Rb. Arnhem, 30-05-2012, nr. 223055
ECLI:NL:RBARN:2012:BY0614
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
30-05-2012
- Zaaknummer
223055
- LJN
BY0614
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BY0614, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 30‑05‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 30‑05‑2012
Inhoudsindicatie
De rechtbank zal de vordering tot betaling wegens de borgtocht bij eindvonnis afwijzen. Wat de geldlening betreft verschillen partijen van mening of de tussen hen gesloten overeenkomst van geldlening is geëindigd. Heineken stelt dat deze niet is geëindigd en maakt daarom aanspraak op betaling van de restant hoofdsom met rente en (zoals de rechtbank begrijpt, tot dat moment) op nakoming van het bierafnamebeding en boetes wegens de schending van dat beding in het verleden De rechtbank zal gezien het voorgaande de vordering tot betaling ter zake van de geldleenovereenkomst bij eindvonnis afwijzen. Verder stelt de rechtbank vast dat de geldleningsovereenkomst per 26 november 2006 is geëindigd. Daarmee eindigde ook de in die overeenkomst opgenomen bierafname verplichting. De vordering tot veroordeling van gedaagde conventie/eiser reconventie om in de toekomst aan dat beding te voldoen, zal om die reden bij eindvonnis eveneens worden afgewezen.
Partij(en)
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 223055 / HA ZA 11-1498
Vonnis van 30 mei 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.M. van der Zwan te Rheden,
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.M.H. Bloemen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Heineken en [ged.conv./eis.reconv.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 7 maart 2012
- -
het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2012
- -
akte uitlating van de zijde van [ged.conv./eis.reconv.]
- -
akte uitlating van de zijde van Heineken.
1.2.
Door Heineken is een akte genomen die naar het oordeel van de rechtbank veel verder gaat dan het maken van op- of aanmerking op het proces-verbaal van de comparitie van partijen. De rechtbank zal daarom de inhoud van die akte niet betrekken bij haar oordeel.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[ged.conv./eis.reconv.] is eigenaar van een horecapand aan de van [adres]. Met ingang van 1 juli 2003 heeft [ged.conv./eis.reconv.] dit horecapand verhuurd aan twee huurders. In verband daarmee zijn [ged.conv./eis.reconv.] en Heineken op 11 augustus 2003 een overeenkomst van borgtocht aangegaan. Daarbij stelde Heineken zich, tot een bedrag van
€ 10.832,48, borg voor de huurbetalingen aan [ged.conv./eis.reconv.] door de huurders. Van die overeenkomst maakt een huurintredingsbeding deel uit. Dat beding geeft Heineken het recht, na beëindiging van de huur door de huurders, het horecapand zelf te huren of een derde als nieuwe huurder aan te wijzen.
2.2.
In april 2005 heeft Heineken krachtens de borgtocht aan [ged.conv./eis.reconv.] een bedrag van
€ 10.832,48 betaald. Heineken heeft aan [ged.conv./eis.reconv.] op 18 juli 2005 laten weten gebruik te willen maken van het huurintredingsrecht.
2.3.
[ged.conv./eis.reconv.] is zelf exploitant van een horeca onderneming geweest en heeft in die periode van Heineken geld te leen gekregen. Op 11 augustus 2003 zijn partijen een geldleningovereenkomst aangegaan voor een bedrag van € 9.934, - . Dat bedrag is het restant van het eerder door [ged.conv./eis.reconv.] van Heineken geleende bedrag. Van deze overeenkomst maakt een bierafnamebeding deel uit waardoor in het horecapand aan de van [adres] alleen van Heineken gekocht tapbier mag worden verkocht.
2.4.
[ged.conv./eis.reconv.] heeft op 26 september 2006 € 8.458,29 betaald aan Heineken.
2.5.
Het horecapand aan de van [adres] is in de periode maart 2007 tot eind 2007 gesloten geweest. Sinds eind 2007 wordt in het pand bier geschonken dat niet door Heineken is noch wordt geleverd.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Heineken vordert samengevat - veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] tot betaling van € 10.823,48, wegens de borgstelling, € 8.758,30 als restandhoofdsom van de geldlening,
€ 40.000, - aan boetes wegens overtreding van een bierafnamebeding, een en ander vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert Heineken een gebod tot nakoming van een bierafnamebeding.
3.2.
[ged.conv./eis.reconv.] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[ged.conv./eis.reconv.] vordert samengevat - veroordeling van Heineken tot betaling van schade, nader op te maken bij staat, door [ged.conv./eis.reconv.] geleden doordat Heineken te kort is geschoten, respectievelijk omdat zij onrechtmatig heeft gehandeld, doordat zij haar verplichting - tot het aanwijzen van een huurder voor het horecapand aan de van [adres] - niet is nagekomen.
3.5.
Heineken voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
De borgstelling.
4.1.
Uit de correspondentie van partijen blijkt het volgende. Bij brief van 19 juli 2004 verzocht [ged.conv./eis.reconv.] aan Heineken onder de borgtocht om betaling van € 10.832,48. [ged.conv./eis.reconv.] geeft dan aan dat sprake is van een huurachterstand van € 12.098,48 en wel voor de maanden maart 2004 tot en met juli 2004. Heineken voldoet niet aan het verzoek van [ged.conv./eis.reconv.].
4.2.
Bij brief van 7 januari 2005 schrijft [ged.conv./eis.reconv.] aan Heineken:
“In opgemelde zaak werd u c.q. Heineken Brouwerijen bij schrijven van 19 juli 2004 namens cliënt, de heer [ged.conv./eis.reconv.], in kennis gesteld van de achterstand in de betaling van de huurpenningen. Op grond van de akte van borgtocht heeft Heineken Brouwerijen zich borg gesteld voor de betaling van verschuldigde huurtermijnen, zulks tot een maximum van
€ 10.832,48. Tot op heden zijn de huurpenningen vanaf 19 juli 2004 niet voldaan, zodat de huurachterstand thans bedraagt: € 18.776,49 (= incl. BTW) zijnde de huur over de periode juli 2004 t/m januari 2005. Cliënt beroept zich hierbij (hernieuwd) op de borgstelling en verzoekt Heineken Brouwerijen hierbij het bedrag ad € 10.832,48, waarvoor borgstelling werd verleend aan hem te betalen,……” (….) Volledigheidshalve meld ik u nog dat namens client een gerechtelijke procedure tegen de huurders is gestart, waarbij een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gevorderd alsmede betaling van de verschuldigde huurpenningen.”
4.3.
Op 8 maart 2005 schrijft [ged.conv./eis.reconv.] aan Heineken:
“Aangezien de uitspraak van de rechtbank, sector Kanton Nijmegen, in onderhavige ontruimingsprocedure nog enige tijd op zich laat wachten, verzoek ik u cq Heineken om het borstellingsbedrag ad € 10.832,48 alsnog binnen 5 dagen na dagtekening dezes over te maken,…….”
4.4.
In april 2005 heeft Heineken aan [ged.conv./eis.reconv.] het bedrag van € 10.832,48 betaald.
4.5.
Op 24 juni 2005 wees de Kantonrechter te Nijmegen vonnis in de procedure tussen [ged.conv./eis.reconv.] en de huurders. Bij het vonnis zijn de huurders veroordeeld om aan [ged.conv./eis.reconv.] te voldoen: € 20.396,52 wegens huurachterstand over de periode maart tot en met oktober 2004, € 2.421,47 wegens herstelkosten en € 1.190, - wegens buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast zijn de huurders veroordeeld tot betaling van de € 2.324,38 per maand vanaf november 2004 tot de dag van de ontruiming van het gehuurde. [ged.conv./eis.reconv.] heeft gesteld dat de huurders het gehuurde op 14 juli 2005 hebben ontruimd. Heineken heeft ter comparitie gezegd dat niet te betwisten.
4.6.
[ged.conv./eis.reconv.] en de huurders zijn op 23 april 2008 een vaststellingsovereenkomst aangegaan. Daarbij is overeengekomen dat de huurders tegen finale kwijting en ter voldoening aan het vonnis van de Kantonrechter van 24 juni 2005, aan [ged.conv./eis.reconv.] € 25.000, - betalen.
4.7.
Heineken stelt dat [ged.conv./eis.reconv.], door de betaling van de huurders, over de maanden juli 2004 t/m januari 2005 dubbel is voldaan. Eenmaal door Heineken en eenmaal door de huurders. Heineken was, door betaling onder de borgstelling, in de rechten van [ged.conv./eis.reconv.] op betaling van de huurachterstand over die maanden gesubrogeerd. Ingevolge het bepaalde van artikel 6:36 BW heeft Heineken verhaal op [ged.conv./eis.reconv.], aldus Heineken, nu de huurders aan [ged.conv./eis.reconv.] hebben betaald terwijl die (voor de genoemde maanden) niet meer inningbevoegd was. Heineken beroept zich daarbij op de rechtsoverweging 3.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2008 (LJN: BC1486) en op het vonnis van de rechtbank Groningen van 2 juni 2006 (LJN: BN0668).
4.8.
[ged.conv./eis.reconv.] betwist de vordering van Heineken. Hij stelt dat hij een deel van hetgeen hij na betaling door Heineken nog te vorderen had van de huurders heeft geïnd en dat hij daartoe bevoegd was.
4.9.
Door voldoening van hetgeen zij verschuldigd was onder de borgstelling komt aan Heineken een vordering op de huurders toe tot het bedrag van haar betaling aan [ged.conv./eis.reconv.]. Die vordering vindt haar grondslag in artikel 6:10 BW (de regresvordering). Daarnaast is Heineken krachtens artikel 6:12 BW gesubrogeerd in de rechten van [ged.conv./eis.reconv.] als schuldeiser jegens de huurders. Zulks evenwel slechts tot het bedrag dat door haar aan [ged.conv./eis.reconv.] is voldaan. Door Heineken is niet betwist dat [ged.conv./eis.reconv.], na de betaling door Heineken, nog een vordering had op de huurders die de € 25.000,- overtrof. Tussen partijen staat voorts niet ter discussie dat [ged.conv./eis.reconv.] van Heineken en de huurders in totaal niet meer heeft ontvangen dan waarop hij krachtens het vonnis van de Kantonrechter recht had.
4.10.
Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat door de huurders een bedrag is betaald van € 25.000, - zonder dat die betaling is gespecificeerd. Enkel wordt in de overeenkomst verwezen naar het vonnis. In dat vonnis is, zoals hiervoor al gesteld, door de kantonrechter geoordeeld dat [ged.conv./eis.reconv.] recht heeft op zowel huurbetalingen tot de datum van de ontruiming, schadevergoeding voor herstel van gebreken en vergoeding van rente en (buitengerechtelijke) kosten. Bij gebreke van een specificatie kan niet worden vastgesteld dat het bedrag van € 25.000,- huurvergoedingen voor de maanden juli 2004 t/m januari 2005 omvat, zoals Heineken stelt. Reeds om die reden volgt de rechtbank Heineken niet in haar stelling.
4.11.
De rechtbank zal gezien het voorgaande de vordering tot betaling wegens de borgtocht bij eindvonnis afwijzen.
De geldlening.
4.12.
Partijen verschillen van mening of de tussen hen gesloten overeenkomst van geldlening is geëindigd. Heineken stelt dat deze niet is geëindigd en maakt daarom aanspraak op betaling van de restant hoofdsom met rente en (zoals de rechtbank begrijpt, tot dat moment) op nakoming van het bierafnamebeding en boetes wegens de schending van dat beding in het verleden.
4.13.
[ged.conv./eis.reconv.] stelt dat hij de overeenkomst bij brief van 3 september 2006 heeft opgezegd en het restant van de hoofdsom – inclusief de lopende rente - aan Heineken heeft voldaan en wel door betaling op 26 september 2006 van € 8.458,29. [ged.conv./eis.reconv.] stelt dat daardoor de geldleningovereenkomst en het bierafname verplichting zijn geëindigd.
4.14.
Heineken betwist de opzeggingsbrief van [ged.conv./eis.reconv.] te hebben ontvangen en stelt dat zonder een dergelijke opzegging, waarin de overeenkomst voorziet, de overeenkomst van geldlening niet is geëindigd. Dat geldt ook, volgens Heineken, als [ged.conv./eis.reconv.] zonder opzeggingsbrief de restant hoofdsom en rente zou hebben terugbetaald.
4.15.
Het verweer van Heineken dat zonder schriftelijke opzegging de overeenkomst van geldlening niet eindigt, slaagt niet. Weliswaar stelt Heineken terecht dat de inhoud van de overeenkomst een schriftelijk opzegging voorschrijft, zij laat na aan te geven welk belang zij heeft bij de bedongen schriftelijke opzegging. Ook uit de overeenkomst blijkt de rechtbank niet van een dergelijk belang anders dan dat Heineken er belang bij heeft dat zij weet dat de overeenkomst is opgezegd. De rechtbank is van oordeel, dat een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich brengt dat de geldleenovereenkomst ook door voldoening van de gehele schuld wordt opgezegd. Immers door de ontvangst van al hetgeen Heineken van [ged.conv./eis.reconv.], uit de geldleenovereenkomst, had te vorderen heeft zij naar het oordeel van de rechtbank moeten begrijpen dat [ged.conv./eis.reconv.] die overeenkomst wilde opzeggen. Aldus brengt dit met zich mee dat de ontvangst van de betaling door Heineken heeft te gelden als opzegging met ingang waarvan de opzegtermijn van twee maanden, waarin de overeenkomst voorziet eveneens, een aanvang neemt. De betaling van [ged.conv./eis.reconv.] is door Heineken op 26 september 2006 ontvangen (nr 11. conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie). De opzegtermijn is aldus op 26 november 2006 voltooid waarmee geldleenovereenkomst is geëindigd.
4.16.
Heineken betwist voorts dat de van [ged.conv./eis.reconv.] ontvangen betaling bedoeld was ter voldoening van de geldlening. Volgens Heineken was die betaling bedoeld om een schuld van [betrokkene1] (een andere huurder van [ged.conv./eis.reconv.]) te voldoen die [betrokkene1] bij Heineken had wegens drankleveringen. Heineken stelt dat [ged.conv./eis.reconv.] voor die schuld van [betrokkene1] (mede) aansprakelijk is. Daarnaast stelt Heineken dat zij er op mocht vertrouwen dat de betaling door [ged.conv./eis.reconv.] was bedoeld als betaling op de schuld van [betrokkene1].
4.17.
Heineken beroept zich op de omschrijving bij de betaling van [ged.conv./eis.reconv.] welke luidt: “Betaling minus door u vergeten kortingen tevens opheffen van debb nr 1280245”. Ook beroept zij zich op het feit dat de betaling door [ged.conv./eis.reconv.] plaatsvond op een rekening die (naar de rechtbank begrijpt: door [betrokkene1]) werd gebruikt om drankleveringen te betalen en dat het saldo van de geldlening van [ged.conv./eis.reconv.] - inclusief de lopende rente - op het moment van betalen € 4,28 lager was, zodat [ged.conv./eis.reconv.] dat bedrag te veel aan Heineken zou hebben voldaan. Tot slot, dat bij de betaling juist niet blijkt van een verrekening van vergeten kortingen zoals in de omschrijving bij de betaling wel is aangegeven.
4.18.
[ged.conv./eis.reconv.] betwist dat hij een schuld van [betrokkene1] heeft willen betalen. Hij stelt dat zijn echtgenote, die de betaling uitvoerde, abusievelijk het verkeerde debiteurnummer heeft gebruikt. [ged.conv./eis.reconv.] is kort na de betaling ziek geworden, en heeft daarom zijn advocaat niet verder kunnen instrueren. Dat verklaart, aldus [ged.conv./eis.reconv.], waarom door hem niet is gereageerd op brieven van Heineken waarin, na de betaling, nog steeds aanspraak is gemaakt op aflossing van de geldlening van [ged.conv./eis.reconv.].
4.19.
Uitgangspunt van de wetgever is dat iemand voor zichzelf betaalt. (TM, Parl. Gesch. 6, p.159) Dat uitgangspunt is door Heineken ter comparitie erkend. Betalen voor een derde is een uitzondering op dat uitgangspunt. Wil een betaling door een derde als voldoening van de schuld van een ander kunnen worden aangemerkt dan vereist dat, dat die derde bij het verrichten van de betaling moet beogen de schuld van een ander te voldoen. (TM, Parl. Gesch. 6, p.158) Ontbreekt de daarin besloten wil van de derde, dat kan een betaling door een derde niet als voldoening voor een ander worden aangemerkt.
4.20.
[ged.conv./eis.reconv.] heeft betwist dat hij voor [betrokkene1] betaalde, hij betaalde voor zichzelf. De voor het rechtsgevolg van artikel 6:30 BW vereiste wil ontbrak. Heineken stelt daar tegenover, dat zij uit de omschrijving bij de betaling het vertrouwen mocht ontlenen dat [ged.conv./eis.reconv.] niet voor zichzelf maar voor [betrokkene1] betaalde. De rechtbank begrijpt dat verweer als een beroep op een gerechtvaardigd vertrouwen als bedoeld in artikel 3:35 BW.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omschrijving bij de betaling voor Heineken en de gebruikte bankrekening, onder de omstandigheden van het geval, onvoldoende zijn voor een geslaagd beroep op artikel 3:35 BW. [ged.conv./eis.reconv.] heeft toegelicht dat abusievelijk door zijn echtgenote een verkeerd debiteurnummer is gebruikt. Daarnaast heeft [ged.conv./eis.reconv.], onbetwist, gesteld dat hij nimmer eerder een (deel van de) schuld van [betrokkene1] heeft betaald en jegens Heineken heeft betwist daartoe gehouden te zijn. Ook is door [ged.conv./eis.reconv.] onbetwist gesteld, dat de schuld van [betrokkene1] aan Heineken groter was dan de betaling van [ged.conv./eis.reconv.]. Heineken spreekt [ged.conv./eis.reconv.] tot voldoening van dat restant in deze procedure niet aan. Ter comparitie is verder gebleken dat Heineken aan [ged.conv./eis.reconv.] provisie heeft toegekend, die met de geldlening is verrekend. Het door [ged.conv./eis.reconv.] betaalde bedrag komt nagenoeg overeen met hetgeen hij aan Heineken was verschuldigd, waarbij de rechtbank vaststelt dat de lopende rente door [ged.conv./eis.reconv.] zelf diende te worden berekend. Een klein verschil als € 4,28 is daardoor verklaarbaar.
4.22.
Heineken heeft niet gesteld dat zij nader onderzoek heeft gedaan naar het doel van de betaling. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Heineken er, onder de omstandigheden van het geval, niet zonder nader onderzoek gerechtvaardig op vertrouwen dat [ged.conv./eis.reconv.] voor [betrokkene1] betaalde. Het verweer van Heineken slaagt daarom niet. De rechtbank zal gezien het voorgaande de vordering tot betaling ter zake van de geldleenovereenkomst bij eindvonnis afwijzen.
Boete en bierafname.
4.23.
De rechtbank stelt, op grond van het voorgaande, vast dat de geldleningsovereenkomst per 26 november 2006 is geëindigd. Daarmee eindigde ook de in die overeenkomst opgenomen bierafname verplichting. De vordering tot veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] om in de toekomst aan dat beding te voldoen, zal om die reden bij eindvonnis worden afgewezen.
4.24.
Heineken heeft voorts een vordering ingesteld tot betaling van boetes wegens niet nakoming door [ged.conv./eis.reconv.] van het bierafname beding in de periode 17 augustus 2006 tot 17 augustus 2011. Voor zover de vordering van Heineken ziet op de periode na 26 november 2006, zal die bij eindvonnis worden afgewezen. Resteert de vordering voor de periode van 17 augustus 2006 tot 26 november 2006.
4.25.
Door [ged.conv./eis.reconv.] is tegen de vordering een aantal verweren opgeworpen. Zo zou het beding onbedoeld in de geldleningovereenkomst zijn opgenomen, is het afnamebeding geëindigd met het einde van de huurovereenkomst met de huurders, zijn de gevorderde boetes pas opeisbaar met ingang van de sommatie van Heineken in juli 2007 en doet [ged.conv./eis.reconv.] een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Deze verweren worden door de rechtbank, als onvoldoende onderbouwd, gepasseerd.
4.26.
Ter comparitie heeft Heineken gesteld, dat het bierafnamebeding verbiedt dat in het horecapand van [ged.conv./eis.reconv.] ander tapbier wordt verkocht dan is afgenomen van Heineken. [ged.conv./eis.reconv.] heeft gesteld dat in het pand van maart 2007 tot eind 2007 helemaal geen bier is verkocht. Nu die periode ligt nadat het bierafname beding is geëindigd, speelt die periode geen rol bij de beoordeling van de vordering. Onbetwist is door Heineken gesteld, dat door Heineken op 17 augustus 2006 voor de laatste maal bier is geleverd aan het adres van [adres].
4.27.
Bij conclusie van antwoord (nr.13) heeft [ged.conv./eis.reconv.] gesteld dat Heineken er zelf debet aan is dat in het pand geen Amstelbier (de rechtbank begrijpt dat als, geen van Heineken afgenomen tapbier) meer is verkocht. [ged.conv./eis.reconv.] geeft niet aan vanaf wanneer dan ander, dan door Heineken geleverd, bier is verkocht. Ter comparitie heeft [ged.conv./eis.reconv.] daarover gesteld dat tot maart 2007 in het horecapand Amstelbier zou zijn verkocht. De rechtbank begrijpt [ged.conv./eis.reconv.] aldus, dat hij stelt dat tot maart 2007 in zijn horecapand geen tapbier is verkocht dat niet door Heineken is geleverd. In het licht van de onbetwiste stelling van Heineken dat de laatste bierlevering van 17 augustus 2006 dateerde, brengt artikel 150 Rv. met zich mee, dat het bewijs dat in de periode 17 augustus tot 26 november 2006 geen ander tapbier is verkocht dan is betrokken van Heineken, rust op [ged.conv./eis.reconv.].
4.28.
Heineken heeft de rechtbank verzocht om hoger beroep van dit tussenvonnis toe te staan. [ged.conv./eis.reconv.] heeft zich tegen de toewijzing van dat verzoek verzet. Heineken heeft haar verzoek niet onderbouwd. Nu de rechtbank geen redenen ziet om het verzoek toe te wijzen, wijst zij het verzoek af.
in reconventie
4.29.
Nu [ged.conv./eis.reconv.] zijn vordering in reconventie heeft ingesteld onder de voorwaarde dat, de vorderingen van Heineken in conventie geheel of gedeeltelijk zullen worden toegewezen, houdt de rechtbank iedere beslissing met betrekking tot de reconventie aan totdat blijkt dat aan die voorwaarde wordt voldaan.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [ged.conv./eis.reconv.] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat in het horecapand aan de van Welderenstraat nr.65 te Nijmegen, in de periode 17 augustus tot 26 november 2006, geen ander tapbier is verkocht dan is betrokken van Heineken,
5.2.
bepaalt dat, voor zover [ged.conv./eis.reconv.] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.M.J.M. Doon in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 juni 2012 voor het opgeven door [ged.conv./eis.reconv.] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli en augustus, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [ged.conv./eis.reconv.] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien [ged.conv./eis.reconv.] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van
[ged.conv./eis.reconv.], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
wijst het verzoek om hoger beroep van dit vonnis toe te staan af,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.