Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen
Artikel 18 Voorrangsregels
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1992
- Bronpublicatie:
11-12-1991, Stb. 1992, 3 (uitgifte: 16-01-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-02-1992, Stb. 1992, 84 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Behalve waar artikel 13 anders voorschrijft:
- a.
moet een schip dat varende is uitwijken voor:
- 1°
een onmanoeuvreerbaar schip;
- 2°
een bovenmaats zeeschip;
- 3°
een beperkt manoeuvreerbaar schip;
- b.
moet een bovenmaats zeeschip dat varende is uitwijken voor een onmanoeuvreerbaar schip;
- c.
moet een beperkt manoeuvreerbaar schip dat varende is uitwijken voor een onmanoeuvreerbaar schip en voor een bovenmaats zeeschip;
- d.
moet een klein schip dat varende is uitwijken voor andere dan kleine schepen.
2.
Buiten de gedeelten van het kanaal die door de bevoegde autoriteit zijn aangegeven, is het een bovenmaats zeeschip verboden een ander bovenmaats zeeschip met tegengestelde koers voorbij te varen.
3.
Buiten de gedeelten van het kanaal die door de bevoegde autoriteit zijn aangegeven, is het een zeeschip met een lengte van 245 meter of meer en een duwstel of een gekoppeld samenstel met een breedte van 15 meter of meer verboden elkaar met tegengestelde koersen voorbij te varen.
4.
Wanneer twee kleine schepen elkaar zodanig naderen dat gevaar voor aanvaring bestaat en één van die schepen houdt de stuurboordzijde van het vaarwater, dan moet dit schip zijn weg vervolgen en moet het andere schip uitwijken.
5.
Wanneer een werktuiglijk voortbewogen klein schip, een door spierkracht voortbewogen klein schip of een klein zeilschip elkaar zodanig naderen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, behoudens in het geval genoemd in het vierde lid:
- a.
het werktuiglijk voortbewogen klein schip uitwijken voor het andere schip;
- b.
het door spierkracht voortbewogen klein schip uitwijken voor het zeilschip.
6.
Wanneer, behoudens in het geval genoemd in het vierde lid:
- a.
twee werktuiglijk voortbewogen kleine schepen zodanig recht of bijna recht tegen elkaar insturen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moeten beide naar stuurboord uitwijken zodat ze elkaar aan bakboord voorbijvaren;
- b.
de koersen van twee werktuiglijk voortbewogen kleine schepen elkaar zodanig kruisen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft, uitwijken.
7.
Een klein schip dat ingevolge het bij het eerste, vierde, vijfde of zesde lid gestelde verplicht is uit te wijken, moet dit tijdig en naar stuurboord doen en moet, indien de omstandigheden dit toelaten, vermijden vóór het andere schip over te lopen.
8.
Indien twee kleine zeilschepen elkaar zodanig naderen dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, behoudens in het geval genoemd in het vierde lid:
- a.
wanneer beide schepen over verschillende boeg liggen, het schip dat over stuurboordboeg ligt uitwijken voor het schip dat over bakboordboeg ligt;
- b.
wanneer beide schepen over dezelfde boeg liggen, het loefwaartse schip wijken voor het lijwaartse;
- c.
een schip dat over stuurboordboeg ligt en dat aan zijn loefzijde een schip ziet waarvan niet met zekerheid is te bepalen of het over stuurboord- dan wel over bakboordboeg ligt, voor laatstgenoemd schip uitwijken.