Rb. Gelderland, 05-11-2013, nr. AWB-12, 122
ECLI:NL:RBGEL:2013:4267
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-11-2013
- Zaaknummer
AWB-12_122
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2013:4267, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑11‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2014:3337, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Afwijzing vergoeding planschade. Het is vaste jurisprudentie dat toegenomen concurrentie weliswaar kan worden aangemerkt als een gevolg van de planologische mutatie, maar niet als een ruimtelijk relevant gevolg daarvan kan worden beschouwd. De waarde van bedrijfsmatige objecten wordt doorgaans niet in van belang zijnde mate door factoren als uitzicht, geluid en privacy nadelig beïnvloed, zodat het gevolg van de planologische wijziging voor de waarde van het pand van eiseres slechts een ondergeschikte rol speelt voor zover deze de exploitatie als zodanig niet wezenlijk nadelig beïnvloeden. Voor de aanname dat sprake zou zijn van een dergelijke nadelige invloed is gelet op hetgeen namens eiseres is gesteld niet gebleken. Er is geen sprake van een planologisch nadeliger situatie zodat geen sprake is van planschade. De SAOZ heeft daarom geen taxatie aan het rapport ten grondslag hoeven leggen.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/122
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
inzake
Erve Kots B.V., eiseres,
gevestigd te Lievelde, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 januari 2012.
2. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Buitengebied 1998, herziening 31, kaasboerderij Eimersweg 3 te Lievelde”, afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
24 september 2013. Namens eiseres is aldaar gemachtigde mr. F.J.M. Kobossen verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.G.B. Rondeel bijgestaan door
mr. J.H.J. van Erk, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Voor de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in de schade op grond van artikel 6.1 van de Wro dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Eiseres exploiteert het perceel Eimersweg 4 te Lievelde. Op het perceel van eiseres zijn aanwezig; een voor horecadoeleinden ingericht monumentaal pand met diverse zalen, een brouwerij annex museumwinkel, een museaal complex met open terreinen en bijbehorende bebouwing en een aan de voorzijde gelegen ruim parkeerterrein.
Het verzoek om een tegemoetkoming in planschade heeft betrekking op de wijziging van de planologische regeling van het aan de andere zijde van de Eimersweg gelegen perceel Eimersweg 3.
Verweerder heeft het verzoek van eiseres ter advisering voorgelegd aan de SAOZ.
Volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 maart 2010, met ECLI-nummer: NL:RVS:2010:BL6224, mag verweerder bij zijn besluit op een verzoek om planschadevergoeding, indien uit het advies van een door hem benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
De SAOZ heeft het verzoek van eiseres beoordeeld aan de hand van hetgeen op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” maximaal gerealiseerd kon worden, en de wijzigingen van die planologische mogelijkheden als gevolg van het onherroepelijk geworden bestemmingsplan “Buitengebied 1998, herziening 31, kaasboerderij Eimersweg 3 te Lievelde”.
De SAOZ heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een planologisch nadeliger situatie voor eiseres. Daarbij heeft de SAOZ geconcludeerd dat de toegenomen concurrentie die eiseres stelt te ondervinden niet ruimtelijk relevant is en daarom geen rol speelt in de beoordeling of sprake is van planschade. Verweerder heeft deze conclusies ten grondslag gelegd aan de afwijzing van het verzoek van eiseres.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij als gevolg van het onherroepelijk geworden bestemmingsplan “Buitengebied 1998, herziening 31, kaasboerderij Eimersweg 3 te Lievelde” te maken heeft gekregen met een waardeverlies van haar perceel omdat dat perceel door de uitbreidingsmogelijkheden van de horecavoorzieningen van de kaasboerderij zijn unieke karakter verliest en een verminderde aantrekkingskracht voor bezoekers zal ondervinden. Eiseres bestrijdt het door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport van de SAOZ.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de SAOZ ten onrechte de toegenomen concurrentie als niet ruimtelijk relevant beschouwt, overweegt de rechtbank als volgt. Het is vaste jurisprudentie dat toegenomen concurrentie weliswaar kan worden aangemerkt als een gevolg van de planologische mutatie, maar niet als een ruimtelijk relevant gevolg daarvan kan worden beschouwd. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2009 met ECLI-nummer: NL:RVS:2009:BG9739
Voorts overweegt de rechtbank dat de SAOZ zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de waarde van bedrijfsmatige objecten doorgaans niet in van belang zijnde mate door factoren als uitzicht, geluid en privacy nadelig wordt beïnvloed, zodat het gevolg van de planologische wijziging voor de waarde van het pand van eiseres slechts een ondergeschikte rol speelt voor zover deze de exploitatie als zodanig niet wezenlijk nadelig beïnvloeden. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 september 2011 met ECLI:NL:RVS:2011:BT2133 en 13 maart 1997 met LJN-nummer: AN5427, (AB 1997, 362). Voor de aanname dat sprake zou zijn van een dergelijke nadelige invloed is gelet op hetgeen namens eiseres is gesteld niet gebleken.
Voor zover namens eiseres is aangevoerd dat de SAOZ een taxatie aan het rapport ten grondslag heeft moeten leggen overweegt de rechtbank dat nu geconcludeerd is dat geen sprake is van een planologisch nadeliger situatie een taxatie niet van belang is. Er is immers geen sprake van planschade.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen namens eiseres is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder het advies van de SAOZ niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. L. van Gijn en
mr. S.A. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: