M. Brakel te Utrecht,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. A.E. Kievit te Zwolle.
Partijen worden hierna mede [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eiseres] heeft onder overlegging van producties [gedaagde] gedagvaard tegen de openbare zitting van 3 april 2002;
Daar heeft [gedaagde] onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten;
Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota's mondeling toegelicht waarna zij vonnis hebben gevraagd.
2. BEVOEGDHEID
Nu de dagvaarding is uitgebracht op 19 februari 2002, is het oude Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEG-Executieverdrag) van toepassing. De vordering strekt tot voorbereiding en realisatie op korte termijn van de verevening van door [gedaagde] bij zijn Luxemburgse werkgeefster opgebouwde pensioenrechten.
Nu [gedaagde] vrijwillig ter zitting is verschenen, is de president op grond van artikel 18 van het EEG-Executieverdrag bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen. Derhalve komt de president niet toe aan toepassing van het bepaalde in artikel 24 van dat verdrag.
3. VASTSTAANDE FEITEN
In dit geding wordt onder meer van het volgende uitgegaan:
3.1 Partijen zijn op 15 november 1968 te [woonplaats 1] met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.2 [gedaagde] is op 1 augustus 1984 in dienst getreden bij de NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) te Luxemburg.
3.3 [gedaagde] heeft sindsdien door de week in Luxemburg gewoond en in het weekend bij [eiseres].
3.4 Bij beschikking van 17 februari 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 17 augustus 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats 1].
3.5 Bij beschikking van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 26 september 2000 is bepaald dat [gedaagde] per 1 september 2000 aan [eiseres] maandelijks een bedrag van f 3.280,-- aan alimentatie diende te betalen.
3.6 Om gezondheidsredenen heeft [gedaagde] zijn werkzaamheden bij NAMSA per 1 juli 2001 moeten beëindigen
3.7 [gedaagde] ontvangt met ingang van 1 augustus 2001 een ouderdomspensioen van NAMSA.
3.8 Een nadien gedaan verzoek tot verlaging van de te betalen alimentatie is door de rechtbank Zutphen afgewezen. [gedaagde] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
3.9 [eiseres] wenst thans verevening van de door [gedaagde] opgebouwde pensioenrechten.
4. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
4.1 [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen:
I
primair
tot ondertekening van de bij de dagvaarding gevoegde machtiging van eiseres om alle voor vaststelling van gedaagdes pensioenrechten bij diens vroegere werkgeefster te [adres], Luxemburg, op te vragen alsmede bij alle andere daartoe door die werkgeefster aangewezen personen of instanties over te gaan en deze aan [eiseres] af te geven;
subsidiair
om aan [eiseres] een kopie te verschaffen van zijn pensioenovereenkomst alsmede een kopie van het jaaroverzicht 2001 van de aan [gedaagde] uitgekeerde pensioentermijnen;
beide op straffe van een direct opeisbare dwangsom ad t 250,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde] nalatig blijft deze machtiging af te geven dan wel inzage te verschaffen;
II
primair
daadwerkelijk tot verevening van zijn bij de NAMSA opgebouwde pensioenrechten over te gaan door de pensioenuitkeringsinstantie opdracht te geven maandelijks de helft van het bedrag waarop [gedaagde] krachtens de pensioenvoorziening recht heeft rechtstreeks over te maken op girorekening 36.05.016 ten name van mevrouw [eiseres] te [woonplaats 1];
subsidiair
daadwerkelijk tot verevening van zijn bij de NAMSA opgebouwde pensioenrechten over te gaan door maandelijks bij vooruitbetaling de helft van het door hem uit hoofde van de pensioenvoorziening ontvangen bedrag over te maken op girorekening 36.05.016 ten name van mevrouw [eiseres] te [woonplaats 1];
III
de door [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigde pensioentermijnen per 1 augustus 2001 tot de datum waarop dit vonnis in kracht van gewijsde gaat, over te maken op girorekening 36.05.016 ten name van mevrouw [eiseres] te [woonplaats 1];
IV
in de kosten van deze procedure.
4.2 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop zo nodig in het hierna volgende zal worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1.1 [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zijn pensioen geen ouderdomspensioen in de zin
van de Wet van 28 april 1994, Staatsblad 342 (hierna te noemen Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) is, op grond dat het gaat om een "early retirement pension", hetgeen te vergelijken is met de Nederlandse VUT-regeling. Een dergelijke uitkering is niet voor verevening vatbaar.
5.1.2 Dit verweer gaat niet op. De VUT-regeling kenmerkt zich doordat geen jaarlijkse opbouw
plaatsvindt, maar een bepaald percentage van het laatste inkomen wordt toegezegd, onafhankelijk van de diensttijd. Uit artikel 8, eerste lid van het personeelsreglement NAMSA kan echter worden opgemaakt dat een werknemer vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar pensioen opbouwt totdat hij de 60-jarige leeftijd heeft bereikt. Vanaf dat moment is zijn aanspraak op ouderdomspensioen 100%. In het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden langer door te werken. [gedaagde] is met het bereiken van de 60-jarige leeftijd met pensioen gegaan - dat hij dit niet van tevoren van plan was doet hierbij niet ter zake - en ontvangt het volledige pensioen. Bovendien bepaalt artikel 1, achtste lid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding dat" indien op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten Nederlands recht van toepassing is, de wet voorts van toepassing (is) op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in het vierde, vijfde of zesde lid met dien verstande dat een recht op uitbetaling als bedoeld in artikel 2 slechts bestaat jegens de andere echtgenoot". Nu aan deze voorwaarden is voldaan, komt het NAMSA-pensioen voor verevening in aanmerking.
5.2.1 [gedaagde] heeft subsidiair aangevoerd dat de levensstandaard in Luxemburg hoger ligt dan in Nederland. Verhuizen naar Nederland is geen reële optie, omdat hij zijn (sociale) leven heeft opgebouwd in Luxemburg. Hij is van mening dat, indien overgegaan wordt tot verevening van zijn pensioen, hiermee rekening gehouden dient te worden in dier voege dat wordt verdeeld volgens de verdeelsleutel 1:1,6. Hij hecht eraan mee te delen dat hij het gevoel heeft dat hij, hoewel hij al die jaren zuinig heeft geleefd door in een stacaravan te wonen, er nu bij inschiet, terwijl zijn ex-echtgenote er juist financieel beter uitkomt.
5.2.2 Wat hiervan ook zij, feit is dat de keuze om in Luxemburg een leven op te bouwen de
keuze van [gedaagde] zelf is geweest en dat kan niet thans worden verdisconteerd in een andere verdeling van de opgebouwde pensioenrechten. Naar Nederlandse wetgeving dient de pensioenverevening zodanig plaats te vinden dat beide partijen ieder de helft krijgen. Daarbij wordt bovendien geen rekening gehouden met de draagkracht van de vereveningsplichtige.
5.3 Nu [gedaagde] zich niet weigerachtig heeft opgesteld ten aanzien van het mee willen werken aan de benodigde informatie, is er geen reden tot het opleggen van een dwangsom.
6 BESLISSING
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
1. veroordeelt [gedaagde] om tot ondertekening van de bij de dagvaarding gevoegde machtiging van eiseres om alle voor vaststelling van zijn pensioenrechten bij diens vroegere werkgeefster te [adres], Luxemburg, op te vragen alsmede bij alle andere daartoe door die werkgeefster aangewezen personen of instanties over te gaan met afgifte daarvan aan [eiseres];
2. veroordeelt [gedaagde] de NAMSA en/of de pensioenuitkeringsinstantie opdracht te geven maandelijks de helft van het bedrag waarop [gedaagde] krachtens de pensioenvoorziening recht heeft, rechtstreeks over te maken op girorekening 36.05.016 ten name van mevrouw [eiseres];
3. veroordeelt [gedaagde] om de helft van de ontvangen pensioentermijnen vanaf 1 augustus 2001 tot de datum van uitspraak van dit vonnis, over te maken op girorekening 36.05.016 ten name van mevrouw [eiseres];
4. compenseert de kosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. G. Vrieze, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2002 in tegenwoordigheid van mr. S. Kuypers, griffier.
SK/GV