Rb. Midden-Nederland, 19-09-2018, nr. 6621209
ECLI:NL:RBMNE:2018:4388
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
19-09-2018
- Zaaknummer
6621209
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:4388, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 19‑09‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
IER 2019/3 met annotatie van P.G.F.A. Geerts
Uitspraak 19‑09‑2018
Inhoudsindicatie
art. 12 lid 4 Aw en 2 lid 7 WNR openbaarmaking in besloten kring; geen sprake van privé kring
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 6621209 MC EXPL 18-771 FB/22154
Vonnis van 19 september 2018
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.L. Ebels,
tegen:
1. de stichting
Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (SENA),
gevestigd te Hilversum,
verder ook te noemen Sena,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. P. de Leeuwe,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vereniging BUMA,
gevestigd te Hoofddorp,
verder ook te noemen Buma,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. S.R.M.T. Janssen,
3. de stichting
Stichting Stemra,
gevestigd te Hoofddorp,
verder ook te noemen Stemra,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. S.R.M.T. Janssen.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 25 april 2018
- -
de comparitie van partijen op 28 juni 2018 en de in dat kader overgelegde producties 18 en 20.
1.2.
Op verzoek van partijen is de zaak aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] exploiteert woonzorgvoorzieningen voor ouderen met geheugenverlies op 26 locaties in Nederland. Bewoners huren een privéstudio en kunnen gebruik maken van gemeenschappelijke woonkamers. In de vestiging in [plaatsnaam] wonen 20 ouderen. Er zijn twee gemeenschappelijke woonkamers beschikbaar, waar per ruimte maximaal 10 personen kunnen verblijven. In elk van beide gemeenschappelijke woonkamers staat een televisie en een muziekinstallatie die de bewoners zelf kunnen aanzetten of die op verzoek voor hen wordt aangezet.
2.2.
Buma is een vereniging die auteursrechtelijke licenties verstrekt en vergoedingen incasseert voor het openbaar maken van muziek. Sena exploiteert de rechten van uitvoerende artiesten en incasseert de vergoedingen op grond van hun naburig recht. Stemra incasseert de vergoedingen die verschuldigd zijn in verband met het auteursrechtelijke reproductierecht.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
- 2.
gedaagden te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 2.374,37, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 augustus 2016 tot de voldoening;
- 3.
gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] , zakelijk weergegeven, dat zij de in rekening gebrachte vergoedingen niet verschuldigd is, omdat de situatie in de gemeenschappelijke ruimtes en de overige omstandigheden van het geval moeten leiden tot de conclusie dat de muziek wordt geluisterd in de privésfeer, zodat auteursrechtelijke toestemming niet vereist is en de nabuurrechtelijke billijke vergoeding niet verschuldigd is. Dit geldt voor de vestiging in [plaatsnaam] en alle andere vestigingen van [eiseres] , zo stelt zij.
3.3.
Sena, Buma en Stemra hebben verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Gedaagden baseren hun verweer - kort weergegeven - op het volgende. Stemra is ten onrechte betrokken omdat het belang dat zij vertegenwoordigt (namelijk: het auteursrechtelijk reproductierecht) hier niet in geschil is.Sena en Buma stellen zich beiden op het standpunt dat de situatie in de openbare ruimten bij [eiseres] in [plaatsnaam] leidt tot een mededeling aan het publiek in de zin van de Auteursrechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29 EG) en de VLR-richtlijn (Richtlijn 2006/115 EG) en dus tot een openbaarmaking in de zin van de Aw en de WNR. Daar komt nog bij dat in die vestiging in ieder geval een openbaarmaking in besloten kring plaatsvindt, in de zin van art. 12 lid 4 en art. 2 lid 7 WNR. De in die artikelen genoemde uitzondering voor de familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen kring doet zich niet voor.Op basis van wat in de procedure is gebleken kan de gevraagde verklaring voor recht niet worden toegewezen met betrekking tot alle vestigingen van [eiseres] , aldus gedaagden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nog ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen verschillen van inzicht over het antwoord op de vraag of [eiseres] licentievergoeding aan Buma verschuldigd is, respectievelijk een billijke vergoeding aan Sena, in verband met de aanwezigheid van een muziekinstallatie en een televisie in de gemeenschappelijke ruimten van haar vestigingen.
4.2.
Bij de beantwoording van die vraag zal de kantonrechter achtereenvolgens de volgende onderwerpen bespreken:
- 1.
De betrokkenheid van Stemra
- 2.
De Europeesrechtelijke mededeling aan het publiek
- 3.
De privékring in de Aw en de WNR.
1. De betrokkenheid van Stemra
4.3.
Stemra heeft aangevoerd dat het auteursrechtelijk reproductierecht in dit geschil niet aan de orde is, zodat zij geen rol heeft in deze procedure. [eiseres] heeft desgevraagd meegedeeld dat Stemra mee is gedagvaard voor de volledigheid, omdat Buma/Stemra ook altijd gezamenlijk naar buiten treden. Na kennisneming van het standpunt daarover in de conclusie van antwoord en korte bespreking van dit punt ter zitting, heeft [eiseres] aangegeven dat zij haar vordering jegens Stemra intrekt. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat Stemra afzonderlijk kosten heeft gemaakt in verband met de dagvaarding, zodat de intrekking van de vordering verder zonder (financiële) consequenties blijft.
2. De Europeesrechtelijke mededeling aan het publiek
4.4.
Het debat tussen partijen in de stukken en ook ter zitting is onder meer gevoerd over de vraag of bij het gebruik van de televisie en geluidsinstallatie in de gezamenlijke huiskamers van [eiseres] sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van de Auteursrichtlijn (en daarmee dus een openbaarmaking in de zin van de Aw en de WNR). Gedaagden hebben daarbij opgemerkt dat het antwoord op die vraag in deze situatie niet zo relevant is. Als dit gebruik van installaties in de gemeenschappelijke huiskamers al geen mededeling aan het publiek in de zin van de Auteursrichtlijn zou zijn, dan is hier een nationale uitbreiding van het algemene openbaarmakingsbegrip aan de orde. Dit volgt uit artikel 12 lid 4 Aw en artikel 2 lid 7 WNR die achtereenvolgens luiden:
Art. 12 lid 4 AW:
Onder een voordracht, op- of uitvoering of voorstelling in het openbaar wordt mede begrepen die in besloten kring, tenzij deze zich beperkt tot de familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen kring, en voor de toegang tot de voordracht, op- of uitvoering of voorstelling geen betaling, in welke vorm ook, geschiedt. Hetzelfde geldt voor een tentoonstelling.
Art. 2 lid 7 WNR:
Ten aanzien van het in het eerste lid, onder d, bepaalde wordt onder openbaar maken mede verstaan de uitvoering die plaatsvindt in besloten kring, tenzij deze zich beperkt tot de familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen kring en voor het bijwonen daarvan geen betaling, in welke vorm ook, geschiedt.
Uit de tekst van deze artikelen blijkt dat het gaat om een verruiming op nationaal niveau van de aanspraak op vergoeding voor auteurs- en nabuurrechthebbenden. Die verruiming is toegelaten, omdat volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) de Uniewetgever in de Auteursrechtrichtlijn en de VLR-richtlijn niet is overgegaan tot harmonisering, voor wat betreft de aard en omvang van de bescherming die de lidstaten aan rechthebbenden bieden.
4.5.
De kantonrechter deelt dit inzicht van gedaagden slechts ten dele. Eerst moet worden bepaald of sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van genoemde richtlijnen. Als het antwoord bevestigend zou zijn, kan met een beroep op Aw en de WNR geen uitzondering worden gemaakt op de met de richtlijnen beoogde minimumbescherming, door middel van een beroep op de ‘privékring’ (zie hierna in 4.7). De “ondergrens” van wat moet worden gezien als een mededeling aan het publiek wordt door de richtlijn bepaald.
Deze situatie doet zich echter niet voor. Gebruikmaking van de aanwezige apparatuur, op de omschreven wijze, in de gemeenschappelijke woonkamers van de huizen van [eiseres] levert naar het oordeel van de kantonrechter geen mededeling aan het publiek op in de zin van de Auteursrichtlijn en de VLR-richtlijn. Dat is om de volgende redenen.
4.6.
Wil sprake zijn van een handeling bestaande in een mededeling van een werk aan een publiek, dan moet die mededeling zijn gericht aan een onbepaald aantal potentiële kijkers, en bovendien een vrij groot aantal personen (HvJEG 7 december 2006, C-306/05, SGAE/Rafael Hoteles). Een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen wordt uitgesloten van het begrip. Van belang is niet alleen hoeveel personen tegelijkertijd, maar ook achtereenvolgens toegang hebben tot hetzelfde werk (HvJEU 15 maart 2012, C-162/10 PPI/Ierland).
In een gemeenschappelijke huiskamer van [eiseres] zitten maximaal tien bewoners en een verzorgende. Die groep is klein. Dat ieder huis twee huiskamers heeft, en dat [eiseres] 26 vestigingen heeft, maakt de voor de beoordeling relevante groep niet groter; de heffing vindt immers plaats per ruimte. Op de vestiging in [plaatsnaam] wordt, blijkens de factuur, voor iedere gezamenlijke woonkamer afzonderlijk de licentievergoeding door Buma en de billijke vergoeding door Sena in rekening gebracht.
Het aantal potentiële kijkers/luisteraars is niet onbepaald maar juist bepaald: het zijn steeds dezelfde bewoners. Dat er zo nu en dan een bewoner vertrekt of sterft, waarna ruimte is voor een nieuwe bewoner, maakt die groep van potentiële kijkers/luisteraars nog niet onbepaald. Diezelfde omstandigheid maakt evenmin dat de groep een relevante grootte krijgt, doordat personen achtereenvolgens toegang krijgen. Daarvoor is die opvolging te traag (het gaat om gemiddeld drie personen per jaar) en bovendien kan niet worden volgehouden dat die opeenvolgende kijkers/luisteraars toegang krijgen tot hetzelfde werk, wanneer het gaat om radio- of televisie uitzendingen.
Het gaat hier, kortom, niet om ‘publiek’ maar om specifieke individuen die tot een private groep behoren. Dat er zo nu en dan een dokter in de huiskamer langs komt, of een bezoeker van één van de bewoners, maakt van deze private groep nog geen ‘publiek’ in de Europeesrechtelijk relevante zin.
4.7.
Vervolgens is wel juist dat de vaststelling dat [eiseres] met haar handelwijze geen mededeling aan het publiek doet in de zin van de richtlijn, bij de beoordeling van dit geschil nog niet doorslaggevend is. De Nederlandse bescherming van auteurs- en nabuurrechthebbenden is ruimer en strekt zich ook uit tot de besloten kring, behoudens uitzonderingsgevallen. Het gaat in dit geschil dan ook om het antwoord op de vraag of zich hier de uitzondering voordoet op de regel dat een openbaarmaking in besloten kring in Nederland evenzeer tot een vergoedingsaanspraak leidt. Die uitzondering doet zich voor wanneer het gaat om een openbaarmaking in de familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen kring, zonder dat daarvoor wordt betaald; ook wel aangeduid als de ‘privékring’.
3. De privékring in de Aw en de WNR
4.8.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 maart 1979 (ECLI:NL:HR:1979:AH8594, [achternaam]) overwogen dat artikel 12 (destijds lid 2, nu) lid 4 Aw een duidelijke derde kring naast – en gelijk aan – de familie- en vriendenkring stelt. Uit de wetsgeschiedenis moet volgens de Hoge Raad worden opgemaakt dat onder de ‘daaraan gelijk te stellen kring’ dient te worden verstaan een groep van personen tussen wie banden van persoonlijke aard bestaan, die nauwelijks minder hecht zijn dan familiebanden en banden van vriendschap.
4.9.
[eiseres] stelt dat de leefsituatie in haar zorginstellingen zodanig is ingericht dat sprake is van die privékring. Zij wijst in dat verband op de volgende omstandigheden:
- -
Er heerst een besloten, huiselijke sfeer;
- -
De bewoners wonen bij [eiseres] samen, op vergelijkbare wijze als in een gezin;
- -
De zorg is dezelfde die zij thuis zouden krijgen;
- -
De samenwoonintensiteit is dusdanig hoog dat dit een hechte band teweegbrengt; zij spenderen meestal hun laatste levensjaren met elkaar en zien elkaar vaker dan gemiddelde gezinsleden, namelijk dag in dag uit.
4.10.
Gedaagden stellen daar tegenover dat de muziek kan worden beluisterd in een bedrijfsruimte en dat er voor [eiseres] sprake is van een bedrijfsbelang, zowel voor de eigen werknemers als voor haar cliënten. Gezien de voorbeelden uit de jurisprudentie valt volgens gedaagden niet in te zien dat de relatie tussen de bewoners en het personeel in de instellingen van [eiseres] gelijkgesteld moet worden met die van een familie- en vriendenkring. Het met 20 zorgbehoevenden op hoge leeftijd samenwonen in het kader van een zakelijke huur- en zorgverleningsrelatie valt niet te vergelijken met een gezin. De bewoners kiezen elkaar, de verzorgers en de vrijwilligers niet uit, en al deze mensen vormen wel het relevante publiek dat kan kijken en luisteren, aldus gedaagden.
4.11.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van de ‘privékring’ als bedoeld in artikel 12 lid 4 Aw en artikel 2 lid 7 WNR is beslissend of tussen de deelnemers van die kring hechte banden van persoonlijke aard bestaan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan op basis van wat [eiseres] daarover heeft gesteld die conclusie niet worden getrokken. Het feit dat de bewoners veel tijd met elkaar doorbrengen maakt wel mogelijk dat een dergelijke band ontstaat, maar een gegeven is dat niet. Van belang is daarbij dat de bewoners min of meer willekeurig in die samenstelling bij elkaar zijn gebracht. Van een keuze daarin is, anders dan bij een vriendenkring, geen sprake. Die samenstelling is ingegeven door het bedrijfsmodel van [eiseres] .
In de familiekring is overigens evenmin sprake van een keuze, maar daar wordt een (al of niet hechte) persoonlijke band gevormd juist door het feit dát men familie is van elkaar en dat element ontbreekt evenzeer bij de bewoners die bij [eiseres] samenwonen.
Waarschijnlijk zal het geregeld voorkomen dat, gegeven de woonsituatie, vriendschappen ontstaan tussen de bewoners. Maar dat alle bewoners die in een gemeenschappelijke huiskamer samenkomen met elkaar verbonden zijn door een hechte band van persoonlijke aard is niet gesteld of gebleken en de kantonrechter vindt dat ook niet aannemelijk.
4.12.
Dit oordeel brengt mee dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 150,00).
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagden, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door gedaagden volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 75,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 september 2018.