Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2020, nr. 200.258.451/01
ECLI:NL:GHARL:2020:8424
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-09-2020
- Zaaknummer
200.258.451/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:8424, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑09‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2020-0265
JPF 2020/149
Uitspraak 24‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat geen sprake is van een als uitzonderlijk te beschouwen situatie waarin de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben aan de andere ouder kinderalimentatie moet gaan betalen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.258.451
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 452200)
beschikking van 24 september 2020
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,verzoeker in (het principaal) hoger beroep,
verweerder in (het incidenteel) hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Ras,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in (het principaal) hoger beroep,
verzoekster in (het incidenteel) hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.M.G. Maste.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 april 2019;
- het verweerschrift tevens incidenteel beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juli 2019;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Ras van 17 juni 2019 met productie(s);
- een brief van mr. Ras van 27 juni 2019;
- een brief van mr. Ras van 2 september 2019 met productie(s).
2.2
De op 7 mei 2020 geplande zitting heeft geen doorgang kunnen vinden in verband met het (beleid ten aanzien van het) coronavirus. Partijen zijn nadien akkoord gegaan met schriftelijke afdoening van de zaak en zijn in de gelegenheid gesteld een pleitnota in te dienen. Het hof heeft vervolgens ontvangen een journaalbericht van mr. Ras van 4 juni 2020 met productie(s) en een journaalbericht van mr. Maste van 4 juni 2020 met productie(s).
3. De feiten
3.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die in 2014 is beëindigd.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2007 en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) geboren [in] 2010. De man heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De man en de vrouw oefenen het ouderlijk gezag over beide kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 23 oktober 2017 (bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 4 december 2018) heeft de rechtbank een zorgregeling tussen de man en de kinderen bepaald van:
- eenmaal per 14 dagen, telkens van vrijdag uit school tot woensdag naar school en de helft van de schoolvakanties en de studiedagen. Onbetwist zijn partijen nadien bij [B] in een door partijen ondertekend ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen. Volgens deze regeling zijn - voor zover hier van belang - de kinderen circa de helft van de schoolvakanties en de feestdagen bij de vader.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking is bepaald dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 november 2017 moet betalen een bedrag van € 65,50 per kind per maand vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De overige verzoeken heeft de rechtbank afgewezen.
In hoger beroep
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van22 januari 2019. Grief 1 ziet op de behoefte van de kinderen. Grief 2 ziet op de draagkracht van de vrouw. Grief 3 ziet op draagkracht van de man. Grief 4 ziet op de draagkrachtvergelijking. Grief 5 ziet op de zorgkorting en de verdeling van de zorgkosten. Grief 6 ziet op het verstrekken door de vrouw in de procedure van inkomensgegevens.
De man verzoekt het hof, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vrouw met ingang van de maand november 2017 aan de man dient te voldoen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 353,-- in totaal per maand dan wel een in goede justitie anders te bepalen bedrag met dezelfde ingangsdatum;
- subsidiair, voor het geval de vrouw opnieuw geen inkomensgegevens van haar zijde in het geding brengt, te bepalen dat de vrouw aan de man met ingang van de maand november 2017 een bijdrage aan hem dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 430,-- in totaal per maand, dan wel een in goede justitie anders te bepalen bedrag met dezelfde ingangsdatum;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen;
- de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de beslissing dat de vrouw aan de man kinderalimentatie moet betalen. Grief 2 ziet op de behoefte van de kinderen. Grief 3 ziet op de draagkracht van de man. Grief 4 ziet op de draagkracht van de vrouw.
De vrouw verzoekt het hof:
- primair de bestreden beschikking te vernietigen, subsidiair de bestreden beschikking te vernietigen en het bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen op nihil dan wel op een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen,
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep.
4.5
De man voert verweer en verzoekt het hof bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de verzoeken van de vrouw in het incidenteel beroep af te wijzen;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
5. De motivering van de beslissing
De verplichting van de vrouw om kinderalimentatie aan de man te betalen
5.1
Het hof begrijpt dat de vrouw grieft tegen de beslissing van de rechtbank dat zij, terwijl de kinderen bij haar het hoofdverblijf hebben en zij alle verblijfsoverstijgende kosten en een groot deel van de verblijfskosten voor de kinderen draagt, aan de man kinderalimentatie moet betalen.
Het hof overweegt hierover het volgende: doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben. Daarbij is uitgangspunt dat de ouder waarbij het kind hoofdverblijf heeft alle verblijfsoverstijgende kosten en de verblijfskosten van het kind bij deze ouder betaalt en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf bij die ouder, de zogenaamde zorgkosten, voor zijn rekening neemt. Deze zorgkosten worden bij berekening van kinderalimentatie afgeleid van de behoefte van de kinderen welke behoefte weer is afgeleid van de welstand waarin partijen eerder als gezin leefden. In bijzondere omstandigheden kan er wel sprake zijn van het opleggen van alimentatie voor een kind aan degene bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft. Die omstandigheden zijn het bestaan van een ruime omgangsregeling met de andere ouder, een hoge draagkracht bij de verzorgende ouder en een lage draagkracht bij de niet-verzorgende ouder en de vraag in hoeverre de ouders in de totale behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Afhankelijk van die omstandigheden kan er in bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om de verzorgende ouder te laten bijdragen in de zorgkosten van de andere ouder. Het is niet de bedoeling dat een alimentatieplicht voor de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben enkel leidt tot een inkomensoverheveling van die ouder naar de andere ouder.
Hier is sprake van een ruime omgangsregeling. Wat de behoefte van de kinderen en wat de draagkracht van de ouders is, is onderwerp van geschil. Het hof zal daarom na de beslissingen over de behoefte en de draagkracht van de ouders beoordelen of de vrouw verplicht is om aan de man kinderalimentatie te betalen.
De behoefte van de kinderen
5.2
Partijen verschillen van mening over de behoefte van de kinderen in 2014.
Het inkomen van de vrouw in 2014 is naar het oordeel van het hof door de rechtbank juist berekend. Anders dan de man stelt, is in deze berekening geen rekening gehouden met aftrekposten eigen woning. Het hof neemt het door de rechtbank berekende netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw in 2014 van € 4.215,-- per maand over.
Als inkomen van de man in 2014 beschouwt het hof de blijkens de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2014 genoten winst uit onderneming van € 17.069,-- . De aftrekposten zijn fiscale posten en geen daadwerkelijke lasten zodat deze niet worden meegerekend. Uiteindelijk was de man als gevolg van deze aftrekposten en de heffingskortingen over 2014 geen inkomstenbelasting verschuldigd. Hiervan moet wel worden afgetrokken de betaalde (voorheffing) inkomstenbelasting ad € 2.972,-- en premie ZVW ad € 454,-- . Dat de man de voorheffing inkomstenbelasting in 2015 heeft terugontvangen maakt het daadwerkelijk ontvangen jaarinkomen in 2014 niet hoger. Het NBI van de man in 2014 was dus € 13.643,-- wat afgerond € 1.136,-- per maand is.
Het totale NBI in 2014 was € 4.215,-- + € 1.136,-- = € 5.351,--.
Er was blijkens de overgelegde definitieve berekening toeslagen 2014 geen recht op kindgebonden budget in dat jaar.
Uitgaande van 6 kinderbijslagpunten naar de behoeftetabel van 2014 is de behoefte van de kinderen afgerond € 1.286,--. Geïndexeerd naar 2017 is de totale behoefte van de kinderen afgerond € 1.341,-- per maand.
5.3
De vrouw heeft gesteld dat nu de behoeftetabellen in 2019 zijn bijgesteld de behoefte van de kinderen naar beneden moet worden bijgesteld. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de Tremanormen en het daarin opgenomen beleid om de behoefte van kinderen van ouders die voor 2019 uit elkaar zijn gegaan niet aan te passen.
De zorgkorting
5.4
De man stelt dat nu hij gelet op de zorgregeling inclusief vakanties zoals bepaald inde beschikking van de rechtbank van 23 oktober 2017 en zoals bekrachtigd in de beschikking van dit hof op 4 december 2018 gemiddeld 3 dagen per week voor de kinderen zorgt de zorgkorting 35% moet zijn en niet de 25% waar de rechtbank vanuit gaat op basis van 2 dagen per week. De vrouw bestrijdt dit en stelt dat uitgegaan moet worden van de tussen partijen in afwijking van de beschikking van 23 oktober 2017 overeengekomen zorgregeling zoals neergelegd in een ouderschapsplan.
Partijen verschillen van mening over het moment waarop een schoolvakantie start in aansluiting op weekenden. En zij verschillen van mening over hoeveel tijd de kinderen bij de man zijn. Het hof ziet op hetgeen is aangevoerd geen reden om te oordelen dat de door de rechtbank gehanteerde zorgkorting van 25% onjuist is. Gelet op de behoefte van de kinderen heeft de man dus 25% x € 1.341,-- = afgerond € 335,-- per maand aan zorgkosten in verband met het verblijf van de kinderen bij hem.
De draagkracht van partijen
5.5
Niet in geschil is de ingangsdatum van 1 november 2017 zodat de inkomens van partijen vanaf 2017 relevant zijn. Het hof merkt hier allereerst op dat beide partijen, die over en weer de door hen gestelde inkomsten en draagkracht betwisten, tekort zijn geschoten in het overleggen van voldoende en volgens het procesreglement familiezaken vereiste financiële gegevens. De man heeft over 2018 alleen een aanslag IB met daarin alleen opgenomen het verzamelinkomen overgelegd wat onvoldoende is. Over 2019 heeft hij geen gegevens overgelegd.
De vrouw heeft over haar inkomen alleen twee werkgeversverklaringen van 2017 en 2019 en twee loonstroken van mei en juni 2019 overgelegd, als ook een werkgeversverklaring van 2020. Dit vindt het hof onvoldoende.
Het hof zal hierna onderzoeken of op basis van de stukken die wel voorhanden zijn kan worden afgeleid of de vrouw verplicht moet worden aan de man een bedrag van kinderalimentatie te betalen.
De draagkracht van de man
5.6
Voor 2018 heeft de man op basis van een netto besteedbaar inkomen van € 2.652,-- zijn draagkracht berekend op € 305,-- per maand, gebaseerd op de in de voorafgaande jaren gemiddelde winst uit onderneming voor belasting die blijkt uit de aangiftes IB 2015, 2016 en 2017. De vrouw heeft deze berekening op zich niet betwist. Zij stelt dat de man meer inkomsten moet hebben maar het hof vindt deze stellingen onvoldoende onderbouwd. Het hof neemt hier over hetgeen de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8 heeft opgenomen op dit punt.
De berekening voor 2017 (de ingangsdatum ) uitgaand van de tabel 2017 geeft een draagkracht van 70% x [€ 2.652,-- - (0,3 x € 2.652,-- + € 905,-- + € 500,--)] = afgerond€ 316,--.
De vrouw betwist de noodzaak van de aflossing van de schuld die de man aan de vrouw betaalt van € 500,-- per maand. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat met de aflossing van deze schuld die in verband staat met de restschuld van de voormalige echtelijke woning rekening moet worden gehouden.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat deze schuld per 15 juli 2020 afgelost zal zijn. Hiermee zou dan rekening moeten worden gehouden vanaf die datum.
De draagkracht van de vrouw
5.7
De rechtbank is uitgegaan van een (toen door de vrouw onbetwist) bruto inkomen van € 126.000.-- per jaar. De man betwist de hoogte van dit inkomen, stelt dat dit hoger is en dat de vrouw onvoldoende financiële gegevens inbrengt. De vrouw betwist dit inkomen en stelt dat dit € 104.777,41 per jaar is en dat zij geen betaald overwerk verricht. Zoals hiervoor overwogen vindt het hof de door de vrouw overgelegde inkomensgegevens onvoldoende. Een werkgeversverklaring volstaat in deze zaak niet omdat gelet op de functie van de vrouw door de man gestelde genoten bonussen aannemelijk zijn. Dit geldt ook voor de laatstelijk door de vrouw bij journaalbericht van 4 juni 2020 overgelegde werkgeversverklaring met vermelding bruto jaarinkomen € 106.713,94. Te meer nu deze werkgeversverklaring halverwege het jaar is opgemaakt. Ook in deze verklaring is geen bedrag aan bonussen vermeld maar ook is niet vermeld dat er geen bonussen worden uitgekeerd. Uit de cumulatieven op de loonstrook van juni 2019 (€ 60.470,40 blijkt dat dit een hoger bedrag is dan 6 maanden bruto salaris en de ontvangen vakantietoelage van mei (€ 56.186,-- ). Dit roept vraagtekens op. Op grond van het procesreglement had de vrouw over de jaren 2017 tot en met 2019 jaaropgave's, aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting en over 2020 de meest recente loonstroken moeten overleggen. Nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor rekening en risico voor de vrouw en gaat het hof ervan uit dat de vrouw voldoende draagkracht heeft om de door de man verzochte kinderalimentatie te betalen.
De verplichting van de vrouw om aan de man kinderalimentatie te betalen
5.8
Onder verwijzing naar r.o. 5.1 stelt het hof hier vast dat ook al is dit niet precies vast te stellen er in elk geval sprake is van een hoog inkomen van de vrouw en een aanzienlijk lager inkomen van de man. Nu de draagkracht van de man voor zover blijkt uit de voorhanden gegevens vanaf 1 november 2017 € 316,-- per maand was, kon hij echter vrijwel volledig voorzien in de kosten die hij maakte voor de kinderen tijdens hun verblijf bij hem. Vanaf juli 2020 kreeg hij daarnaast, doordat de huwelijkse schuld was afgelost, zoveel extra financiële ruimte dat hij inmiddels volledig kan voorzien in die kosten.
Daarom ziet het hof geen aanleiding om de situatie van partijen als een uitzonderlijke situatie te beschouwen waarin de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben aan de andere ouder een bedrag aan kinderalimentatie op te leggen.
Verstrekken inkomensgegevens door de vrouw
5.9
Nu het hof het ontbreken van benodigde inkomensgegevens van de vrouw voor haar rekening heeft gelaten in de beslissing komt het hof niet meer toe aan beslissing op dit verzoek.
Proceskosten
5.10
Het hof ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling toe te wijzen gelet op de aard van de zaak zodat deze verzoeken zullen worden afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor het de kinderalimentatie betreft en beslissen als volgt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 januari 2019 voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek van de man voor wat betreft de kinderalimentatie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.