Besluit onderwijsvrijstelling en objectvrijstellingen
3.1 Toepassingsbereik objectvrijstellingen
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2019. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
09-07-2019, Stcrt. 2019, 39948 (uitgifte: 19-07-2019, regelingnummer: 2019 – 93725)
- Inwerkingtreding
20-07-2019, terugwerkend tot: 01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-07-2019, Stcrt. 2019, 39948 (uitgifte: 19-07-2019, regelingnummer: 2019 – 93725)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Vrijstelling
In de Wet Vpb zijn objectvrijstellingen voor bepaalde activiteiten van directe overheidsondernemingen opgenomen. Eén van deze vrijstellingen is de vrijstelling voor interne activiteiten. Bij nader inzien blijkt de groep van rechtspersonen voor wie activiteiten kunnen worden verricht in deze vrijstelling te beperkt te zijn omschreven, waardoor de door de wetgever beoogde rechtsvormneutraliteit niet wordt bereikt. Zo kan de Staat zowel privaat- als publiekrechtelijke rechtspersonen oprichten. Deze publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen zich op vergelijkbare wijze tot de Staat verhouden als de privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 8e, zesde en achtste lid, Wet Vpb. Voor wat betreft de publiekrechtelijke rechtspersonen kan hierbij worden gedacht aan zelfstandige bestuursorganen met publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid, publiekrechtelijke rechtspersonen met een wettelijke taak of bepaalde sui generis rechtspersonen die bij wet zijn opgericht en waarvan de bestuurders worden benoemd en ontslagen door de Staat, de minister of bij Koninklijk Besluit. Op basis van de huidige wettekst van de vrijstelling voor interne activiteiten is deze vrijstelling niet van toepassing op de Staat als er vanuit de Staat activiteiten worden verricht voor deze publiekrechtelijke rechtspersonen, terwijl de vrijstelling wel van toepassing zou zijn geweest als deze lichamen naar privaatrecht zouden zijn opgericht.
Artikel 8f Wet Vpb bevat objectvrijstellingen voor privaatrechtelijke overheidslichamen, zoals bijvoorbeeld de quasi-inbestedingsvrijstelling. Ook bij deze vrijstelling moet worden geconstateerd dat de reikwijdte van de vrijstelling te beperkt is omschreven. De quasi-inbestedingsvrijstelling geldt namelijk alleen voor privaatrechtelijke overheidslichamen van publiekrechtelijke rechtspersonen. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld zelfstandige bestuursorganen waaraan publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid is toegekend geen beroep doen op de quasi-inbestedingsvrijstelling.